Brugs

Custom Properties

Principal location
Brugge
Source
Westvlaamsch idioticon (1992). Bew. door L.-L. De Bo; heruitg. door Joseph Samyn; De Bo, Leenaart Lodewijk. Samyn, Joseph (Editor). Roeselare: Familia et patria.
1922 records found.
# Idiom Meaning Number of properties
1 (Er) (zich) door boeren arm worden ten gevolge van verkwistingen in plezierpartijen 6
2 (Ergens) (zijn) werk af/van doen/maken zich er ernstig mee bezighouden, er grote zorg en moeite aan besteden 10
3 (Ergens) (zijne) getten laten er het leven laten 10
4 (Ergens) (zijnen) haak in slaan er zijn kloet in slaan, er in een gesprek tussenkomen 10
5 (Ergens) een hand/handje toe hebben zeer bekwaam zijn in iets, met natuurlijk gemak en vaardigheid iets weten te verrichten 11
6 (Het) (iemand) in (zijne) haver mengelen hem iets doen bezuren 8
7 (Het) aan boord leggen maatregelen nemen om iets gedaan te krijgen, middelen gebruiken om iets te bereiken 6
8 (Het) afslooven met ergens aan ontsnappen met minder schade dan men verwachtte 6
9 (Het) afstoven met ergens aan ontsnappen met minder schade dan men verwachtte 6
10 (Het) bedeelen aan (iemand) iemand zijn zaligheid zeggen, hem berispen, hem een harde vermaning geven 8
11 (Het) op (iemand) hebben iemand aanzien als de oorzaak van iets, in kwade zin 9
12 (Het) uit de bete steken een lidmaat of lichaamdeel dat moe of lijdend is, verleggen of verplaatsen om het te laten rusten 6
13 (Hij) heeft (het) achtergekijken van de barge hij komt te laat, hij mist de kans 7
14 (Hij) kan meer als eerdappels braân iemand die in veel dingen bedreven is 5
15 (Hij) spuwt blamuizen zegt men van een uitterend (zwak) mens die fluimt (slijmt) 6
16 (Hij) ziet maar half (zijnen) buik vul zegt men van iemand die maar half genoeg ziet, die bijziend is enzovoort 8
17 (Iemand) (ergens) in/uit cijferen zo listige middelen beramen en maatregels nemen dat iemand ergens in meegerekend of eruit gesloten wordt 8
18 (Iemand) (zijnen) koeke boteren hem iets op zijn brood geven of smeren, hem duchtig afranselen of hard berispen 10
19 (Iemand) de geete zetten iemand die zijn vrijster op een zekere plaats bestelt en haar daar laat wachten zonder haar te gaan vinden 8
20 (Iemand) de keure geven/laten van (iets) hem de gelegenheid en de vrijheid geven of laten om iets te zeggen of te doen, om iets te nemen of te kopen 8
21 (Iemand) de kop/het hoofd afhalen zijn koppigheid breken 8
22 (Iemand) den duivel aandoen hem plagen, kwellen, lastigvallen 8
23 (Iemand) den weg afleggen ergens langs de baan blijven staan om iemand af te wachten en aan te randen 8
24 (Iemand) door de hore trekken ? 8
25 (Iemand) eenen bei zetten hem een neus wijzen 8
26 (Iemand) eenen kaaktand lossen veel doen betalen (naar 't voorbeeld van de kwakzalvers die tanden trekken) 8
27 (Iemand) eenen slag op (zijn) kapelle geven hem een slag in het aangezicht geven 8
28 (Iemand) entwat uit zijn handen pakken hem in een handwerk overtreffen, het hem afdoen 8
29 (Iemand) gerieven aan iets hem het noodlottige of het dienstige geven dat hij vraagt 8
30 (Iemand) gerieven met iets hem iets geven dat hij nodig heeft zonder dat hij het vraagt 8
31 (Iemand) gerieven van iets hem zo'n hoeveelheid van iets geven als hij nodig heeft 8
32 (Iemand) het gat afschieten hem de weg afsnijden door een binnenwegel te volgen en hem zo voortuit te halen 8
33 (Iemand) het gat afslieren hem uit het slierbaantje werpen 8
34 (Iemand) het gat van den timmerman toogen hem de deur uitwijzen, buitenjagen 8
35 (Iemand) in de belle slaan met een belle of in de gazetten of anderszins doen afkondigen dat iemand onbekwaam is tot kopen en verkopen 8
36 (Iemand) in den kakstoel zetten hem bekukkelen en toef doen om des te gemakkelijker iets te bekomen en zijn gunst te winnen 8
37 (Iemand) in zijne aar derschen hem onderkruipen in zijn huwelijk of anderszins 8
38 (Iemand) nooden op eenen klakkaard hem noden naar een vriendelijke maaltijd, zonder beslag 8
39 (Iemand) op (zijne) beurze dienen hem dienen zonder vergelding, voor niets, gratis 8
40 (Iemand) op (zijne) duimen kloppen hem duchtig hekelen, met strenge woorden wederleggen en beschamen, triomfantelijk overtuigen van leugentaal of trouweloosheid 8
41 (Iemand) op (zijnen) nest buiken hem verrassen in een plaats waar men weet dat hij normaal gesproken is 8
42 (Iemand) op zijn baaitje geven slagen geven 8
43 (Iemand) op zijn kazakke geven hem afrossen 8
44 (Iemand) t' enden jagen hem in zijn vlucht vervolgen totdat hij afgemat is van krachten en niet meer voortkan 8
45 (Iemand) te jube brengen hem dwingen tot onderdanigheid 8
46 (Iemand) ten halze liggen hem lastig vallen, dringend smeken en vleien om iets te verkrijgen 8
47 (Iemand) van den deunstok geven hem deftig afrossen 8
48 (Iemand) van den dilte schudden brusk uit het bed doen opstaan 8
49 (Iemand) van den hijf trekken/snijden iemand die onduidelijk en moeilijk spreekt, wiens woorden in de keel blijven haperen 8
50 (Iemand) wat op zijne kappen geven hem duchtig afrossen, hem hevig hekelen en berispen 8
51 (Iets) aan iemands geeren laten aan hem de zorg en de verantwoordelijkheid van iets overlaten 8
52 (Iets) aan zijn been hebben met iets bezwaard zijn dat men zich min of meer vrijwillig heeft aangetrokken 9
53 (Iets) aan zijn erve draaien iets verkrijgen, bekomen 8
54 (Iets) brengen aan iemand iemand hard berispen, verwijten, schelden of slaan 8
55 (Iets) in zijn herte kunnen vinden de moed hebben om iets te doen dat natuurlijk hard of wreed is 9
56 (Iets) op zijn hoofd stellen/zetten de eigendom van iets op zijn naam registreren 8
57 (Iets) van zijne geeren schudden van zijn schoeren schudden, zich niet aantrekken 8
58 (Van) De trunte spelen zich als trunte gedragen, truntachtig spreken of te werk gaan 6
59 (Zich) een reden maken van iets zich iets getroosten, met gelatenheid verdragen 8
60 (Zich) iemand aantrekken iemands vriendschap zoeken, hem veel genegenheid tonen 6
61 (zich) Kwaad bloed maken zijn gezondheid storen, zich onpasselijk maken door gramschap 6
62 (Zich) kwaad gloed maken/kweeken door ongeduld, spijt of gramschap zijn gezondheid tekort doen 6
63 (Zijn) bedde maken omklaaien, langs de grond vallen 8
64 (Zijn) been rechten tot welstand komen, van iemand wiens fortuin vervallen was of wiens zaken verachterd waren 8
65 (Zijn) bladje keeren geheel anders spreken dan men eerst sprak, min of meer behendig van mening veranderen in een gesprek 8
66 (Zijn) bloed omroeren/vervoeren van schrik hevig verschieten en ontsteld zijn, een alteratie krijgen 8
67 (Zijn) broek aan (iets) scheuren onkosten hebben aan iets, er met schade van afkomen 10
68 (Zijn) broek aan (iets) vagen er zich geenszins aan gelegen laten 10
69 (Zijn) gedacht afgaan gedachten laten varen, er niet aan houden 8
70 (Zijn) geld op dobbel kanon stellen zijn geld op lijfrente zetten, zijn geld aan iemand geven onder voorwaarde dat hij een dubbele of zeer grote rente betaalt zolang hij leeft en dat hij het kapitaal mag houden als hij doodt is 8
71 (Zijn) gerief indoen zoveel kopen als men nodig zal hebben 8
72 (Zijn) hand kussen te vrede zijn, met dankbaarheid iets aanvaarden 8
73 (Zijn) kazakke keeren van partij veranderen 8
74 (Zijn) koekebrood/wittebrood vooreten eerst het beste nemen en dan het slechtste, eerst welgesteld zijn en daarna arm worden, eerst veel achting genieten en daarna arm worden, eerst veel achting genieten en dan versmaad zijn 8
75 (Zijn) meesterschap afgaan afstand doen van zijn gezag 8
76 (Zijne) aarms staan te verre op zijnen rug zegt men van een luiaard 5
77 (Zijne) dood aan iets halen sterven ten gevolge van een overdreven werking of gevoel 10
78 (Zijne) gangen gaan weggaan, voortgaan 8
79 (Zijne) getten optrekken weggaan 8
80 (Zijne) hand van (hem) afdoen te verdedigen 8
81 (Zijne) hand verwisselen om een ongerief of een last kwijt te raken, een middel gebruiken dat dat ongerief of die last niet wegneemt, maar enkel voor een moment verlicht of er aan ander uitzicht aan geeft 8
82 (Zijne) haspen en (zijne) spilen pakken zijn biezen pakken 8
83 (Zijne) hemde eenen knoop geven een buitengewone onkonst doen, die enigszins meer is dan de gestaatheid toelaat, ter gelegenheid van een feest 6
84 (Zijne) keuren toogen sprekende van iemand die uit verwaandheid of eigenzinnigheid iets verricht dat gevaarlijk of ongemeen is 8
85 (Zijne) schulden bekorten schulden inkorten, afkorten, in delen betalen 8
86 (Zijne) taal aan iemand weigeren hem geen antwoord geven, hem niet willen antwoorden 8
87 (Zijnen) bij uit de ronde trekken/pot nemen zich onttrekken aan een zaak die slecht of gevaarlijk wordt 8
88 (Zijnen) buik uit de note eten uit het lid eten, overdadig eten 8
89 (Zijnen) duivel ontbinden zeer wrevelig en woelig zijn 8
90 (Zijnen) end schraven aan (iets) er zijn dood aan halen 10
91 (Zijnen) haar snijden met een houten kabout het neerhangend haar rondom af bloktoppen 8
92 (Zijnen) kant keeren zijn steek staan, zijn deel doen, niet achterblijven, zoveel doen als een ander met wie men werkt 8
93 (Zijnen) wil afgaan zichzelf verloochenen 8
94 Aan 't herte slaan wordt gezegd van hevige gevoelens die het hart bevangen 5
95 Aan (iets) (zijn) ende vagen er de brui van hebben 10
96 Aan de boete liggen in geldboete geslagen zijn 5
97 Aan de hengsel hangen verkwisten 5
98 Aan de taljoore terten/treden zich misklappen, iets uitbrengen dat geheim moest blijven 5
99 Aan de wippe zijn verloren zijn, te kwiste zijn 6
100 Aan den balke schrijven, opdat het de kalvers niet en zoûn uitlekken schertsend gezegd van een schuld waarvan men niet op de betaling mag rekenen 5
101 Aan den deel liggen een nalatenschap erven 5
102 Aan een boord luiden alarm kloppen 5
103 Aan een werk liggen er naarstig aan bezig zijn 5
104 Aan iemands lippen hangen hem gretig aanhoren 7
105 Aan iemands sleppen hangen iemand gedurig volgen als zijn schaduw 7
106 Aan iets gepaluld zijn eraan bedrogen zijn 8
107 Aan iets gepoeierd zijn eraan bedrogen zijn 8
108 Aan iets lullen traagzaam en lui aan iets werken, of: aan iets roeren, van iets reppen, er melding van maken 7
109 Aan iets peuren eraan peuteren, eraan wroeten 7
110 Aan zijne langde komen geraken, landen, toekomen, genoegzaam hebben 5
111 Aangeslegen zijn diep ontroerd zijn 6
112 Aardappel konkelen ze met de kazakke zonder water in een pot op het vuur zetten en ze zo nu en dan omroeren totdat ze zacht en gaar zijn 6
113 Aardappelen keesen de keesten afdoen 6
114 Aardig varen iets vreemds, iets zonderlings tegenkomen, een wonderbaar voorval hebben 5
115 Achter 't laatste zaadje peuren gierig zijn 5
116 Achter (iemand/iets) zitten neerstige pogingen doen om te krijgen 6
117 Achter (iets) doen naar iets streven 7
118 Achter de oordjes zitten/steken er gretig naar zijn, ijverig zijn om geld te winnen 5
119 Achter de wereld gaan op aarde leven 5
120 Achter hage loopen hagemuiten, schoolduiken 5
121 Achter hebben in voorraad hebben 6
122 Achter iets raden naar iets raden 7
123 Achter zijne ooren schraven zich in een moeilijke toestand bevinden, verlegen zijn 5
124 Achter/naar/op iets staan er lust op hebben, het begeren 7
125 Afgaan van dienst ontslag nemen 5
126 Afgaan van goed verminderen van fortuin 5
127 Afgekeid zijn zich afmatten 6
128 Afgetjoold zijn zich vermoeien door te dolen 6
129 Al dat lepel lekken kan dat is jong en oud, allen zonder onderscheid, van de kleine kinderen af, die men met de paplepel opvoedt, welke zij vaak, naarmate ze ouder worden, liever in een brandewijnkommetje met suiker zien; anderen moeten genoegen nemen met de brijpot 7
130 Al hutseklutsende gaan voortwaggelen als een slenderaar of als iemand die ontmoedigd en neerslachtig is 5
131 Al lachen op een stoksken gebonden alle boerterij ter zijde 6
132 Al lekende gaan druipneuzend gaan, er vernederd en ontmoedigd uitzien/lijken 5
133 Al stinkende afkomen/henengaan met verdiende schande en teleurstelling 5
134 Al zijpen gaan al leken gaan, druipneuzen, ontmoedigd het hoofd laten hangen 6
135 Ale/beèr slaan vloeibaar mest gieten op de akker 6
136 Alle conduiten ontsluiten met meie het verhuizen van dienstboden en huisgezinnen 5
137 Alles naar zijnen gorrebak rafelen/ravelen een vrek die altijd maar gretig is om geld te krijgen en te vergaren 6
138 Alles wel uitmeten en afgestapt alles weloverwogen en berekend zijnde 6
139 Als 't al omkomt op het einde van de zaak 5
140 Als de duivel een jongen was het is zeer lang geleden 7
141 Als door eene reepe getrokken zijn zeer mager en dun zijn van lijf 6
142 Als Paschen op Tuindag komt nooit 5
143 Altijd een oordje in de schale te leggen hebben altijd iets te zeggen hebben, te bemerken, te beknibbelen 7
144 Altijd hangen en nooit worgen in een toestand verkeren die te slecht is om te leven en niet slecht genoeg om te sterven 5
145 Anjoen in de mane zaaien iets willen doen dat onmogelijk is 6
146 Appels dansen ?'dancing in the rope als fast as possible' 6
147 Avend luiden de avondklok luiden 6
148 Baantje steken op een ijsbaan sledderen 6
149 Baks togen/toven mat setllen, tikie togen, iets verrichten dat een ander niet kan of niet durft na te doen 6
150 Baks zijn baks getoogd zijn, iets niet kunnen of durven nadoen 6
151 Beeten op (iemand) uit ernst of scherts iemand plagen en kwellen 7
152 Begun eenen keer zegt men op een dreigende en tergende manier voor 'durf eens', 'ik daag je uit dat te durven' 6
153 Bek hebben op iets op iets gemunt of belust zijn, genegen zijn om iets te hebben 11
154 Bekanst zijn bestemd zijn, vervuld zijn, besproken zijn, bezet zijn, bezeten zijn, niet meer te krijgen zijn 6
155 Bekitteld zijn betinteld, benitteld, betoverd, bezeten, uitermate genegen zijn om iets te doen dat min of meer kwaad is 6
156 Bekreschen zijn in tranen baden 6
157 Bekreveld zijn betinteld, benitteld, betoverd, bezeten, uitermate genegen zijn om iets te doen dat min of meer kwaad is 6
158 Beloopen vlasch vlas wiens vezels geheel of gedeeltelijk bedekt zijn met een rosachtige stof die op roest lijkt en zelfs na het roten nog aan de bast kleeft 3
159 Benieuwd zijn op iemand belang stellen op iemand, hem beminnen, hem graag zien, hem zeer genegen zijn 8
160 Benitteld zijn om iets te doen uitermate genegen zijn, driftig zijn om iets te doen 8
161 Benomen zijn zich bedwingen uit bescheidenheid of uit vrees, verlegen zijn, niet op zijn gemak zijn, beschaamd zijn 6
162 Bescheept zijn/worden bij een stuurman verhuurd zijn of worden 6
163 Beschikt zijn wordt gezegd van personen die schikkingen genomen hebben, die besloten en vastgesteld hebben om iets te verrichten 6
164 Beslag maken wind maken, in woorden en handelingen zich groots en verwaand tonen 6
165 Beslag maken aan iets er werk van maken, er complimenten en fastoentjes aan maken 8
166 Beslag maken om/voor iets veel leven houden, een overdreven misgenoegen of gramschap tonen wegens iets 8
167 Beslag maken van iets op iets roemen zonder reden, er ophef over maken 8
168 Bestaan aan (iets) eraan geraken, genoegzaam aan iets winnen om de onkosten te keren en zelf iets over te hebben 7
169 Besteken zijn met zonden er het geweten mee belast hebben 6
170 Betingeld zijn sterk gedreven zijn, beneteld, beduiveld zijn 6
171 Betutterd zijn achter iemand gejaarg zijn om bij iemand te zijn 8
172 Betutterd zijn voor iemand bekommerd zijn voor iemands geluk 8
173 Beulen met wreed behandelen, veel doen zwoegen of lijden 5
174 Bezijpt/bezepen zijn dronken zijn 6
175 Bie'n/Duiven/Hanen/Konijnen melken houden en kweken 6
176 Bier koopen/verkoopen bij/in den uithaal om met het naar huis gaan te gaan drinken 6
177 Bier uithalen naar de herberg halen om thuis te drinken 6
178 Bij de haven vergaan een geluk niet bekomen dat nabij was, zijn hoop zien vergaan als zij op het punt was verwezenlijkt te worden 5
179 Bij de lampte gesnekkerd zijn wordt gezegd van stoelen, tafels, en ook van kleren, shoe'n enzovoort 6
180 Bij den hoop en de wikke koopen/verkoopen roezen, iets kopen of verkopen zonder wegen of meten 5
181 Bij dranke zijn bedronken zijn 6
182 Bij geheele mondsvullen vertellen haastig en veel vertellen 5
183 Bij iemand een voetje vooren hebben bij iemand iets meer te zeggen hebben dan een ander 11
184 Bij iemand op een goed/slecht bladje staan bij iemand in gunst of in ongunst staan 7
185 Blaai maken van stoffen, bedrieglijke glans en praal aan de ogen vertonen; van personen, beslag maken, wind maken 5
186 Blonk staan op zijn van vermoeidheid, flauwte of honger 5
187 Boffen op/met erop roemen, ermee pralen, zeer prijzen of loven 5
188 Boonen gaan derschen verstrooid zijn 6
189 Boonen kelderen ze in de kelder laten weken en vochtig laten worden 6
190 Boter ajieren dezelve goed kneden, bewerken en opschikken om ze te verkopen 6
191 Botsbollig/blotsbollig spreken/klappen/kouten/vertellen zonder overgang van het één en dan van het ander spreken, van de hak op de tak 5
192 Bourgonje laten waaien zich een zaak niet aantrekken 6
193 Boven wind zijn hoogdravend en daardoor onverstaanbaar zijn 6
194 Boôm maken op staat maken op, betrouwen op 6
195 Branden verhuist nauw waar een huis afbrandt, blijft er weinig over; wiens woning afbrandt, heeft weinig te verhuizen 5
196 Broed steken wordt gezegd van de bijen die de honing bebroeden om nieuwe bijtjes voort te brengen 6
197 Buiten schof werken werken buiten de gewone werktijd 5
198 Busschen maken/kappen gaan spelen in plaats van naar school te gaan 6
199 Cote naar spotie betalen min of meer betalen volgens wat men min of meer verteerd heeft 6
200 D'elje geven met geweld slaan 6
201 Daar zal niemand over tjaffelen dat zal niemand weten 5
202 Dat gaapt (zoo wijd) als een over dat is zonneklaar, dat is tastbaar 5
203 Dat het snaart wordt gevoegd achter een werkwoord om aan te duiden dat de werking met groot geweld, met veel levendigheid geschiedt 5
204 Dat is al nader, hé dat is al erger, niet waar 6
205 Dat is de piero dat is het puik 7
206 Dat is een goed hoofdpulmken dat is iets dat een aangenaam voordeel en rust verschaft 7
207 Dat is geen katte om zonder handschoe'n te grijpen iemand die gevaarlijk is om aan te randen 7
208 Dat is geen linkje weerd dat is niets waard 7
209 Dat is geen spek voor uwen bek dat zal je niet hebben, dat zal je niet genieten 7
210 dat is geen tinnen knop weerd dat is niets waard 7
211 Dat is geen vierde van een oordje weerd dat is niets waard 7
212 Dat is in zijnen kavel dat is in zijn kans, dat kan hem lukken 6
213 Dat is juist mijn kavel dat is juist wat ik wens en begeer, dat is juist mijn wikkel 9
214 Dat is mij geen spellekop weerd dat is mij niets waard 7
215 Dat is volk van aver 't aver gemeen volk, gemene mensen, zonder rang of gezag, zonder rijkdom 7
216 Dat is voor hem geen' spelle van zijn' mouwe hij verliest er niets bij, hij kan dat doen zonder de minste moeite 6
217 Dat is zeker gebeurd in 't land van Kazant om een verhaal te betwijfelen 6
218 Dat kan schee'n er is middel om het eens te worden, dat is redelijk 6
219 Dat laat ik God en den muldern schee'n ik zie er niet klaar in 6
220 Dat ligt mij oppers dat ligt mij boven, dat beheerst al mijn gedachten, daar denk ik voortdurend aan, dat kan ik niet wegstoppen 6
221 Dat schijt de keers uit dat overtreft alles, dat trekt de staak uit 6
222 Dat trekt de staak uit dat overtreft alles 6
223 Dat zal u opkomen dat zal u berouwen, je zult het bloeden, beklagen 6
224 Dat zijn al maar slechte komenschepen slechte zaken 7
225 Dat zijn mensen van avers 't avers gemeen volk, gemene mensen, zonder rang of gezag, zonder rijkdom 7
226 Dat zou niet dienen voor nen pauw / voor een pauwkleed zegt men schertsende van een dunne stof 7
227 De adem is bevangen wanneer hij belemmerd is, waneer hij moeilijk en lastig is 6
228 De baard springt zeggen de barbiers, wanneer enige haartjes onder het scheren zo hard en broos vallen dat het vel klooft en lichtjes bloedt 5
229 De bagage scheren beslag maken 6
230 De bagagie scheren/spelen in verlegenheid brengen 6
231 De batke is bekaaid zegt men als een zaak kwalijk uitvalt, als een onderneming mislukt, als het slecht weer is op een feest 6
232 De beenen flikkeren dezelve snel oprapen en wippelende bewegen in 't gaan, in 't lopen, in 't dansen 6
233 De beeste scheren/spelen/maken ? 6
234 De beeste spelen een hels leven maken 6
235 De beuter bachten den lijs hebben zijn voordeel uit een zaak bekomen hebben en zich om het overige niet bekreunen, zijn schaapjes op het droge hebben 7
236 De blauwe schorte uitsteken kermis houden in de afwezigheid van de huismeesters 6
237 De breeveertien uithangen/laten waaien de grote heer spelen 7
238 De brieven rooven de brievenbus legen 6
239 De broek lappen en het garen toedragen wanneer men ons de onkosten niet vergeldt die wij doen om iemand een dienst te bewijzen 6
240 De broek vermaken en het garen toedragen iemand een dienst bewijzen waar men geld aan hangt, bijvoorbeeld door iemand een brief schrijven en zelf 't port betalen 6
241 De buile tegen de blutse slaan een verlies vergoeden door een evenredige winst 6
242 De dood doen van iets van verdriet en hartezeer verkwijnen en sterven 8
243 De duivel houdt/lucht de keerse als er iets mislukt of tegenslaat 5
244 De edelman/den heer/den grooten heer/den prinse scheren uit praalzucht de doening van de edelman navolgen 6
245 De eere kavelen verschonen, van vlekken vrijwaren 6
246 De gerst reeden haar te kiemen leggen op de moutvloer 6
247 De hand verwisselen om een ongerief of een last kwijt te raken, een middel gebruiken dat dat ongerief of die last niet wegneemt, maar enkel voor een moment verlicht of een ander uitzicht geeft 6
248 De handen dokken zich de handen om het lijf slaan om het warm te krijgen 8
249 De hane maken/scheren de baas spelen 6
250 De hane van 't kot zijn de baas, de meester zijn 7
251 De hennen leggen daar al met hunne steerten naar de markt een hofstede enzovoort waar men uit gierigheid alle eieren die de hennen leggen, naar de markt draagt voor de verkoop zodat er nooit een op tafel komt 6
252 De hersens in de kele vallen zich de kop invallen 6
253 De huiden ajieren met de handen wrijven en drukken, om ze lenig te maken 8
254 De huiden strooien dezelve uit de boenkuip overbrengen in de strooikuip 6
255 De huwhave vieren zo heet het gebruik bij 't welk dezen, die in een bruiloftfeest geweest hebben, twee of drie weken daarna wederom samenkomen in 't huis van de nieuwgehuwden 6
256 De ijzers keeren sterven 6
257 De kaarte pellen bij kaartspelers - het bovenste kaartblad afnemen van de dos of doodboek 6
258 De kaarten schaffelen door elkaar mengen, verkappelen, schudden 6
259 De kaarten steken onder 't kappelen de azen, de heren enzovoort bij elkaar steken 6
260 De kamer kobbenetten ragen 6
261 De kanne/karre op den zandberg hebben een moeilijkheid te boven zijn 6
262 De kanse missen de gelegenheid niet treffen, niet waarnemen 6
263 De kanse verzitten de goede gelegenheid missen door ergens te lang te zitten 6
264 De kat gaat op de koorde dansen het spel begint, is aan de gang 5
265 De kat is op de koorde het spel begint, is aan de gang 6
266 De kat komt op de koorde het spel begint, is aan de gang 5
267 De katsen leggen de plaatsen tekenen waar de bal zijn loop staakt 6
268 De katte in den kelder kweeken iemand in een plaats laten waar hij veel kwaad kan doen 6
269 De kauwen zullen altijd de kraaien verwijten ?een ander aanwijzen als schuldige, terwijl men zelf hetzelfde gedaan heeft 6
270 De keers uitblazen het schaap zijn, de uil van het spel zijn 6
271 De keure hebben/krijgen van (iets) de gelegenheid hebben of krijgen om iets te kiezen en te genieten 9
272 De klem heben ledig zijn, uit luiheid niet werken of maar half werken 7
273 De kloefen kolen gloeiende houtkolen in de holblokken doen en ze er enige stonden in schudden, om de holblokken te verwarmen 6
274 De kloefen rokelen gloeiende assen en kolen uit de haard in de kloefen 6
275 De kobben zullen in zijnen mond niet spinnen iemand die veel praat of drinkt 5
276 De koek aan 't herte gespannen ?in het ergste geval 6
277 De krabbe snijden de gelegenheid van grote winst waarnemen 6
278 De leere optrekken van iemand die ergens op geklommen is, de leere ophaalt zodat niemand hem kan volgen 6
279 De lichte houden in een huis er de lieden troosten in hun verdriet 6
280 De liere draaien schreien, schimpende gezeid van kinders 6
281 De lippe(n) spannen beginnen te schreien of wenen 8
282 De lippen lekken likkebaarden tot teken dat men iets lekker gegeten heeft of gaat eten 8
283 De lucht zaant als hij bedekt wordt met witte wolachtige wolkjes 5
284 De maag smijt op als er zuurheid opbreekt in de keel 5
285 De mare zoeken een zogezegde toverkunst om te achterhalen wie de voorgaande nacht van de mare bereden is geweest 6
286 De melk doopen er water in mengen 6
287 De moord/walge steken sterven, kapot gaan, omgaan 6
288 De muizen eten geen dagen wij mogen de tijd afwachten, er is geen schade bij dat wij een koop of verkoop uitstellen 6
289 De nacht keert als hij te midden is 5
290 De neus opsteken/opkrullen hetzij om zijn tegenzin en misgenoegen uit te drukken, hetzij om met iemand te schimpen 9
291 De olie komt altijd boven zegt men, bij gelijkenis, sprekende van de waarheid die altijd eindigt in een gevoel van trots 5
292 De oogen weten als er stille tranen in blinken, als zij vochtig staan, hetzij van droefheid of anderszins 8
293 De oren van iets lutsen tuiten, dreunen 10
294 De paling reedt/braadt zich zelven/zijn eigen wordt in zijn eigen vet gebraden zonder dat er boter bij nodig is 6
295 De panne bij den steert houden goede voorzorg, voorzichtige maatregelen nemen om ergens geen schade of schande van te halen 6
296 De patijne staan/afwachten op iemand wachten 6
297 De penne voeren schrijven 6
298 De peze beschijten teleurgesteld worden, bijvoorbeeld van iemand die sterft, spijt al de artsen en de kunst van de dokter 6
299 De peze steken de bijs steken 6
300 De plate poetsen zich wegmaken 6
301 De rook/stove slaat uit wanneer de rook door een windslag achteruit gedreven in huis uitdompt, in plaats van door de schouw weg te varen 5
302 De rooze/het roosken uitsteken op zijn uiterste best gekleed zijn 6
303 De schoe'en kuischen ze zuiveren van slijk en vuiligheid en - in enige streken - ze blinken en glanzen 8
304 De schoeren optrekken dat doet men ofwel om te betekenen dat men een zaak niet genoeg kent om ja of nee te zeggen, ofwel om zijn misgenoegen of zijn verachting over iets zonder woorden uit te drukken 6
305 De school/De mis blend slaan gaan wandelen of spelen, terwilj men naar school of de mis had moeten gaan 6
306 De schouders ophalen dat doet men ofwel om te betekenen dat men een zaak niet genoeg kent om ja of nee te zeggen, ofwel om zijn misgenoegen of zijn verachting over iets zonder woorden uit te drukken 8
307 De sensie niet hebben geen moed hebben, de moed niet hebben, uit hoofde meest van ziekelijkheid 6
308 De slek komt er zoowel als de puit/geraakt er de puit met taaie aanhoudendheid doet men meer dan met onbezonnen geweld 5
309 De sleutels op 't graf leggen afzien van een opeenvolging 6
310 De sleuters op het graf leggen de erfenis niet aanvaarden, maar de schuldeisers overlaten 6
311 De smelte maken zich wegmaken, verdwijnen 6
312 De soeize kroden de zeugen jagen, een kei of blokje hout met de kolve voortslaan langs de grond, in het kolvespel 6
313 De spa vagen sterven 6
314 De stake keeren van een bol die over de staak omkeert 6
315 De steekte doen aan iemand iemand onderkruipen of verdringen, iemand schade veroorzaken en hem zijn klanten afnemen door dezelfde ambt uit te oefenen of dezelfde handel te voeren 8
316 De stove ajieren de kachel wel doen branden, met er tijdelijk de as uit te koteren en nieuwe brandstof in te doen 6
317 De stove leggen schaverlingen en spaanders of bakkerskolen in de stove leggen en ze brandveerdig maken 6
318 De tonne loopt als het bier langs de open kraan uitvloeit 5
319 De uil van het spel zijn het kind van de rekening zijn 7
320 De vensters kapéllen de twee blinden van een venster half toedoen 6
321 De vente reeden de koopwaren, die men op de markt wil brengen, een schoon fatsoon geven en aantekkelijk maken voor de koper 6
322 De verlee geven afkeer verwekken 6
323 De verlee hebben van iemand/iets er moe van zijn, er een afkeer van hebben 10
324 De verlee krijgen van iemand/iets er beu van worden 7
325 De vier gelijke spelen ?kwartetten 6
326 De vluwe/stelnet inleggen in 't water dompelen en vastleggen om vis te vangen 6
327 De voeten door iets vagen stoutmoedig te werk gaan ondanks de tegenredenen die men inbrengt en de hinderpalen die men stelt 10
328 De volle gause hebben de volle maat hebben, de overvloed hebben 7
329 De vonte smet zegt men sprekende van een doopkind dat naar zijn meter of meter aardt: dat er goede of slechte karaktertrekken van heeft 5
330 De voorspraak hebben het woord voeren 9
331 De vorst eet zichzelven op als het ophoudt met vriezen, maar nog niet dooit; figuurlijk: iemand die zijn verdriet verkropt, zijn gramschap bedwingt, zijn misgenoegen ontveinst 6
332 De vorst smijt op als het weer warm en dooiende is, maar de oppervlakte van de grond toch nog bevroren is, omdat de kou in de aarde blijft 5
333 De vruchten op den akker staan spijtig zegt men als hun wasdom door de kou verhinderd wordt 5
334 De vuist/kolve knodsen tegen/op (iemand) in de eerste zegswijze roept men de aandacht op de lijder die geknodst wordt en in de tweede op de werker die knodst 8
335 De wegen roefelen er de begroeide en ruige oppervlakte met een spade vanaf schaven 6
336 De wereld is eene sieseroe de mensen zijn een raadsel, de mensheid is wonderbaarlijk in zijn gedachten en werken 7
337 De wind is op de bakte gevallen de onderneming is verhinderd geweest, de zaak is mislukt door een onvoorziene tegenspoed 6
338 De winter keert als de dagen langer worden 5
339 De zee magert uit zegt men langs de zeekust wanneer in regenachtig weer de wolken verdunnen en de lucht opklaart boven de zee 5
340 De zeep op het glas trekken op de gemelde manier het zeepziedsel beproeven 6
341 De zoelte speelt ?bliksem in de verte zonder donder 5
342 De/die keerse zullen uitblazen hij zal de boete betalen 7
343 De/te perre keeren hol over bol omvallen 6
344 De/te perre staan op het hoofd staan met de benen in de lucht 6
345 Deerlijk zien/kijken drukkelijk kijken, dudderlijk kijken, lodderlijk kijken 5
346 Dekkers eten met het aanzicht naar een muur gekeerd staan, opdat elke speelmaat van zekere afstand zo vaak een bal naar hem werpt als hij oud is (jaren heeft) 6
347 Den aap luizen lui zijn 7
348 Den asem breken elke uitademing in twee of drie keer uitstoten, zoals men soms doet in het lopen 6
349 Den aâm (adem) uitgaan sterven, den laatste adem geven. 6
350 Den bal falen de kans missen 6
351 Den beer lee'en den zot scheren, uitgelaten zijn, zijn hart ophalen 6
352 Den beer leiden den leêgaard scheren, lui zijn, niet werken 6
353 Den bijs steken driftig aan het lopen gaan als een koe die de bremzen hoort ronken, snel vluchten, aan 't bijzen gaan 6
354 Den blok slepen wordt gezegd van iemand die als een slaaf al het lastigste werk moet verrichten 6
355 Den bonten stier scheren uitgelaten zijn, woelig en losbandig zijn, drinken en slempen 6
356 Den boog rekken de pees van een gespannen boog, met de pijl, naar zich trekken om te schieten 6
357 Den boventoon zingen iemand overheersen, hoger en machtiger zijn dan de anderen 7
358 Den bovenzang hebben bovenkraaien 9
359 Den dok aan 't hert hebben hartkloppingen hebben, verslagen of bevreesd zijn 9
360 Den doom uit zijn ogen lachen hartelijk lachen zodat men ervan traanoogt 6
361 Den doovaard spelen/maken zich doof houden 6
362 Den duim in de hand houden gierig zijn, traag zijn in het geven 8
363 Den duim leggen zich ten onderen geven, bekennen dat men overwonnen is 6
364 Den duivel een keersken luchten/branden een boosaardige of vijandige mens eerbied bewijzen 6
365 Den duivel inhebben als bezeten zijn 7
366 Den dullaard scheren met wreedheid te werk gaan 6
367 Den dullen scheren zijn gramschap uiten 6
368 Den eenen uit den anderen kennen onderscheiden 6
369 Den effenaar houden wordt gezegd bij kaarters en andere spelers om aan te duiden dat men zo veel wint als men verliest, dat men omtrent effen staat 6
370 Den haan buiken wordt bij de landlieden schertsend gezegd van een paardenknecht wanneer, in het mennen van de oogst, zijn wagenvoer omklaait 6
371 Den hane op den messing vinden zegt men van iemand die zo laat thuis komt dat de dag reeds aanbreekt en de haan met zijn hennen reeds in de messing keest 6
372 Den hane scheren de baas spelen, moedwillig zijn 6
373 Den hane verdrinken als de boer fooie of kermis houdt voor zijn werklieden, de zondag na de inhaal van de oogst, gaan ze 's namiddags drinken, op de kosten van hun boer 6
374 Den hondedraf loopen draven 6
375 Den hoorn/de trompet/het schuifeling steken erop blazen 6
376 Den kap in de krage geven de nekslag geven, iemand zo'n gepaste slag toebrengen dat hij ervan verbijsterd is 6
377 Den kei kussen de buitenwacht krijgen, niet ontvangen worden in een huis 6
378 Den keizer gezien hebben dronken zijn 7
379 Den kop hebben verstandig en vernuftig zijn, talent hebben 7
380 Den kurts krijgen van iets huiveren van afkeer, van verveling bij het horen of het zien van iets al te dwaas, al te onheus of al te trouweloos 8
381 Den laatsten man den zak opgeven in een herberg of elders de laatste blijven, vertoeven totdat de anderen al weg zijn 6
382 Den lampestok pinten bij spinsters, hem tevoorschijn brengen er de lampte aan hangen 6
383 Den lever doen zwemmen overvloedig veel drinken 6
384 Den luchtbal opsteken weglopen zonder zijn schulden te betalen 6
385 Den mast klimmen climb the mast of plenty' 6
386 Den meulenaar versmooren te veel water in de pap, in de soep of in de kofie doen 6
387 Den moed vul hebben hartezeer hebben, bewogen zijn van iets dat medelijden verwerkt 7
388 Den moor wasschen nutteloze moeite doen 6
389 Den nagel op den kop/het hoofd slaan iets juist treffen 6
390 Den oorme doorgroeid zijn bomen die zo groeien dat de houtmaden hen niet dood kunnen knagen 7
391 Den paschen dragen naar de zieken, het Heilige Sacrament dragen naar dezen die uit ziekte niet naar de kerk kunnen gaan om hun Paschen te houden 6
392 Den pijl tot aan den hoorn trekken wordt gezegd van de uiterste paal die men in een zaak bereiken kan 6
393 Den reep scheren bij timmerlieden - het hijstouw aan de windas vastmaken en over de katrollen brengen 6
394 Den schoof keeren benaargeven 6
395 Den schreeuwer scheren lawaai maken 6
396 Den stap doorterten/doortrappen een besluit nemen van iets te doen 7
397 Den stok in twee'n breken een koop sluiten door het verschil tussen de gevraagde prijs en de geboden prijs door tweeën te delen 6
398 Den stuiver op een oordje brengen door gebrek aan overleg de waarde van zijn goederen verminderen, bijvoorbeeld door een meubelstuk te ruilen tegen een ander dat minder waard is 6
399 Den tweeslag slaan bijzondere manier van djakken, waarbij men, in een zwaai, de tweeslag doet klappen zowel als het voorsnoer, zodat men twee slagen hoort, de één onmiddellijk na de ander 6
400 Den voet omslaan hem verpijnen of verwringen door een scheve tred 8
401 Den voet verterten ?misstappen, zijn voet verstuiken 8
402 Den wagen toezetten absolute toezetten, wordt gezegd van de paarden op de akker die aan de wagen gespannen, van afstand tot afstand voortrijden en stil gehouden worden, terwijl men schoven of mest op of aflaadt 6
403 Den wijn op zijn sulfer leggen de wijn sulferen, de wijn op een bluchte ton oversteken 6
404 Den worm doorgroeien bomen die zo groeien dat de houtmaden hen niet dood kunnen knagen 6
405 Den zak krijgen uit de biechtstoel weggezonden worden zonder absolutie 6
406 Den zeerd van iets krijgen/hebben er de brui van krijgen of hebben 11
407 Den zegen zeggen het gebed zeggen voor de maaltijd 6
408 Den zoeting schudden door zachte en vleiende woorden zich met iemand trachten te verzoenen, trachten vrede te maken met iemand die men beledigd of vergramd heeft 6
409 Den zot/aap scheren schertsen/boerten 6
410 Dering uitroeden de uitgekapte dering, die de kanters op orde gesteld hebben, uitmeten in delen van een roede vierkant, om aan iedere werkman zijn verdiende deel te geven 6
411 Die geen koeien heeft moet geen gers pachten die het voordeel van iets mist, heeft er ook het nadeel niet af 7
412 Die hond is/moet de beenen knagen hij die in een nederige staat is, moet het zich getroosten; hij die gering is, wordt overal verstoten 8
413 Die zeere loopt, is gauwe moê is het tegenovergestelde van 'voetje voor voetje gaat men ver' 6
414 Djakken op met de zweep slaan 5
415 Djent/djentes staan mooi staan 5
416 Dobbel of niet/kwijte spelen in spellen waar geld op het spel staat: een overeenkomst dat de speler die in de schuld staat, twee keer zoveel schuld heeft als hij verliest, maar geen schuld meer heeft als hij wint 5
417 Doemdag houden groot lawaai maken, groot gedruis maken 6
418 Doen met iemand met hem heulen, het eens zijn met hem, zijn partij volgen 7
419 Doen naar leiden naar 5
420 Dom liggen onbeweeglijk liggen 5
421 Doolaards bende verlaten zich bekeren, de ondeugd verlaten 8
422 Door de mande vallen zijn gezegde niet kunnen waarmaken, tot bekentenis komen 5
423 Door de neus geboord zijn dronken zijn 7
424 Door de neuze zijn dronken zijn 6
425 Door de vange zijn dronken zijn 6
426 Door de vlere zijn door de neus zijn, dronken zijn 6
427 Door de vluwe schieten wordt eigenlijk gezegd van de vis die door de maas van de vluwe heen zwemt en aldus het gevaar ontkomt 5
428 Door de wereld rollen zorgeloos en onbekommerd leven, nergens geen zwarigheid in maken 5
429 Door den hoepel springen iets moeten laten steken 5
430 Draai uw liere/ziel af loop van hier, maak u weg, ga uit mijn ogen 8
431 Draai uw snaren af ga hier weg, loop naar de duivel 8
432 Draf leggen draf of bostel, die men bij de brouwers koopt, in grote hoeveelheid ter bewaring in een plaats leggen om er de zwijnen enzovoort mee te voeden 5
433 Drek, als hij ale wordt, wil gevoerd zijn die van iet tot niet komt, kent zichzelf niet 5
434 Drollige oogen is een dul herte boosaardige ogen zijn een teken van een wrede inborst 7
435 Droog gaan/vallen een koe die, na enige tijd melk gegeven te hebben, nu geen melk meer heeft 5
436 Droomen van pladokken/schreus iets willen doen dat onmogelijk of zeer ongerijmd is 5
437 Durft gij mij tikken aanraken, wordt dreigende gezegd om iemand uit te dagen 6
438 Dweersch op zijn weerstreven, dwarsbomen 6
439 Een (besmettelijke) ziekte betrapen ervan aangedaan worden 6
440 Een anderen register trekken op een andere manier te werk gaan, van doenswijs veranderen 6
441 Een appeltje tegen dat meerder nood komt geld of iets anders dat men spaart en bewaart om zich later te kunnen behelpen als het nood doet 5
442 Een baantje ridderen een ijsbaantje slieren, een ijsbaantje maken door te slieren uit tijdverdrijf 6
443 Een beer op zokken een lompaard 3
444 Een bolle trekt in het bollespel, als zij van eigen rechts of links afwijkt van de rechte linie 5
445 Een dak drijven een drijfdak maken 6
446 Een dikke krage hebben dronken zijn, te veel gedronken hebben 9
447 Een drooge keel/droogen lever hebben genegen zijn tot de drank, veel drinken 9
448 Een druppelken lullen een borrel drinken 6
449 Een ei ophebben iemand die verlegen of beteuterd is 7
450 Een gat maken om een ander te stoppen een schuld maken om een ander te dekken 6
451 Een gepinte hengst wiens manen en staart met bloemen en linten versierd zijn 3
452 Een geschut afdoppen losbranden door de lont aan te steken 6
453 Een gespe trekken vooral als men teleurgesteld is 6
454 Een glas trekken op de gemelde manier het zeepziedsel beproeven 6
455 Een handje leenen hulp geven 8
456 Een handje toesteken hulp bieden 8
457 Een helletje vlooien wordt gevoegd achter de woorden Proprietaris, Baron, Kozijn enzovoort in de zin van: het algemeen in ernstige stijl uitgedrukt door het zogenaamde 6
458 Een hondekot hebben beugelbeende zijn 9
459 Een hoofstede/molen ajieren bestieren en in zijn voordeel gebruiken 6
460 Een huis/land op iemand staat zegt men bij verkopen wanneer hij als wettige bezitter ervan geregistreerd is 7
461 Een karpeltonge hebben moeite hebben om bepaalde letters, vooral de l en de r, uit te spreken 9
462 Een kerweie doen voor iemand gratis werk verrichten voor iemand die 't zelf niet kan doen 8
463 Een kerweie hebben aan iets schade, verlies lijden 11
464 Een kind in een dozeken kweeken met al te veel zorg en tederheid opvoeden 6
465 Een kind is vremd als het afkeer of vrees heeft van alles/iedereen dat het niet gewend is 6
466 Een kind uitdoen het wegdoen uit het ouderlijk huis om het bij andere lieden te doen kweken, opvoeden en leren 6
467 Een kind/jongen ajieren in tucht en orde brengen, tot orde en goede zeden opleiden 6
468 Een kindje kadotteren pijkepokken, op een stoel zittende weg en weder wiegen 6
469 Een kindje met den lepel kweeken hem lepelspijs geven in plaats van het te zogen 6
470 Een kindje opdoen inzwachtelen 6
471 Een kindje verzekeren een pasgeboren kind, dat gevaar loopt te sterven, dopen zonder plechtigheden 6
472 Een kleed uitleggen verwijden of verlangen door de inleg (of de omgeslagen zoom) ervan uit te laten en in het kleed aan te brengen 6
473 Een kluchtje slaan/doen/zeggen/vertellen eenen kwinkslag geven 7
474 Een koe ajieren met de hand overtasten 6
475 Een koe lee'n naar den stier leiden 6
476 Een koetje melken veel profijt en winste weten te krijgen uit iemand of uit iets 6
477 Een konijn rekken het bij de kop en de achterpoten zodanig uitrekken dat het ervan doodgaat 6
478 Een kop (op) hebben stijfhoofdig, koppig zijn 10
479 Een kotteringe geven/krijgen een pak slagen 6
480 Een kruisken en een vaantje geven/krijgen wordt gezegd van de heilwens of het vaarwel bij de afreis of de scheiding 6
481 Een kwinte scheren kijven en schelden 6
482 Een kwinte scheren kijven en krakelen 6
483 Een lampte pinten er een wiek in steken of olie in gieten 6
484 Een land onder water steken vrijwillig onder water zetten 6
485 Een land uitzanden mijnen, de laag zand of zavel die onder de koornaarde ligt, uitgraven 6
486 Een lijk inhalen gezegd van priesters die in kerkgewaad een lijk tegemoet gaan om het dan onder gebeden en gezangen in de kerk te leiden 6
487 Een lijk zinken het ter aarde bestellen 6
488 Een man worden door fortuin of geleerdheid een man van gezag worden 6
489 Een mes in de mouw hebben wordt gezegd van iemand die, trouweloos en wreedaardig, onmiddellijk wraak neemt 7
490 Een mes/scheers zetten het fijn slijpen en wetten zodat het goed snijdt 6
491 Een misse doen/begaan een keemle schieten 6
492 Een mondje doen lustig eten, smullen 6
493 Een naadje ten einde naaien een werk voltrekken dat begonnen is 6
494 Een peerd ajieren het paard wel besturen, oefenen, berijden 6
495 Een peerd haalt in hij stoot in het gaan de achtervoeten tegen de voorvoeten 5
496 Een peerd is te vei in de koppelingen zegt men als de gewrichten en de voeten te dik zijn, als er te veel vlees aan zit 6
497 Een peerd smijt uit als zijn borst, zijn schouders en zijn heupen te breed worden 5
498 Een peerd vlieschen hem de staart afknotten, blokstaarten 6
499 Een ploegvore uitmaken de vore, die de ploeg gegraven heeft, dieper uitdelven met de spade 6
500 Een potje roeren een limonade maken van rode en witte wijn met suiker en citroensap, samengemengd in een kom 6
501 Een put gooren/baggeren er het slijk uithalen 6
502 Een ratte in den kop hebben muizenesten in het hoofd hebben 9
503 Een register trekken een gezondheid drinken, een heildronk instellen 6
504 Een runselken slaan pannenkoeken bakken 6
505 Een schamel leggen bij hoveniers, boeren enzovoort. Een erk land tochten en slechten en gereedmaken om bezaaid en beplant te worden 6
506 Een scheers trekt als het de baars moeilijk meeneemt, in plaats van hem zachtjes af te schaven 5
507 Een scheeve afloopen/afgaan een dwaasheid uitkramen, iets door waar men schande van haalt 6
508 Een scheeve geven/krijgen een averechts antwoord geven of krijgen, dat kwade luim of misgenoegen te kennen geeft 6
509 Een schouw op twee/vier winden een schoorsteen waarvan de pijp boven het dak overdekt is met veurstpannen, zodat er daar twee of vier openingen zijn waar de rook uit kuilt 3
510 Een stik in de kraag hebben dronken zijn 9
511 Een stoel staat klnke als hij op onvaste planken, en bij uitbreiding, op een oneffen vloer staat en waggelt 5
512 Een stoffe ajieren bevoelen of ze goed is 6
513 Een stuiver op een zesken brengen stuivers op blanken brengen 6
514 Een stuk in de krage hebben dronken zijn, te veel gedronken hebben 9
515 Een tarte bederven voor een ei uit spaarzaamheid iets slecht maken dat met kleine onkosten goed kon zijn 6
516 Een tik/slag van den molen/'t moleneinde hebben niet goed bij het verstand zijn 7
517 Een tronkwilge vlieschen haar takken en twijgen afhouwen 6
518 Een tukje/tukske gaan halen (elders) OF een tukje/tukske doen een poosje slapen 7
519 Een vat met de weerse leggen weerse gieten in een onrein vat dat men dus liggen laat om het te zuiveren 6
520 Een voet uit den weg gaan een voet breed van de weg afwijken 6
521 Een vrucht ajieren al de zorg aan besteden die zij vereist om wel te lukken 6
522 Een weefgetouw slage zetten het in de haak stellen, zodanig dat elk deel juist op zijn plaats is, om zonder hindernis te weven 6
523 Een wezentje springen de droefheid of de teleurstelling in het gelaat laten zien 6
524 Een wulvetje doen een ruime maaltijd doen, eens lustig smullen 6
525 Een zante aardbezien/braambeziën een hoeveelheid zulke beziën geplukt aan de struiken 6
526 Een zweer uitsteken ze opensteken om de etter eruit te laten 6
527 Een zwijn kelen de keel afsteken 6
528 Eene akkervrucht bevangt als zij geel wordt en verdort, voordat zij haar volle wasdom/bloei heeft 5
529 Eene akkervrucht lappen er de ijdele plaatsen van aanvullen met gewas van dezelfde of van een andere soort 6
530 Eene akkervrucht weren ze van de akker wegvoeren 6
531 Eene akkervrucht zijpt zeggen de landbouwers als haar stammen van onder buigen en doorzakken zonder te vallen, zoals een ezel die knikkebeent onder de last 5
532 Eene bollebaan leggen de baan effen rakelen en hem klaarmaken om te spelen 6
533 Eene flesch/eene pint/een glas kuischen ledigen, uitdrinken 6
534 Eene haag opbinden de stammen langs bandroeden vastbinden, omdat de omheining goed samengesloten opgroeit 6
535 Eene hofstede scheuren dezelve schenden, hetzij met een kalsijde, een ijzeren weg of een vaart te leiden door haar akkers, hetzij er twee of drie kleine hostedekens van te maken 6
536 Eene informatie/inkwest beleeden een gerechtelijk onderzoek doen, de getuigen ondervragen en horen wegens een zaak 6
537 Eene keerse luchten een brandende kaars houden opdat men beter ziet 6
538 Eene krane schuren met amarilpoeder de tap gedurig wenden en draaien totdat hij in de kas van de kraan dicht past en sluit 6
539 Eene landkaart verdoeken er de rug van beplakken en versterken met een stuk lijnwaad of katoen 6
540 Eene matras verslaan de wol ervan met roeden geselen, als zij vast ineen gedrongen is van het teveel beslapen zijn, om ze weer los en mollig te maken 6
541 Eene naalde draden er een draad in steken 6
542 Eene pil over zich steken zich een zetpil steken 6
543 Eene plant toppen haar top uitknijpen 6
544 Eene roote versmooren het ruwe vlas ter rooting onderwater dompelen door er een steen of ander gewicht op te laden 6
545 Eene rotse smijten om eenen snoek te vangen iets geven om iets anders van meer waarde te krijgen 6
546 Eene scheeve loopen een blauwe scheen lopen, er kaal van thuis komen 6
547 Eene scheur toesteken dicht maken door overhands eerst in de ene zoom en dan in de andere zoom voortdurend een voorsteek te steken 6
548 Eene spelle ergens voor steken iets verhinderen, een zaak belemmeren 8
549 Eene spijs citroenen/peperen/suikeren/zouten als conserveringsmethode (overvloedig) met citroen, peper, suiker, zout bestrooien, inwrijven of vermengen 6
550 Eene straat meêwerken ze volgen 6
551 Eene ton valt/ligt blend wanneer zij op de frontiere gelegd zijn, met het merkteken tegen de muur, zodat men het niet kan zien 5
552 Eene touw/koorde scheren ze op een toestel van katrollen schikken en spannen om zware gewichten op te hijsen 6
553 Eene tunne sturten een ton bier geheel aftrekken en verbezigen om de vaten van een brouwte op te vullen 6
554 Eene vellie koopen/meêdragen bedrogen worden, zich iets laten wijsmaken 6
555 Eene verschoeiinge geven aan een huis een huis herstellen en de vervallen delen vernieuwen 6
556 Eene vore stekken met de spade zulk een vore delven die men stekvore noemt 6
557 Eene wonde zaant wanneer zij niet meer loopt, noch ettert, maar toch nog een beetje vocht opgeeft 5
558 Eene zieke keert als zij, ten hoogste geklommen zijnde, ten goede keert 5
559 Eenen akker slekken baggeren, riemen 6
560 Eenen armen man verketelbuischen hem geheel in nieuwe kleren steken 6
561 Eenen biezwerm vaten een zwerm die - de bijenkorf ontvlogen - aan een boomtak hangt, afschudden in een ijdel korf of ander vat en hem zo opnieuw vangen 6
562 Eenen blik beleggen runderen op een weide hebben om daar vet te doen worden 6
563 Eenen blik breken/scheuren hem omploegen en in zaailand veranderen 6
564 Eenen blik deringen den dering, die eronder ligt, uitgraven 6
565 Eenen blik/klaverij scheuren omploegen en in bouwland veranderen 6
566 Eenen boer zijne kunst afvragen meer vragen dan men beantwoorden kan of mag, al te nieuwsgierig zijn 8
567 Eenen boom korten het bul in klossen zgen, de stam tussen het eersgat en het topeinde in blokken zagen, om dan die blokken of klossen te vermaken in kloefen, in klephout enzovoort 6
568 Eenen boom schorsen ontschorsen 6
569 Eenen boom winnende leggen hem op scheefliggende houten leggen om hem daarover scheef voort te rollen of hem te wenden 6
570 Eenen borstel uitstrijken hem uitzuiveren van de verfstof die erin kleeft door hem ergens overheen te strijken 6
571 Eenen breeden rik hebben veel kunnen verdragen 7
572 Eenen dijk/gracht uitmaken een oude gracht, die min of meer is ingezakt of met onkruid en zand vervuld is, wederom uitdelven en in een behoorlijke stand herstellen 6
573 Eenen donderslag maken van eene neute die kraakt groot lawaai maken van een zaak van niets, iets veel gewichtiger, veel vreselijker achten dan het daadwerkelijk is 6
574 Eenen draad scheren bij schoenmakers, een dun snoertje maken van omtrent twee ellen lang, met enige garendraden streks samen te voegen, zodanig dat de ene langer is dan de andere en het snoertje dunner is op de uieinden dan in het midden 6
575 Eenen draad uitzwieren een draad die geschoren is, met een meermaals herhaalde zwaai door het pek halen dat men in de hand houdt, zodat die draad aan de uiteinden verdunt en overal effen en strak is 6
576 Eenen draai geven aan (iemand) iemand foppen 8
577 Eenen draai geven aan (iets) een zaak anders voorstellen dan zij is 8
578 Eenen draai hebben niet goed bij verstand zijn, een slag van de molen hebben gehad 9
579 Eenen grachten boômen er het slijk uit graven totdat men aan de vaste grond of de bodem komt 6
580 Eenen haze staan hem afwachten 6
581 Eenen hoed ijken hem bummen, er een kwade vrouw in slaan 6
582 Eenen hoogen/ouden top scheren lang leven 6
583 Eenen hoorn/een hoorntje doen een pijpje roken 6
584 Eenen kam uit de bete steken het spreek vanzelf dat de hevels spoedig verslijten in de bete 6
585 Eenen knop stroppen bij kleermakers: een schijf van hout of metaal in een stukje lijnwaad, laken, enzovoort, insluiten en vastnaaien 6
586 Eenen kwalijken asem geven zieltogen, de laatste snik geven 6
587 Eenen langen end spinnen lang leven 6
588 Eenen liem geven aan iets lullen, er een woord van reppen, iets te verstaan geven 6
589 Eenen lonte scheren iets in het verborgen doen dat niet geweten mag zijn, een donkermis doen, smuigen 6
590 Eenen man stellen een plaatsvervanger kopen voor den krijgsdienst 6
591 Eenen muur stoffeeren de voegen dichtstrijken, met moortel aanvullen 6
592 Eenen muur verwen/kalken/witten/zwarten er een verw (verf), kalk, witsel, zwartsel aan strijken 6
593 Eenen paander dragen/medehebben wordt gezegd van iemand die, uit vleierij en eigenbelang, naar een geestelijke over wereldlijke overheid gaat om alles over te dragen wat er gebeurt 6
594 Eenen pachter doen verdierzen de pacht verhogen, een grotere pachtsom eisen 6
595 Eenen pekkel draaien een grove misslag begaan tegen de taal, in het spreken, schrijven of zingen 6
596 Eenen post pakken/nemen/gaan zich spoeden 6
597 Eenen rinkel doen een toer doen, een ronde doen 6
598 Eenen savel aanhebben dronken zijn 6
599 Eenen schenetuk krijgen een tegenslag hebben, zijn onderneming mislukt zien 6
600 Eenen schoof snuiten er de afhangende vezelinge en steetelinge met de vingers afsnuiten van een lee of boot vlas 6
601 Eenen sniester aan iets hebeben een verlies doen, schade lijden aan iets dat men koopt of verkoopt, anders gezegd: een drevel 11
602 Eenen steenoven kolen er de nodige steenkolen in strooien om de karelen te bakken 6
603 Eenen temper slaan meelbloem beslaan en er een dun deeg van maken om wafels of palullen te bakken 6
604 Eenen thuis en eenen t'onzent hebben wordt gezegd van iemand die een eigen haard en woning heeft en daarbovenop nog ergens een huis waar hij naar lust mag in- en uitgaan en eten en slapen, alsof het ook zijn woning is 9
605 Eenen tik hebben niet goed bij het verstand zijn 7
606 Eenen trui op de neus geslegen zijn teleurgesteld zijn, beteuterd zijn en vreemd kijken 7
607 Eenen uil vangen een kemel schieten, in een onderneming mislukken 6
608 Eenen vijver/gracht afzetten er het water vanaf trekken of uitslaan 6
609 Eenen visch vangen in het water vallen, zich nat treden in een waterplas 6
610 Eenen vloek leggen een vloekwoord of blasphemie braken 6
611 Eenen weg aftellen afstappen 6
612 Eenen weg palsaten een slijkweg dwars beleggen met sparren of eiken stukken, opdat er de wagens kunnen rijden 6
613 Eenen weg verblenden dempen, onbruikbaar maken, doen verdwijnen 6
614 Eenen wribbel overslaan het gewribbelde deel van de draad buitenlaten uit de kant, het niet verwerken 6
615 Eenen zinder in den zak hebben te veel drank in de maag hebben, dronken zijn 9
616 Eenen zonk hooren van iets iets horen zeggen wegens een zaak 8
617 Eenen zonk van iets geven een woord laten horen van iets dat men niet duideijk ten volle kenbaar mag of wil maken 8
618 Eens verbloeien zijn kleren verzengen 5
619 Eer dat de fuivel zijn paneel schudt zeer vroeg in de morgen 8
620 Eer het gras er door groeit eer het kwaad te ver komt en niet meer uit te roeien is 5
621 Elk ging aan een gat de één ging hier en de ander ging daar 5
622 Elke stee heeft hare zwee elke streek heeft haar gebruiken 9
623 Enklauwde gaan de voet zo scheef zetten in het gaan dat men onbesuisd op de enkel treedt 5
624 Er (iemand) in helpen hem in nood, in verlegenheid brengen 8
625 Er aan vliegen eraan waaien, hard berispt of bekeven worden 5
626 Er aan waaien het slachtoffer worden van zijn stoutmoedige of boze daden 5
627 Er aan zijn vast zijn, gevangen zijn, eraan gemaakt zijn, verwonnen zijn in het spel 6
628 Er boven op zijn zich hartelijk verblijden over een gebeurde of een gezegde dat onze zegepraal, of de goede uitslag van onze onderneming, of de vervulling van onze wensen vergemakkelijkt of verzekert 6
629 Er door buischen met geweld de hinderpalen doorbreken of omverwerpen 5
630 Er door komen genezen 5
631 Er door moeten voor geen hinderpalen mogen wijken 6
632 Er door sabatteren met stout geweld de hinderpalen doorbreken, de wederspannigheid temmen 5
633 Er door savelen met kracht en spoed te werk gaan 5
634 Er door schavijsteren snel voortgang maken en de hinderpalen doorbreken 5
635 Er eenen door leggen een vloekwoord of blasphemie braken 6
636 Er eenen slag in slaan sprekend van een schuld of rekening die duister is 6
637 Er gaat daar niet anders uit als de rook uit de kave een huis waar men uitermate gierig is 5
638 Er geen huis mee kunnen houden niet overeenkomen met iemand 7
639 Er geen zand/kaas van moeten hebben zegt men van iemand die men mishaagt, met wie men geen betrekkingen wil hebben 8
640 Er iemand aan maken hem in het spel doen verliezen 8
641 Er iemand in kuipen hem foppen, in moeilijke toestand helpen 8
642 Er iemand in tweefelen hem door list en verleiding in slechte zaken helpen 8
643 Er iemand uit helpen hem uit de slechte staat helpen waar hij in is 8
644 Er in vinden aan iets gevoelig zijn 5
645 Er is daar niet te verleesten niets te kadijzen, niets te verrichten dat voordeel of winst oplevert, niets te krijgen waaraan mijn winst kan behalen 6
646 Er is een vijze los zegt men van iemand die niet goed bij zijn verstand is 6
647 Er is geen draad/been aan gebroken dat verhindert de zaak niet 6
648 Er is geen hurk in hem hij wil niet luisteren 6
649 Er is geen pot of er past een hulleken op iemand hoe slecht dan ook, vindt nog altijd een vriend; iemand hoe lelijk dan ook, vindt nog altijd iemand om mee te trouwen 6
650 Er is geen rechte(r kant aan) iemand die altijd tegendraads is, die naar geen reden luistert, iets dat in de war is, dat moeilijk behandeld of bewerkt kan worden 6
651 Er is geen verbod aan hij wil niet laten wat men hem verbiedt, hij is ongehoorzaam 6
652 Er is geen zant in zijn land niemand wordt in zijn eigen land veel geacht of geprezen 6
653 Er is look in den meersch er zijn latten aan 't huis 6
654 Er is perijkel af er is geen dreiging 6
655 Er land over zien zich bekwaam voelen om iets te verrichten, middel zien om iets uit te voeren 6
656 Er loopen ratten op het dak zegt men om iemand te waarschuwen dat hij voorzichtig moet zijn in het spreken, bijvoorbeeld omdat kinderen aanwezig zijn of omdat iemand anders het geheim zou kunnen verraden 5
657 Er staan ergens kwalijk vanaf komen, teleugesteld zijn 5
658 Er steekt veel/weinig/niet in er is veel, weinig, niets aan gelegen 5
659 Er tegen botsen er tegen vliegen, er tegen waaien, hard berispt of gestraft worden 5
660 Er tegen lopen er tegen waaien, er tegen vliegen, hard bekeen of berispt worden 5
661 Er tegen meugen ertegen kunnen 5
662 Er tegen vliegen ertegen waaien, hard berispt of bekeven worden 5
663 Er tegen waaien hard berispt of gekastijd worden 5
664 Er vallen kattejongen het sneeuwt met grote vlokken, het regent pijpestelen, het hagelt geweldig 5
665 Er van wederkeeren van een dwaling terugkomen 5
666 Er verstreuveld uit zien ?met verward haar 5
667 Er voor gedoen zich schikken in zijn lot, zich onderwerpen, onderdoen 5
668 Er wijwater tegen smijten iets tegenhouden, doen mislukken 6
669 Er wikkelt een van de vijve hij heeft zijn vijf zinnen niet; hij heeft een slag van de molen gehad 5
670 Er zijn daar geen eieren/eiers aan gebroken dat verhindert de zaak niet 6
671 Er zijn katten van zullen spreken hij zal wel wachten om uw voorstel te aanvaarden, er is geen reden om te denken dat ik zal doen wat je mij vraagt of gebiedt 9
672 Er zijn latten aan 't huis zegt men als men, op het punt staande iet ste vertellen, zich inhoudt en zwijgt, omdat er kinderen of andere personen bij zijn die men niet wil ergeren of wil inlichten over de zaak 6
673 Er zijnen voet door schuppen kort spel maken met iets, iemands werking die hem mishaagt of tegengaat zonder complimenten omverwerpen 8
674 Er zit een ventje op dat huis dat huis is met schuld belast 5
675 Er zitten ratten op het huis zegt men om iemand te waarschuwen dat hij voorzichtig moet zijn in het spreken, bijvoorbeeld omdat kinderen aanwezig zijn of omdat iemand anders het geheim zou kunnen verraden 5
676 Ergens aan gedekt zijn eraan gefopt, bedrogen zijn, er een dek aan hebben 8
677 Ergens aan gelaân zijn met iets zijn volle vracht hebben, de last voelen van iets dat men draagt 8
678 Ergens eenen noom van dood hebben bij ondervinding weten dat iets niet pluis is 9
679 Ergens geen mouwen aan vinden geen mogelijkheid zien om het te verrichten 8
680 Ergens geenen lets aan kunnen leggen iets volgemaakt vinden, er niets op te zeggen hebben, bekennen dat men er niets aan te verbeteren heeft 9
681 Ergens geld/tijd in steken er geld, tijd, enzovoort aan besteden 8
682 Ergens gerust in zijn er niet mee bekommerd zijn, denken dat alles wel gaat 8
683 Ergens in komen bewilligen, bijstemmen 7
684 Ergens in vallen iets goedkeuren, bijstemmen 7
685 Ergens liggende en staande zijn een bebouwde grond die te verkopen is, iemand die ergens veel verkeert en verblijft 8
686 Ergens lucht in/door zien middel of mogelijkheid zien om iets te verrichten 8
687 Ergens met vuile voeten doorgaan zonder vrees een zaak verrichten, zonder zich te bekreunen om weerstand en moeilijkheden 7
688 Ergens niet van tusschen kunnen tot iets genoodzaakt zijn, iets niet kunnen ontwijken 8
689 Ergens troef vinden Ergens wel onthaald zijn, zich ergens behagen 8
690 Ergens uit zijn heeft meerdere betekenissen volgens het woord dat onderverstaan is 8
691 ergens van overloopen schertsende iets in grote overvloed hebben 7
692 Ergens vet mee zijn spottende gezegd voor: er niet veel mee versteven (geholpen) zijn 8
693 Ergens zijne neuze in/over steken nieuwsgierig iets bekijken 10
694 Eten doen voor de beesten groen voer verzamelen op het land om het aan het vee op stal te geven 6
695 Ezel zitten in school op straf zitten op een klein bankje, omdat men de les niet kent 6
696 Faute slaan weigeren, ketsen, niet afgaan, sprekende van een schietgeweer 5
697 Feit van (iets) maken hoogachten 8
698 Fut geven met kracht en driftig geweld te werk gaan 6
699 Fut geven op (iets) met kracht en driftig geweld te werk gaan 8
700 Gaan en staan zegt men van een zieke die niet bedlegerig is 5
701 Gaan hoepelen hij is dood 5
702 Gaan met iemand met hem verkeren 7
703 Gaan varen is de komenschepe hij die iets wil winnen, moet iets wagen; als men in zijn onderneming mislukt, moet men het zich getroosten 6
704 Garen pertsen bij garenreders 6
705 Gars scheuren omploegen en in bouwland veranderen 5
706 Ge kunt dat niet doen, of hadt Ons Heer op uw schoeren hetgeen dat je wilt doen, is volstrekt onmogelijk 7
707 Ge kunt dat tasten/voelen met uwen elleboge dat is zonneklaar, dat is gemakkelijk te verstaan 7
708 Ge moet daarvoor slinders aan uw gat hebben zegt men spottend of berispend van iemand die iets onbehendig verricht of heeft verricht 7
709 Ge schudt met de lade zegt men tegen iemand die het getal van iets al te veel vergroot, die beweert dat er veel meer zijn dan daadwerkelijk het geval is 5
710 Ge zijt beter met een luchtje voor u dan bachten u het is beter aalmoesen en andere goede werken te doen terwijl men leeft, dan ze bij testament te verrichten na de dood 6
711 Ge zult wat lekken zegt men spottend van iemand die zonder grond zich inbeeldt dat hij iets zal worden 6
712 Geblazen zijn verloren zijn, teleurgesteld zijn, in de grond geholpen zijn 6
713 Gedaan zijn in iets er gevoelig aan zijn, erdoor aangedaan zijn 8
714 Gediend zijn met graag iets hebben, er zeer tevreden over zijn 6
715 Gedje hebben in iets er zijn voldoening hebben 9
716 Geen beentje kunnen stijven zo slap in de benen zijn dat men niet recht kan staan 7
717 Geen mensch meer zijn wordt gezegd van iemand die zo dronken is dat hij de naam van een redelijk schepsel niet meer verdient, of door mishandelingen zo mismaakt is dat hij niet meer op een mens lijkt, of door tegenspoed zo ontmoedigd is dat hij er het verstand bij verliest 7
718 Geen sensie hebben geen moed hebben, de moed niet hebben, uit hoofde meest van ziekelijkheid 7
719 Geen steke zien volstrekt niets zien 6
720 Geen strood zouden verleggen zegt men van een grote luiaard 8
721 Geene bakten kunnen dragen gezegd van een mens dat zeer gevoelig is voor kietelen, op de voetzool of ergens anders 7
722 Geenen slag moeten/willen werken volstrekt niet moeten of willen werken 7
723 Geern hebben behagen vinden door iets te hebben 6
724 Geern zien iemand beminnen, liefde toedragen 8
725 Geern zien iets behagen vinden in het zien 8
726 Gehert/gemoed zijn op iets liefde en geestdrift hebben om iets te doen 8
727 Geijkt zijn van iemands gehoor dat juist is 6
728 Gekuischt zijn dood zijn, overleden zijn 6
729 Geleerd zijn door ondervinding onderwezen zijn, om zich niet andermaal te laten bedriegen 6
730 Gemikt zijn op het uiterste punt zijn, te wege zijn 6
731 Gemoed zijn in/op iets er moed en hart op hebben, met ijver bezield zijn om iets aan te vangen of te verrichten dat wel lijkt te gaan lukken 8
732 Gemokkeld zijn opgezet zijn 6
733 Gepijnd zijn/zitten wordt gezegd van iemand die door een hartziekte of door een nachtmerrie of anderszins gedwongen is op de adem, van een brouw in lastige barensnood, van een dier dat door buikopzetting van de winden wil barsten, of door verstopping de buiklast niet kan lossen 6
734 Gepolkt zijn/liggen in zijn pol of leger liggen 6
735 Geriek het onbeleefd woord dat men gebruikt als men iemands vraag niet wil beantwoorden 6
736 Geriekt je 't? onbeleefd woord dat men gebruikt als 'heb je het vast?' of 'versta je het?' 6
737 Gerocht zijn geraakt zijn, aangedaan zijn 6
738 Gesteken worden sterven, kapot gaan, omgaan 5
739 Gestraald zijn dronken zijn 6
740 Gestropt zitten in nood zijn 5
741 Getikt zijn niet goed bij zijn verstand zijn 6
742 Geven in iets in iets deelnemen of meedoen door geld te geven 7
743 Geven om iemand hem beminnen, hem genegen zijn 7
744 Geven om iets niet onverschillig zijn, trek of lust gevoelen naar iets 7
745 Gevierd zijn op iets op iets vlammen, blaken vna gramschap, van liefde, van verlangen 8
746 Gevierd zijn van/met iets gemokkeld zijn van iets, met iets opgezet zijn 8
747 Geweldig zijn in zijnen uitzet met hevigheid spreken 6
748 Gezeerd zijn met zich bevinden bij iemand die ons bezwaarlijk valt zonder het eigenlijk te willen, bijna alleen door zijn tegenwoordigheid 6
749 Gezeerd zijn van bezwaar hebben van iemand die ons kwelt 6
750 Gezond spreken als men met gezond verstand wil spreken 5
751 Gij schrikkelt zegt men tegen iemand die iets vergeet in zijn opsomming van dingen 5
752 Gij zijt eene schoone (man) zegt men schertsende tegen iemand die, willens of niet, zijn woord niet woord niet houdt, zijn belofte niet nakomt, die zich het beste deel van iets aanmatigt 7
753 Gij zijt er schoone meê je bent er goed mee 6
754 Gij zijt nog niet vee wordt gezegd van iemand die zich onverwachts vertoont op het moment dat men over hem spreekt of aan hem denkt 7
755 Gij zoudt den duivel vertanden zegt men schertsende tegen iemand die iets verricht met grote spoed en geweld 7
756 Gij zult nog wel den duivel op een kussen binden, indien hij wilt gerust liggen zegt men tegen een beslagmaker, zwetser, grootspreker 6
757 God en den mulder iets laten scheiden een ingewikkelde zaak laten zoals deze is, zich er niet mee bemoeien 8
758 Goed ten hoofde zijn verstandig zijn 6
759 Grat breken geheel en al in stukken breken 5
760 Grauw en blauw zeggen duchtig over de hekel halen, lang en veel verwijten 5
761 Gwiegd zijn met gepaaid zijn, gediend zijn 6
762 Haagsken planten gaan spelen in plaats van naar school te gaan 6
763 Haantjes en kiekjes werpen dopperlingen maken met een scherf op het water 6
764 Haar op (de) tanden hebben zich stoutmoedig en triomfantelijk weten te verdedigen, vooral met woorden 9
765 Hagemutte stekken gaan spelen in plaats van naar school te gaan 6
766 Hakkelgarens maken blijven haperen, niet vorderen in het werk of in de gang 6
767 Hals om (de) krage vechten op leven en dood vechten 6
768 Hand over herte leggen zich laten overhalen, zijn eigen wil afgaan, zich tegen zijn gedachte onderwerpen aan de gedachte van een ander om iets te verrichten, zich met gelatenheid gedragen 6
769 Harde noten moeten kraken harde waarheden moeten horen 7
770 Hebt ge den trantelare dan? aan iemand die voortdurend zit te wippen, het zij op zijn kont, hetzij met zijn knie, zoals soms gebeurt bij zenuwachtige lieden 7
771 Hennevleesch worden huiveren 6
772 Hersen door de kele zagen kake door bek zagen; een boom in planken zagen zonder hem eerst te beslaan of te beschalen 6
773 Hert hebben op (iets) met grote moed bezield zijn om iets te doen 11
774 Het (zal) ook wel op (zijn) dak regenen hij zal op zijn beurt ook iets onaangenaams moeten lijden 5
775 Het aangezicht is schilde van kleur als het wit en geel, purper of blauw gevlekt is, zoals men soms ziet bij zwangere vrouwen 6
776 Het aveke geven bij speelkinderen; 's avonds voordat men uit elkaar gaat, elkaar achterna lopen om de ander het laatst aan te raken 6
777 Het bier verzoelt als het te warm wordt en zijn frisheid verliest 5
778 Het bier zetten het vers gebrouwen bier te drijven zetten door er zetgist in te doen 6
779 Het bloed verkruipt zegt men als men huivert of krijzelt bij iets dat schrik verwekt 5
780 Het doet al het kan wel gebeuren, ik ben er nog niet zeker van, het hangt af van de omstandigheden 5
781 Het draait al op zijn hand alles wordt naar zijn wil gedaan, het geschiedt zoals hij het wil 6
782 Het draait over/aan mijn herte zegt men als een spijs niet goed bevalt en men er min of meer van walgt 5
783 Het eten pegelen de spijs spaarzaam bedelen en, of 't ware, meten en wegen 6
784 Het Evangelie staat zegt men voor De Mis is aan 't Evangelie (onder welk het volk rechtstaat) 5
785 Het gaat maar in zijne hemdemouwen het gaat maar gemeen, het gaat niet al te goed 5
786 Het gaat nipte zegt men bijvoorbeeld in het kaartspel, in een verkiezing, enzovoort, als beide partijen op het punt staan te winnen 5
787 Het gaat schurde het gaat erg 5
788 Het gat schoon hebben/vinden/zien een voordelige gelegeheid hebben of zien om iets te doen 7
789 Het gat uitgaan/uittrekken de deur uitgaan, henengaan 6
790 Het gedinkt u je zult het gewaarworden, je zult de prijs betalen, het zal je berouwen 6
791 Het geeft daartoe geene moete nu er is nu geen tijd daarvoor 6
792 Het geeft striep om te reinen zegt men als het geweldig regent 6
793 Het geeft van Nijken zegt men als het geweldig waait, regent of hagelt 5
794 Het geld heeft geenen steert men kan het niet vasthouden, het glijdt door de vingers, men raakt het gemakkelijk kwijt 7
795 Het geld met ruifels scheppen overvloedig veel geld hebben 6
796 Het geldt stikken van menschen het is uitermate duur 6
797 Het gewand scheren geheel het hijstuig gereedmaken om een gewicht op te trekken, met windas, reepen en katrollen 6
798 Het giet bij/met akers zegt men als het stortregent 5
799 Het graan versteken van de ene plaats in de andere steken 6
800 Het hangt aan eenen draad de situatie is onveilig, riskant 5
801 Het hangt in mijn leên ik voel het in mijn lijf 5
802 Het hazevel aantrekken/aanstroppen het hazepad kiezen, vluchten 6
803 Het heeft jotjes geëten hij suft 6
804 Het heeft zijnen zetel sprekende van een kwaal die men in een deel van het lichaam voelt 9
805 Het heil houden het volhouden, niet ten onderen gaan, in welstand blijven 6
806 Het hemdeken gaat nader of 't roksken zegt men om de voorkeur te rechtvaardigen die men heeft voor zichzelf of voor zijn bloedverwanten 5
807 Het herte dokt als het klopt van angst, vrees, enzovoort 5
808 Het herte voeren de stoutheid hebben (van iets kwaads te doen) 6
809 Het hoofd in den schoot leggen zich onderwerpen 9
810 Het hoort hier lijze zegt men van een plaats waar men de anderen gemakkelijk verstaat, zelfs als zij zacht spreken 5
811 Het houden net uithouden, doorstaan 6
812 Het houdt ergens sprekende van een kwaal die men in een deel van het lichaam voelt 7
813 Het houdt reke sprekend van personen of zaken die elkaar zonder afbreken opvolgen 6
814 Het huis hief op van 't volk zegt men om aan te duiden dat er uitermate veel volk in huis was 5
815 Het huis op den zolder sluiten het huis op het opperste steken, het huis opsluiten en op wandel gaan 6
816 Het huis op het opperste steken/steert houden het huis opsluiten en op wandel gaan 6
817 Het iemand afdoen hem overtreffen 8
818 Het iemand brengen iemand zijn zaligheid zeggen, hem berispen, hem een harde vermaning geven 8
819 Het iemand op zijn brood smeren iemand zijn zaligheid zeggen, hem berispen, hem een harde vermaning geven 8
820 Het iemand wenschen hem groeten om afscheid te nemen 8
821 Het in zijn hert (kunnen) vinden de moed hebben om iets te doen dat onbarmhartig is of schijnt te zijn, hardvochtig zijn 6
822 Het is (de) buile tegen (de) blutse het één vergoedt het ander, de schade komt in de bate, eht nadeel wordt door het voordeel vergolden 7
823 Het is al gemaakte lage er is iets kwaads berokkend tegen iemand 7
824 Het is al koek van één deeg lieden van dezelfde soort 7
825 Het is al zakken en zaad er is geen verschil tussen het één en het ander 7
826 Het is altijd trouwen en rouwen het leven is een voortdurende afwisseling van lachen en huilen, de blijdschap vergaat allicht in droefheid 7
827 Het is besnied, het is waar zegt men als men niest terwijl men iets bevestigt, alsof het niezen een bewijs van waarheid is 6
828 Het is beter hespe zonder mostaard men moet over een goede zaak niet klagen, omdat er iets aan ontbreekt; of tussen twee dingen, waarvan men er één missen moet, moet men zich met het beste getroosten 7
829 Het is daar al wel-hertje wel-lustje al wat men wensen en begeren kan, overvloed van voldoening 7
830 Het is daar alsanne oegst en goê vrijdag men moet bij die meester altijd veel arbeiden zoals in oogsttijd en men krijgt er maar slechte kost en mager voedsel zoals op Goede Vrijdag 7
831 Het is daar gehoopt en gedouwen de maat is vol en opgepropt, het is daar allemaal in overvloed, er is daar niets tekort 6
832 Het is daarmeê doef het is daarmee uit en amen 6
833 Het is de verkeerde wereld dat gaat tegen alle gebruiken in 7
834 Het is de weêrsplete het één is het ander, er geen verschil tussen 7
835 Het is een geheele man over eene halve deure een klein ventje 7
836 Het is een hut het is een slecht zaak 7
837 Het is een kleen miszit het is een gunstige en voordelige zaak 7
838 Het is eene bekaaide bakte zegt men als een zaak kwalijk uitvalt, als een onderneming mislukt, als het slecht weer is op een feest 7
839 Het is eene dunne bezaaite zegt men van iemand die weinig verstand heeft, die dun van koornaarde is 7
840 Het is eene krieke het is een mislukte zaak 7
841 Het is eene melodie/olie/hemel het is onzeggelijk aangenaam, onzeggelijk wel 7
842 Het is eene olie zegt men van iets dat overvloedig goed is en veel voldoening geeft 7
843 Het is eene specie het is de 'real deal' 7
844 Het is eene zane aan mijn hert dat is een balsem aan mijn hart 7
845 Het is er op de toorn, woede barst los 6
846 Het is geen aardigheid het is gemakkelijk te verstaan of te doen; het is niet geestig 7
847 Het is geen keure het kan niet anders zijn, 't is niet te verwonderen 7
848 Het is geen/kwâ grei/rijs het is niet aangenaam, het voldoet niet, er is geen reden voor vreugde 6
849 Het is geene poretfeme weerd het is niets waard 7
850 Het is hoog water iemand die op het punt staat te gaan huilen, in wiens ogen al tranen opkomen 7
851 Het is in de asschene gevallen de zaak is mislukt, het plan is verijdeld 6
852 Het is lastig met den duivel om zeerst te loopen zegt men als men te doen heeft met eenen machtigere dan wij 6
853 Het is lucht in 't kepelleken ik zie bedrog in die zaak, ik heb er geen vertrouwen in 7
854 Het is maar een gapen en een giepen het is iets dat gemakkelijk en kortstondig verricht kan worden 7
855 Het is maar een halveke iets dat niet best is 7
856 Het is maar van eenen zwarten pot dat begrijmeld wordt het zijn maar dezen die zelf niet deugen, die kwaadspreken van anderen 7
857 Het is mij verleed ik heb er een afkeer van, het steekt mij tegen 6
858 Het is moeilijk tegen den duivel om 't zeerst loopen zegt men als men te doen heeft met eenen machtigere dan wij 6
859 Het is naar den grond dat 't water stinkt t heeft al de aard van die het baart, 't zaadje riekt naar het bloemetje 6
860 Het is panne zegt men van iets dat goed uitpakt of eindigt 7
861 Het is pruisensch het gaat schuw en schurde, men kijft en ritsepeelt geweldig 6
862 Het is riesche van X het is perijkel van X 6
863 het is tielijk dag de dag begint vroeg 7
864 Het is top en eers het komt overeen uit 7
865 Het is verloren het is vruchteloos, er is niets an te doen, dat kan niet zijn 6
866 Het is voor een eeuwig zwijgen men zal er in lange tijd niet meer naar hoeven omkijken 6
867 Het is vriend-uit de vriendschap is uit 6
868 Het is wat propers zegt men op een berispende manier tegen een kind dat zich niet goed gedraagt 6
869 Het is wel besteed dit zegt men van iemand wie enige tegenheid of ongeluk overkomt dat hij, naar ons inziens, wel verdient 6
870 Het is zijn schoonste t is hetgeen hij behoorlijkst te doen heeft 9
871 Het is zijn schuld niet dat de puiten geen steertjes dragen zegt men van een onnozel persoon, van een dwaas mens 9
872 Het is zonde Gods het mag niet geschieden, het is een laakbare daad 9
873 Het jokt niet gezegd van personen die, zonder haat of vijandschap te dragen, elkaar nog steeds niet genegen zijn 5
874 Het komt beneên de kinne niet het is niet gemeend, niet rechtzinnig, hij toont het wel op zijn gelaat, maar het daalt niet tot in zijn hart 5
875 Het komt op geen haar, waar men de koe met eene zikkel scheert men moet niet zo nauw zien in een zaak 5
876 Het koorn is gewaagd zeggen de boeren als het door de wind op de akker gedreven ligt, zonder nog gekraakt of in de grond geslagen te zijn 6
877 Het koorn reeden in de maand maart, het jonge koren op de akker rollen, slepen of eggen, opdat het beter groeit 6
878 Het koorn snuiten er de afhangende vezelinge en steetelinge met de vingers afsnuiten van een lee of boot vlas 6
879 Het kort maken kort bezig zijn 6
880 Het kort/lang maken weinig of veel tijd vertoeven, werken, leven enzovoort 6
881 Het krullen/de krulle van den steert is 't fatsoen van den hond de mensen achten het bijvallige meer dan het essentiële, men is gediend met de uitwendige schijn 9
882 Het kunnen doen met iemand met iemand overeenkomen die min of meer lastig is 9
883 Het kunnen halen het kunnen uithouden om iets te verrichten, het kunnen masschen, iets machtig zijn 7
884 Het land aijeren het beploegen, mesten, zuiveren, in een woord alles doen wat het nodig heeft om vruchtbaar te zijn 6
885 Het lang trekken lang bezig zijn 6
886 Het langste koordeken trekken tot het laatste moment wachten 6
887 Het leven is maar eene bakte etens zegt men om er de kortheid van aan te duiden 7
888 Het lijnzaad schiet zijn oliebrood zegt men als het begint te bederven 8
889 Het loopt in 't woord men zegt, de mare gaat 5
890 Het loopt over het gaat te ver, meest sprekende van een vriendschap of een liefde die buiten de palen van de redelijk gaat en in het algemeen niet voort blijft duren 5
891 Het luidt/beiaardt op iemands torre als iemand streng berispt wordt of slagen krijgt; als men, in zijn aanwezigheid, zijn gedrag streng laakt en afkeurt 7
892 Het maakt er niet aan het doet er niet aan 5
893 Het mag er af wij moeten niet sparen, er mag wat geld, drank, enzovoort worden gespendeerd 5
894 Het mispakken het niet treffen, mislukken 6
895 Het moet altijd op de stekke zijn voor hem het moet altijd juist gepast zijn voor hem 7
896 Het neem uit het is buitengewoon, het overtreft alles 5
897 Het ontzetten wegvluchten, weglopen 6
898 Het op iemand gezien hebben erop gebeten zijn 8
899 Het opsteken vluchten, wegijlen 6
900 Het pelderijn dienen er driemaal rond gaan, of er op de knieën driemaal rond kruipen 6
901 Het rosteel hangt daar (te) hoog zegt men van een hofstede enzovoort waar het werkvolk te weinig voedsel krijgt en bijna honger lijdt 5
902 Het schilt te veel het gaat te ver 5
903 Het schoone hebben een gemakkelijk leven hebben 7
904 Het slaan in in zijn handelswijze een richting nemen die men niet verwachtte 6
905 Het spuwt kattejongen het sneeuwt met grote vlokken, het regent pijpestelen, het hagelt geweldig 6
906 Het staat er niet op het komt er niet op aan, het geeft er niet aan 5
907 Het steekt er niet op het komt er niet op aan 5
908 Het stroodje steken hier of daar door een misverstand zegd voor het roodje steken 6
909 Het tafelken voor de deur zetten alles moeten verkopen 6
910 Het uitsteken zich wegpakken 6
911 Het van [niet verre/geen hond(en)] gedeeld hebben iemand die de slechte hoedanigheden erft van zijn ouders 8
912 Het vat geeft maar uit wat het inheeft men mag niet veel verstand of beleefdheid van iemand verwachten die er maar weinig van heeft 6
913 Het verstand zit in de lappen niet niet in de schoenen, maar in het hoofd 5
914 Het vier in de stoppe steken door woorden of werken opwekken tot opstand, tot geestdrift, tot gramschap 6
915 Het vier toesteken het hout aan de haard voortduwen, telkens als er een deel van afgebrand is 6
916 Het vingerken naast den duim zijn ?vertrouwelijk zijn, boezemvriend zijn 7
917 Het vlas lult zeggen de boeren, als het weinig groeit op de akker, als de dikke mollige sprieteltopjes die de bloesem vatten, wellustig en dartel de ene tegen de andere leunen en neigen 5
918 Het voegt wel wordt gezegd na een uitdrukking waarin per toeval twee rijmwoorden voorkomen 5
919 Het vriest dat het krekelt dat het piept, dat het kraakt, met geweld 5
920 Het vuur tjonkt het brandt niet goed, het vlamt niet door, hetzij omdat de brandstof slecht is, of de trek van de kave te flauw 5
921 Het water afzetten aftappen, van eenen waterzuchtige 6
922 Het water broên over (iets) zoveel verdriet maken over iets, dat men er het borstwater van krijgt 8
923 Het waterliedje zingen op het punt zijn van verdrinken 6
924 Het weder schoort op eene reke zegt men van goed en helder weer dat duurzaam en standvastig lijkt te zullen blijven 5
925 Het weegt van deugden laken of andere zware kledingstof om aan te duiden dat het uitermate goed is 5
926 Het werk is over de taak is af 6
927 Het wild staan wordt gezegd van de jachthond die stil blijft staan en blijft kijken naar het wild dat hij ontwaard heeft, en aldus de jager verwittigt 6
928 Het wilt niet gepeinsd zijn het gaat al te ver 7
929 Het zal aan uwen vlieger vriezen tegenspoed zal u treffen, uw geluk zal verstoord worden 5
930 Het zal ook wel al uw kantje waaien uw beurt zal ook wel komen om iets te moeten lijden 6
931 Het zal op uwen beiaard/torre luien je zal een scherpe vermaning of berisping krijgen, men zal je over de hekel halen 5
932 Het zal op uwen torre beiaarden je zal een scherpe vermaning of berisping krijgen, men zal je over de hekel halen 5
933 Het zal rijk of bijstier zijn wanneer men iets onderneemt waar onze fortuin of onze ondergang uit volgen moet 6
934 Het zal zulk werk zijn dat zal de zaak zijn 7
935 Het zetten aan/op beginnen 6
936 Het zit sprekende van een kwaal die men in een deel van het lichaam voelt 5
937 Hier aangekomen zijn met een kloef en een schoe iemand die uit armoede opgerezen is tot rijkdom 7
938 Hij gaat op riesche zegt men schertsende van iemand die mank loopt 5
939 Hij gaat/loopt (gelijk) op zijn vitlokken zegt men schertsende van iemand die slecht ter been is, omdat zijn voeten zeer doen of mismaakt zijn 5
940 Hij heeft dat in het is in zijn natuur, in zijn aard 6
941 Hij heeft eenen diggen ingezwolgen iemand die het lichaam altijd recht en stijf houdt alsof hij niet kan buitgen 7
942 Hij heeft eenen puit in de keel hij heeft iets in de keel dat de stem belemmert 7
943 Hij heeft er vier in eenen krentekoeke hij mist één van de vijf zinnen, hij is niet erg verstandig 6
944 Hij heeft geen verstand genoeg om eenen buit te biechten ?hij heeft niets in te brengen 7
945 Hij heeft geenen deesem meer iemand die geen middelen meer heeft om zijn handel te hernemen en voort te zetten 7
946 Hij heeft het fijne niet vast hij heeft niet veel verstand, hij is een dwaas mens 6
947 Hij heeft het geschokt zegt men van iemand die bijvoorbeeld rijk trouwt of in het kopen een hazaard (geluk, toegift) doet, enzovoort 7
948 Hij heeft in den oven gescheten zegt men van een bakker die uitgeschud en geruïneerd is, die uit nood zijn bakkerij verlaat 6
949 Hij heeft nog niet anders gezien dan eene kave rooken hij heeft nergens kennis van 7
950 Hij heeft op zijn rechter been geslagen hij heeft het getroffen, het is hem gelukt 6
951 Hij heeft rapsoepe geëten hij is slim en schalk 7
952 Hij heeft van het kwaad/den duivel/de duivels in hij is ervan bezeten 5
953 Hij heeft ze alle vijf niet hij heeft zijn vijf zinnen niet; hij heeft een slag van de molen gehad 7
954 Hij heeft zijn vel aan hij is dronken, hij heeft een stuk in de kraag 8
955 Hij hoort langs die oore niet hij wil niet naar die woorden luisteren, hij is doof voor zo'n vraag 5
956 Hij is aan het melken/mekkeren hij is aan het klagen 6
957 Hij is de broeder niet hij is onpasselijk, ziek, ongezond, ook: hij is niet de bekwame/juiste persoon om iets te verrichten 7
958 Hij is door de balië gezicht zegt men van een grof, onbeleefd mens 6
959 Hij is door eenen zestig geweven zegt men van iemand die zeer nauw en gierig is 6
960 Hij is er van opgefaarsd wordt gezegd van iemand die geheel in een gedachte verzonken is, die er helemaal vol van is (van een gevoel dat hij moet uitdrukken) 6
961 Hij is geloove van de hitte/honger enzovoort hij is bijna dood van de hitte enzovoort 6
962 Hij is het aan het melken proberen om alles uit de zaak te halen 6
963 Hij is het zout voor zijnen pap niet weerd hij wint niets 7
964 Hij is in zijn klavergers hij heeft wat hij lust, hij is gelukkig 6
965 Hij is met een sluffer en een schoe in het land gekomen hij is hier arm naartoe gekomen 6
966 Hij is niet gepamperd zegt men van iemand die vet is, die vast en stevig vlees heeft, in tegenstelling tot iemand die ook vet is, maar wiens vlees slap en papachtig is 6
967 Hij is noch mossel noch visch hij is een mens zonder vaste denkwijze, zonder karakter 7
968 Hij is van geenen haze gerammeld zegt men schertsende van een traagaard 6
969 Hij is zijn vader/gelijkt zijne vader op eenen tik op een haar na 9
970 Hij is zijnen drom kwijt iemand die geen middelen meer heeft om zijn handel te hernemen en voort te zetten 6
971 Hij komt van 't lof/zijn peters/Caneghem hij weet van niets, hij kent niets van de zaak 5
972 Hij palmt (alijd) in hij maakt inbreuk op mijn gezag, op mijn rechten 5
973 Hij peist dat keizers kat zijne nicht is, en 't en is geen vriend zegt men van een trots mens 5
974 Hij schildert den duivel en God uit éénen pot zegt men van iemand die overal maar zijn stoffelijke belangen te raden gaat, die weinig of geen geweten heeft 6
975 Hij slacht de hennen in den oegst zegt men van iemand die zo naarstig met iets bezig is dat hij niet hoort of ziet wat er om hem heen gebeurt; zegt men van iemand die door voorspoed verblind, niet naar iemands raad luisteren wil en denkt dat niets hem kan deren 6
976 Hij spelt zijn geld met twee letters hij heeft geen geld meer, het is allemaal op 8
977 Hij springt maar op een been meer zijn krediet, zijn zaken staan wankel 6
978 Hij trekt aan het keestje om het wortelken meê te krijgen iemand die gedurig vraagt en behendig zoekt om alles te krijgen, een geheim te kennen 5
979 Hij verdient het zout niet voor zijnen pap hij wint niets 6
980 Hij verstaat altijd klinkeband voor hamersteert hij verstaat altijd 't één voor 't ander, hij vat het altijd verkeerd op, hij is niet snel van begrip 6
981 Hij was om zijn doodzweet te zweeten hij was in uiterste angst en verlegenheid 6
982 Hij weet noch huids noch hoofds iemand die zeer dwaas is 6
983 Hij wint het zout in zijnen pap niet zegt men van iemand die uit luiheid of anderszins geheel niets wint 6
984 Hij zendt er zijne katte naar toe hij wacht zich wel van daar te gaan 8
985 Hij zit altijd in gaten waar niet te keeren is hij is altijd verwikkeld in netelige zaken, waar hij moeilijk of niet uit kan raken 5
986 Hij zou klappen/prediken dat zijn tanden vlasschen/tongs verzelt zegt men van iemand die altijd voortspreekt met een stroom van woorden 6
987 Hoe dat een koe eenen haze vangt zegt men schertsende om zijn bewondering uit te drukken richting een lukslag die een dwaas persoon doet 6
988 Hoekske zoeken haarkloven, kibbelen 6
989 Hommel plokken de takjes van hommelbellen aftrekken om ze dan op de ast te drogen 6
990 Hommelpertsen kuischen er de schors en de knoesten van afschalmen en het dikste einde scherpen om in de grond gedreven te worden 6
991 Houden aan (iets) het niet graag laten varen 7
992 Iemand bij 't vier zetten hem verschalken 8
993 Iemand de kunste vergen van iets te doen hem uitdagen iets te verrichten dat men bekent zelf niet te kunnen 8
994 Iemand de lemen geven/strooien om te schimpen met iemand die, begerende te trouwen verlaten wordt van minnaar of minnares, strooit men 's nachts lemen, rond zijn huis, hetzij op de grond, hetzij op de haag 8
995 Iemand de mouwe vagen hem strelen, vleien, flikflooien 8
996 Iemand de penning junnen bij hem kopen 8
997 Iemand de vijve geven de vijf vingers, de hand geven als van vriendschap of verzoening 8
998 Iemand de/te perre draaien hem ondersteboven omwerpen, hem een slag geven zodat hij omtuimelt 8
999 Iemand den baard vullen hem de bol wassen, scherp berispen en verwijten 8
1000 Iemand door 't rasteel trekken hem bedriegen, hem verhinderen, hem foppen 8
1001 Iemand door de neuze booren hem half dronken maken 8
1002 Iemand een lating geven hem doen bloeden, veel geld doen betalen 8
1003 Iemand een reedsel geven iemand afrossen 8
1004 Iemand een stroo steken iemand prijzen om hem welgezind te maken, of om van hem een gunst te bekomen, of ook om bedektelijk met hem te lachen 8
1005 Iemand een tand zetten hem een slechte streek leveren 8
1006 Iemand een vellie geven/ophangen een leugen wijsmaken, bedriegen in de koophandel of anderszins 8
1007 Iemand eene ruifeling geven een trommeling, een pak slagen 8
1008 Iemand eenen tand lossen/trekken/lichten hem bedriegen door hem meer te doen betalen dan de bewezen dienst waard is 8
1009 Iemand eenen vlassen baard aandoen hem verschalken, hem door schijnheiligheid, met schone woorden bedriegen, hem beschimpen onder de schijn hem te prijzen, hem doen geloven dat iets geheel in zijn voordeel is terwijl het inderdaad in zijn nadeel is, enzovoort 8
1010 Iemand geen strood in den weg leggen hem niet het minste verhinderen 8
1011 Iemand het nauwste zeggen hem over de hekel halen, hem zijn zaligheid zeggen 8
1012 Iemand iets door den baard wrijven verwijten 8
1013 Iemand iets door zijnen baard wribbelen/wrijven hem iets verwijten 8
1014 Iemand iets in de oore laten leken hem langzamerhand en voorzichtig iets kenbaar maken dat hem aangaat 8
1015 Iemand iets in zijne oore laten leken hem iets zeggen met voorzichtigheid 8
1016 Iemand iets kuischen hem iets toebrengen dat onaangenaam is 8
1017 Iemand iets opvijzen/opdraaien hem wat wijs maken, op de mouw spitten 8
1018 Iemand iets wijs zeggen het hem uiteen doen, verklaren, doenverstaan, wijsmaken 7
1019 Iemand in 't kot plooien bij zeelieden, hem gevangen zetten, de handen aan de voeten geboeid en het lichaam inneen gebogen 8
1020 Iemand in de kleeren/kleederen steken hem de kleren aandoen 8
1021 Iemand in de lee houden hem in de leiding houden, onder zijn gezag en bestier houden 8
1022 Iemand in de pijne laten hem in de klem, in de nood laten 8
1023 Iemand in de slingerkoorde houden hem tot speelbal doen dienen, met hem dollen 8
1024 Iemand in den nekke schippen stout en vrij iemand vernederen, hetzij door hem spottenderwijs te overtuigen dat hij ongelijk heeft 8
1025 Iemand in den nekke schuppen/schippen met iemand spotten, onder de schijn van hem te vleien of te prijzen, met hem muffen 8
1026 Iemand in den zak steken hem bedriegen, de uil van het spel maken 8
1027 Iemand lot slaan hem machtig veel slagen geven, zodat als hij een paard was geweest, hij er lot van zou zijn 7
1028 Iemand meester kunnen kunnen heersen, overmannen, bedwingen 9
1029 Iemand met den tuimelare voeren/leiden hard in de toom houden 8
1030 Iemand met eene eiken slunse wrijven hem afrossen met eene roede 8
1031 Iemand met het rooi laten hem met de last en de beslommering laten 8
1032 Iemand met zijne voetjes bij 't vier zetten hem troetelen en vleien 8
1033 Iemand onder den vlinder lee'n hem om de tuin leiden, hem bedriegen waar hij bij is 8
1034 Iemand op iets staat zegt men bij verkopen wanneer hij het hoogste bod gedaan heeft, maar nog niet als definitieve verkoper herkend is, bijvoorbeeld net zo bij de voorlopige verkoop van huizen en landen 7
1035 Iemand op peil stellen/zetten hem zijn taak voorschrijven 8
1036 Iemand op zijn zeer treden hem in zijn zeer tasten, hem iets verwijten waar hij zeer gevoelig voor is 8
1037 Iemand over 't hoofd trekken hem overklappen, overhalen, van gedachte doen veranderen 8
1038 Iemand over het peerd heen zetten iemand door een al te grote drift en gedienstigheid nadeel toebrengen, iemand die iets vals houdt staan, zodanig gelijk geven en ondersteunen dat zijn ongelijk er meer door opvalt 8
1039 Iemand reusch vragen hem bot vragen, dat hij niet meer weet wat te antwoorden 8
1040 Iemand te kandeele gaan/vliegen tekeer gaan op hem, met geweld aanranden 8
1041 Iemand te keerde vliegen/gaan zich tegen hem verzetten, hem aanranden 8
1042 Iemand troosten over/op iets ?schikken in 8
1043 Iemand uit de puren helpen hem uit een moeilijke zaak redden 8
1044 Iemand uitmaken voor stinkenden visch hem uitschelden voor al wat slecht en eerloos is 8
1045 Iemand verwribbelen aan iets foppen, bedriegen, verneuken 8
1046 Iemand wat op zijn liere geven slagen geven 8
1047 Iemand zeer doen pijn verwekken 7
1048 Iemand zijn geld afplooschen/afluizen/aftroggelen in verscheidene stonden aftroggelen, bij delen verkrijgen door knijzing 11
1049 Iemand zijn peil stellen/zetten hem zijn taak voorschrijven 10
1050 Iemand zijn zaligheid zeggen/geven hem de les lezen, hard berispen 11
1051 Iemand zijne mouwe vullen hem leugens ophangen, iets doen geloven 10
1052 Iemand/iets aan de zool van zijne schoe'n vagen er zich niet over bekreunen, ermee lachen 7
1053 Iemand/iets meester kunnen/worden/zijn over iemand of iets kunnen (gaan) heersen 8
1054 Iemands borze luizen pluimen, roven 10
1055 Iemands hert (en ziel) uithalen door gedurig kijken en vragen hem uit der mate lastig en verdietig zijn 10
1056 Iemands schoe'n vagen wordt gezegd van werklieden die met hun neusdoek de schoenen gaan poetsen van vreemde personen die hun werk komen beschouwen, met inzicht van drinkgeld te krijgen 10
1057 Iemands tonge pellen iemand uithoren 11
1058 Iemands tonge vlaân hem uithoren 10
1059 Iemands zulle plat lopen (de deur/drempel platlopen) er veel te huize gaan, er veel over de vloer komen 10
1060 Iets aan iemands neuze knopen hem iets zeggen dat hij nieuwsgierig trachtte te weten 8
1061 Iets beredderen of verveerdigen dat het naar den rook niet en smaakt iets doen zoals het zijn moet, dat men er tevreden mee is 8
1062 Iets doen tegen de warmte wordt schertsende gezegd van iemand die iets wil versterken, maar het zelf bekleedt met iets dat niet versterkt 8
1063 Iets feitsch zijn met iets bekend zijn, iets verstaan 9
1064 Iets in 't dak steken iets laten varen 8
1065 Iets in 't stille doen in 't verborgen verrichten 8
1066 Iets in de mouw houden geheim houden, niet verspreken 8
1067 Iets in den doodboek laten er geen melding meer van maken 8
1068 Iets in zijn hoofd steken zich iets inbeelden, aan iets denken 8
1069 Iets onverlet laten iets tegenwoordig ongeroerd laten en verschuiven totdat men het beter en gemakkelijker zal doen 8
1070 Iets op den lever hebben iets op het hart hebben 9
1071 Iets over zijn hert laten gaan een geleden ongelijk vergeten, geen wederwraak gebruiken 8
1072 Iets pal hebben iets raden, iets vatten 9
1073 Iets rat (af) zeggen plat af, vlak af, rechtuit, zonder omwegen 8
1074 Iets stil houden geheim houden 7
1075 Iets uit de schokke doen iets uitbrengen, iets vertellen dat van weinig belang of nut is, babbelen en praten 8
1076 Iets van de naalde tot den draad vertellen/uiteendoen/weten iets lang en breed vertellen, met alle omstandigheden, kanten en hoedanigheden 8
1077 Iets van zijnen nekke schudden een lastig werk op een ander verschuiven, zich een zaak niet aantrekken 8
1078 Iets zeggen voor zijn redens iets zeggen om zekere redenen die men heeft, zijn gedachte uiten bij iemand die min of meer anders denkt 8
1079 Iets zien met eene schemelinge iets zien zonder het te kunnen onderscheiden of verkennen, hetzij omdat het te ver is of omdat het te snel verdwijnt 8
1080 Iets/veel/weinig hebben van gelijkenis hebben met, erop trekken 6
1081 Ijzer slaan gezegd van een trompe 6
1082 Ik ben den penning gejund ? 5
1083 Ik doe hem den baard af hem het gat (de weg) afschieten, hem de loef afsteken 9
1084 Ik geef er geen linkje voor het is niets waard 6
1085 Ik geef er geen oordje voor het is niets waard 6
1086 Ik geef er geene spellekop voor ?ik geef er niets voor; het is niets waard 6
1087 Ik geef hem den pap in den mond hem op een indirecte maar vatbare wijze zeggen wat hij moet antwoorden 9
1088 Ik had schoon het eene tonneken achter 't ander te ontsteken ik beproefde van het één het ander te spreken om met hem in gesprek te komen, het was nutteloos, hij zei 'ja' of 'nee' en daarmee hield het op 6
1089 Ik heb daar leelijk in 't schijt gezeten in de nesten, in nood 5
1090 Ik heb het in/op mijn leên mijn geest is er gedurig mee bezig 7
1091 Ik heb het uit mijnen mond gedorven/gespaard/onttrokken/geweigerd niet opgegeten 7
1092 Ik hoor het ruischen ?er is iets (geheimelijk) gaande 6
1093 Ik ken die kruiden niet dat is een geheim voor mij, die zaak is mij onbekend, ik weet het niet te raden 6
1094 Ik ken hem van knie noch van elleboge ik heb van hem nog dienst noch ondienst ontvangen, ik heb geen reden om voor of tegen hem te zijn 6
1095 Ik kocht liever eenen puit vijg grooten en 'ik liet hem springen zegt men om met kracht en schimp te weigeren iets te doen 6
1096 Ik late mij rekken zegt iemand om met kracht zijn gezegde te bevestigen 6
1097 Ik moet gaan of zenden als men haast heeft om te vertrekken 6
1098 Ik riek het stinken ?iets ongaangenaams gewaarworden, er lucht van krijgen 6
1099 Ik spreek in uwe redens zegt men als men iemand onderbreekt 5
1100 Ik wil er om wedden gewed dat hij daar geweest is 6
1101 Ik word de vente gejund ? 5
1102 Ik zal er mijn hazaard van genieten zegt men om zich aan te moedigen in het ondernemen van iets waar de uitkomt twijfelachtig van is 8
1103 Ik zal u hebben wordt gezegd op een bedreigende manier 6
1104 Ik zie de galge in uw ogen zegt men scheldender wijze tegen een booswicht 6
1105 Ik zie de galge in uwe oogen zegt men scheldender wijze tegen een booswicht 6
1106 Ik zou (niet) in zijn schoenen willen staan wensen niet in zijn plaats te zijn 7
1107 Ik zou u veroorbaren in een oordjespanneken gelijksoortige zegswijze waar men ook dezelfde gevoelens door uitdrukt (misgenoegen, spijt, ongeduld, verwondering) maar dan op een dreigende toon 7
1108 Ik zou uit mijn sluffers/savatten niet gaan voor in zijn schoens te kruipen ik zou geenszins met hem van stand willen wisselen 7
1109 In 't bonte slaan/smijten in 't kwaad slaan, losbandig worden 5
1110 In 't dak laten vergeten laten 5
1111 In 't dak steken in 't vergeetboek schrijven, voor altijd van kante stellen 5
1112 In 't dark zitten/blijven niet meer vermeld worden, vergeten zijn 5
1113 In 't droog zijn goed kunnen leven 6
1114 In 't drooge zitten, als 't pap regent de kans missen, niet aanwezig zijn als er iets te winnen is 5
1115 In 't lood staan gezet zijn 5
1116 In 't lood zetten in drukletters stellen om dan te drukken 5
1117 In 't ongereed zijn op de hort zijn, niet bij de hand zijn, verloren zijn 6
1118 In 't ree zijn gereedzijn, klaar zijn, in orde zijn 6
1119 In 't spennen van 't fruit in het seizoen dat het fruit vrucht zet 5
1120 In 't wijzen laten op een voorstel seffens niet antwoorden, maar enige tijd wachten om zich te beraden 5
1121 In 't wit drijven ?have a vaginal discharge 5
1122 In 't zwarte zijn de priestertoog dragen 6
1123 In (iemands) rechteren aarm vallen/liggen zijn gunst bekomen of genieten, zijn beste vriend worden of zijn 7
1124 In (zijn) oogen branden ik beschouw dat met gretige ogen, ik voel een hevige begeerte om het te krijgen, te genieten 5
1125 In ago slaan/leggen de mond stoppen 5
1126 In ago vallen/liggen niet meer weten wat te antwoorden, geen eentje meer te tellen hebben 5
1127 In ago zijn niet meer weten wat te antwoorden, geen eentje meer te tellen hebben 6
1128 In boge staan met de pijl op de boog gespannen staan, klaar om te schieten 5
1129 In de aap gelogeerd zijn een voorwerp zijn van iemands schimp 6
1130 In de boonen loopen buiten dienst zijn, van zijn ambt afgesteld zijn en niet weten wat te doen, verloren lopen 5
1131 In de kerke komen iemand die in een huis tredende, de deur open laat staan 5
1132 In de keukenmaand geboren zijn een taai leven hebben 6
1133 In de krotte zijn in grote nood zijn 6
1134 In de krotte zitten/verkoopen in grote nood zijn 5
1135 In de melk komen/liggen wordt bij landbouw gezegd van het gezaaide graan dat in de akker begint te zwellen en zijn bloem in een witte vloeistof verandert om zo seffens te kiemen 5
1136 In de mouwe geraken/zitten iemands gunst winnen of hebben 5
1137 In de nek stampen stout en vrij iemand vernederen, hetzij door hem spottenderwijs te overtuigen dat hij ongelijk heeft 5
1138 In de neuze krijgen/hebben Iets rieken, den reuk van iets ontwaren/iets gewaar worden 6
1139 In de oegstmaand gespend zijn altijd lust hebben naar drinken 6
1140 In de perse zijn verlegen of angstig zijn 6
1141 In de perse zitten verlegen of angstig zijn 5
1142 In de pijn zijn wordt gezegd van iemand die door een hartziekte of door een nachtmerrie of anderszins gedwongen is op de adem, van een brouw in lastige barensnood, van een dier dat door buikopzetting van de winden wil barsten, of door verstopping de buiklast niet kan lossen 6
1143 In de pijn zitten wordt gezegd van iemand die door een hartziekte of door een nachtmerrie of anderszins gedwongen is op de adem 5
1144 In de plooien vallen bij kleermakers, wordt gezegd van verkeerde plaatsen in het laken of andere stof, die in de plooien van het kleed gebracht en aldus aan het oog verborgen worden; wordt ook gezegd van geld dat iemand achterhoudt bij een betaling zonder dat dit merkbaar is 5
1145 In de tjoolstrate zijn tjolen, ziekertieren zijn, een droevig leven sleuren 6
1146 In de vlere steken toedragen, er van het zijne in steken 5
1147 In de voude zijn in regel zijn, zijn zoals het hoort 6
1148 In den brand laten in de nood, in de klem, in de steek laten 5
1149 In den donder blauwen iets zodanig verrichten dat niemand het merkt of kan achterhalen 5
1150 In den dos blijven geen keur hebben van trouwen, niet ten huwelijk verzocht worden 5
1151 In den kansel zitten in nood zijn, in het nauw zitten 5
1152 In den moet zitten bij kaartspelers, wordt in sommige spelen gezegd van de kaarten die in de hand zitten, de speler is verplicht deze te spelen, of ze nu goed of slecht zijn 5
1153 In den mulhoek staan veracht en verstoten zijn, niets te zeggen hebben in huis 5
1154 In den ossebilk zijn schimpende van een dochter die te oud is om nog te trouwen 6
1155 In den rabbelzak zitten wordt gezegd van iemand die altijd ziek is 5
1156 In den tempel kakken iets verrichten waardoor men iemands gunst verliest, in ongenade vervallen 5
1157 In doolaards bende geraken op de dwaalweg raken, naar zijn verderf lopen 5
1158 In doolaards bende jagen op de dwaalweg brengen, tot de ondeugd drijven 5
1159 In doolaards bende zijn op de dwaalweg zijn, verloren lopen, een slecht leven leiden 6
1160 In een goed gat slaan wel lukken, wel uitvallen 5
1161 In een huttelken vallen in een hoopje vallen 5
1162 In eenen aardigen kam geschoren zijn in een vreemde, moeielijke toestand zijn 6
1163 In eenen hoop vallen instorten 5
1164 In eenen zuren appel bijten iets onaangenaams tegenkomen en ondergaan 5
1165 In fafooi zijn met (iets) in grote doen zijn om iets te schikken of vaardig te maken, met blijkbare geestdrift iets te bewerken 8
1166 In haken en ogen liggen met iemand in geschil zijn 5
1167 In het hoofd hangen iets waar de geest of de gedachte mee bezig is 5
1168 In het lijf/de leden hangen enig zeer gevoelen in het lichaam, enig ongemak gewaarworden door hetgeen gebeurd is of gebeuren zal 5
1169 In het slot zijn beteuterd zijn, niet weten noch waaruit noch waarin, in zijn eigen woorden gevangen zijn 6
1170 In iemands lucht staan hem beletten goed te zien, vóór een lamp of venster staan 7
1171 In iemands nadeel spreken/werken hem trachten te verongelijken, te verhinderen 7
1172 In iemands nadeel zijn hem trachten te verongelijken, te verhinderen 8
1173 In iemands rapen zitten bezig zijn met ze te stelen, er er deel van wegroven, iemand onderkruipen 7
1174 In iemands schoenen/plekken (niet) willen terden/staan/zijn/stappen/zitten wensen in zijn plaats te zijn 9
1175 In iemands voordeel spreken/werken in het voordeel, profijt van iemand 7
1176 In iemands voordeel zijn in het voordeel, profijt van iemand 8
1177 In iets leven er al zijn vreugde in vinden 7
1178 In iets maken erin weten, er gevoelig aan zijn 7
1179 In lijke liggen gestorven, maar nog niet begraven zijn 5
1180 In lijke liggen een dood lichaam dat nog niet begraven is 5
1181 In mul knagen ?afbrokkelen 5
1182 In mul liggen verbrijzeld en vermorzeld liggen 5
1183 In mul slaan te morzel slaan 5
1184 In mul treden/rijden de noten, de appels, die op de grond liggen, worden in mul getrappeld van de paarden, in mul gereden van de wagen 5
1185 In mul vallen in brijzels neervallen, in poeder openvallen 5
1186 In nesten zitten in moeilijkheden zijn, in een netelige toestand zijn 5
1187 In pasteie vallen/liggen wordt gezegd van iets dat overhoop in stukken valt of ligt 5
1188 In post loopen/rijden ?snel/haastig lopen of rijden 5
1189 In roere zijn in beweging zijn 6
1190 In slavent vallen/liggen ziekelijk worden of zijn, zodat men zijn zaken niet meer verrichten kan 5
1191 In slavent zijn ziekelijk worden of zijn, zodat men zijn zaken niet meer kan verrichten 6
1192 In stokken liggen niet overeenkomen, in geschil zijn 5
1193 In t droog zitten goed kunnen leven 5
1194 In tjokke/tjokken liggen in stokken liggen, niet overeenkomen 5
1195 In zijn haar zijn in goede gezondheid zijn 6
1196 In zijn hoofd geslegen/geschoten hij heeft er het hoofd bij verloren, hij is er zot van geworden 5
1197 In zijn kapitel zijn zijn misgenoegdheid in strenge woorden uiten, met grammoegdheid berispen 6
1198 In zijn krage steken opeten, doorslikken 5
1199 In zijn lood zijn in zijnen behoorlijke stand zijn 6
1200 In zijn vierkantte staan fiks en schrap staan 5
1201 In zijn weêre zijn wordt gezegd van een mens dat genot heeft 6
1202 In zijne hand niet kijken (voor/om) niet aarzelen, zich geen ogenblik bezinnen 5
1203 In zijne keel krasselen schrapen 5
1204 In zijne liere gieten/slaan in zijn maag gieten, binnenslaan 5
1205 In zijne peule zijn in zijn haar zijn, in zijn center zijn, wel en gezond zijn 6
1206 In zijnen draai zijn een grillige luim hebben 6
1207 In zijnen haak zijn in regel zijn, in zijn behoorlijke stand zijn, sprekende van de gezondheid, van het verstand, van het gemoed 6
1208 In zijnen kets zijn in zijn vuur zijn, in zijn goede of kwade luim zijn, in driftige stemming zijn om iets te doen 6
1209 In éénen pot schijten met elkaar in verstandhouding zijn, dezelfde mening hebben 5
1210 In/op/van/uit zijn center zijn onpasselijk, ziekelijk zijn 6
1211 Interd doen in een sterf huis zijn aandeel komen eisen in een nalatenschap, zich als eigenaar vrijwillig aanbieden om nevens de andere erfgenamen de goederen en ook de lasten van een sterfhuis te delen 6
1212 Is uwe tonge lang? zegt men spottend met iemand die zonder grond zich inbeeldt dat hij iets bekomen zal 6
1213 is/ware het zake indien, in het geval dat 7
1214 Juist aarde genoeg om den pit te vullen juist geld genoeg om de schulden te betalen, juist middelen genoeg om te leven 6
1215 Juist in tijds in 't drooge zijn wordt gezegd van iemand die op gepaste tijd dood is (had hij langer geleefd, dan zou hij armoede hebben geleden of glorie zijn veloren) 6
1216 k en wil van de trappen niet vallen voor de keure om aan te duiden dat men iets zeker is, nochtans niet zo zeker dat men het zou durven zweren 6
1217 k en zou niet stuipen voor de bate ik weet er geen verschil, geen voorkeur in 6
1218 k wilde dat de katten uw aanzicht wieschen soort van verwensing of vloekwoord 5
1219 k zou dat 'ne keer wilen zien, zei blinde Maaie ik geloof daar niets van 5
1220 Kaadje/Kaaike schoppen kalle schoppen, hinkelen 6
1221 Kake door bek klappen onbezonnen spreken, alles zeggen wat in je opkomt zonder enige bescheidenheid of beraad 6
1222 Kake door bek werken/metsen ?overhands een strekse en een potietse laag briken metselen 6
1223 Kake door bek zagen een boom in planken zagen, zonder hem eerst te beslaan of te beschalen 6
1224 Kallemalij slaan voor knoezelvoeten 6
1225 Kanteerne ziet mij geerne wanneer men een valling heeft die langdurig is 6
1226 Kardas geven op met geweld slaan 6
1227 Katten in zakken koopen iets kopen zonder het gezien te hebben 6
1228 Kavelooten kop over kop een dier verruilen of mangelen tegen een ander dier, effen weg zonder er enig geld bij te geven of te ontvangen 6
1229 Keizer zijn/blijven kakaard zijn in een vanduwe, met het laatste bod blijven, sprekend van een koop die nadelig is, waar men aan bedrogen is 7
1230 Kersten doen dopen, christen maken 6
1231 Ketsen achter iemand/iets lopen om iemand te krijgen, om iets te bekomen 6
1232 Keure weten in iets iets verkiezen, iets liever hebben 8
1233 Kleen/groot van ate zijn weinig of veel kunnen eten 6
1234 Klinke trappelen de voet stellen op de voeg van de samengeschoven einden van twee planken die op schragen of bulsterhouten los liggen 6
1235 Koeste zijn zich stilhouden 6
1236 Koopwaren pinten koopziende maken door ze hun beste voorkomen te geven 6
1237 Kop of letters smijten kruis of munt spelen 6
1238 Kort keeren wordt gezegd van een voerman die zijn gespan omwendt in een enge cirkel, in een nauwe plaats 5
1239 Kort spelen maken met zonder uitstel afmaken, doorwerken 6
1240 Kort zijn van steertvijze weinig bemiddeld zijn, klein zijn van rang en staat 6
1241 Kort/lang van slage zijn wordt gezegd van een viervoetig dier wiens balg of middenlijf, van de schouders tot de heupen, kort of lang is 6
1242 Korte haver geven/krijgen slaan of geslagen worden 6
1243 Korte veureinden met iets maken seffens de hand aan het werk slaan, licht met iets gedaan maken, enzovoort 8
1244 Korten voor de vlage wijken voor het gevaar, een dreigend ongeluk vermijden 5
1245 Kortmaandeken is een kwaadmaandeken in februari is er vaak veel vorst en sneeuw en hagel en wind 7
1246 Koteren achter iets vragen en talen om iets te vernemen, een geheim kennen 7
1247 Kousen/Zokken besteken er de voetelingen van met sayette overnaaien voor de kloekte 6
1248 Krabeulen met ruw en wreed behandelen 5
1249 Kremp geven zwichten, onderdoen 6
1250 Krepee/Fut/Lament/Snoer/Peper enzovoort geven met driftig geweld in werking zijn 6
1251 Kroois keeren interest betalen van geleend geld 6
1252 Kunnen blokken en bijbollen kunnen doen wat men wil, de keuze hebben om het één of het andere middel (of maatregel) te gebruiken 6
1253 Kunnen lijden dat de zon in 't water schingt kunnen lijden dat anderen ook welvaren, het geluk van anderen niet benijden 6
1254 Kwaad krijgs zijn moeilijk om te verkijgen zijn 6
1255 Kwijt is de komenschepe hij die iets wil winnen, moet iets wagen; als men in zijn onderneming mislukt, moet men het zich getroosten 6
1256 Kwinten tegen kwanten slaan knoezelvoeten 6
1257 Laat elk zijnen naad naaien bemoei u niet met andermans zaken 8
1258 Laat op zijn stikken zijn op zijn achterdeel zijn, later dan gewoonlijk op zijn werk zijn 6
1259 Lament geven met driftig geweld te werk gaan 6
1260 Land/akkerland scheuren het schenden door er een kalsijde, een ijzeren weg, een vaart door te leiden 6
1261 Lange vingers hebben diefachtig zijn 9
1262 Laten gewerden laten doen, laten begaan 5
1263 Laten staan houden staan, van gedachte zijn, beweren 5
1264 Laten van iets aan iets lullen, er een woord van reppen, iets te verstaan geven 7
1265 Laten varen laten vallen, laten schieten, niet spreken van iets 5
1266 Lavei/Lawei steken ophouden met werken, niet meer willen werken behalve op zekere voorwaarden om een hoger loon af te dwingen of om het achterstallige week- of maandgeld te krijgen 6
1267 Leege gehaar zijn haar hebben dat staat tot laag op het voorhoofd, een klein voorhoofd hebben 6
1268 Leentje loopen iets dat gedurig van de ene aan de andere uitgeleend wordt 6
1269 Leuren met zorgeloos en ruw dragen en behandelen 5
1270 Leutig zijn op iemand tonen dat men blij en verheugd is om iemand te zien, te mogen onthalen of aan te spreken 8
1271 Leêr/Leêrke/Leêrtje steken door arglistige woorden trachten anderen tegen elkaar misgenoegd te maken of hun misgenoegen te vermeerderen 6
1272 Liegen om er zakken bij te droogen geweldig liegen 6
1273 Lijzig gaan stilletjes en traagzaam gaan 5
1274 Lijzig hangen/liggen/staan iets dat nauwelijks hangt, ligt of staat en dreigt te vallen, and 5
1275 Lijzig hooren een fijn gehoor hebben 5
1276 Lijzig slapen zacht en stil te sluimeren liggen, licht slapen zodat men gemakkelijk ontwaakt 5
1277 Lijzig spreken zachtjes en traagzaam spreken 5
1278 Lijzig vullen/opgieten graan, zaad en andere dingen die men ergens licht en zachtjes indoet, zonder die samen te drukken of vast toe te persen 5
1279 Links slaan om rechts te weten door indirecte vragen trachten het fijne van iets te weten 5
1280 Lonte geven met drift en geweld iets verrichten 6
1281 Lonten rieken onraad vernemen 6
1282 Lood in zijn schoe'n hebben traag te gang zijn 9
1283 Loof den dag als hij voorbij is roep geen mosselen voordat je aan het strand bent, reken op geen tijd die je nog nodig hebt 6
1284 Loog leken loog maken door alwater te laten zijgen door een rus (zeef) 5
1285 Loop naar de galge loop naar de duivel 5
1286 Loop naar de stokken loop naar de bliksem 5
1287 Loop naar den weêrlicht loop naar de duivel, ga weg van hier 5
1288 Loop om jotjes ga van hier, verdwijn uit mijn ogen 5
1289 Loop/ga hoepelen ge heen, verdwijn van hier, ga spelen 5
1290 Lucht steken de voorgevels van de huizen verlichten met kaarsen of kleurglaasjes ter gelegenheid van een feest 6
1291 Luid gaan luid klinken 5
1292 Luizen met steerten hebben in de uiterste armoede zijn 7
1293 Lutsen aan iets eraan wiggelen 7
1294 Lutteren van vettigheid zo vet zijn dat het vlees hutst en trilt aan het lijf 5
1295 Macht zien over iemand/iets geloven dat men er boven is 7
1296 Magerman is kok zegt men als ergens een magere maaltijd wordt opgediend 7
1297 Magerte is geen minke zegt iemand die zich van zijn magerheid veschoont 7
1298 Man van buiten zijn ergens niet ingelaten worden, buiten moeten blijven 7
1299 Manten tegen Kalle slaan knoezelvoeten, de knoezels tegen elkaar stoten in het gaan 6
1300 Marsganck/magré voort gingen altijd voort, zonder staan 6
1301 Masselkens maken plasselkens kleine wolkjes die in grote menigte hoog in de lucht zitten 6
1302 Masselkes zijn plasselkes kleine wolkjes die in grote menigte hoog in de lucht zitten 7
1303 Men brandt hoorns (vóór de deur) het bijtende vriest 6
1304 Men kan zijne kinders wel minnen, maar niet zinnen hun altijd goede en wijze gedachten laten hebben, hun verstand en oordeel geven 9
1305 Men mag op dien mensch eenen torre bouwen men mag er onbevreesd op rekenen, staat op maken, op bouwen 7
1306 Men scheert geene koe op een haar men moet zo nauw niet zien, er mag wel iets aan ontbreken 6
1307 Men zou er geenen hond doorjagen slecht, vuil weer 7
1308 Men zou zich veroorbaren in een panneken van een oordje luimige zegswijze waar men misgenoegen, spijt, ongeduld of zelfs verwonderding door uitdrukt 7
1309 Met aan bate gedraaid zijn baatzuchtig zijn 6
1310 Met de boter bachten den lijs zitten zijn voordeel uit een zaak bekomen hebben en zich om het overige niet bekreunen, zijn schaapjes op het droge hebben 5
1311 Met de koorts/azels/pokken/typhus liggen er besmet van zijn 5
1312 Met de leere op het dak zitten iets gedaan of gezegd hebben dat de deur toedoet, dat alles overtreft, waar niemand aan kan 5
1313 Met de leere uitgaan gaan stelen 5
1314 Met de luis in de oore loopen een aanval of knijzing voelen van koorts, tandpijn of en andere kwaal of ziekte 5
1315 Met de muis spelen de goede gelegenheid onachtzaam laten voorbijgaan, zoals een kat die in plaats van de muis op te eten, ermee speelt totdat het muisje uiteindelijk in één of ander hol ontsnapt 5
1316 Met de treite afliggen de moed opgeven, het laten streken 5
1317 Met den lepel vegaard en met den ruifel weggesmeten zegt men van een jongeling die baldadig het geld verkwist dat zijn ouders met arbeid en sparen verdiend hebben 5
1318 Met den mond vol tanden staan niet weten wat te antwoorden, beteuterd zijn 5
1319 Met den staanden wagen werken met een handboom iets optillen en schuiven en wenden totdat het juist op zijn bestemde plaats staat 5
1320 Met den vinger tinten met de vinger ergens in tasten en voelen wat erin zit 5
1321 Met een helmet geboren zijn gedoopt zijn 6
1322 Met een hondekot gaan beugelbeende zijn 5
1323 Met een karpeltonge spreken moeite om bepaalde letters, vooral l en r, uit te spreken 5
1324 Met een kot gaan met de knieën naar buiten gebogen gaan, beugelbeende zijn 5
1325 Met een lang gat (ergens) naartoe gaan al trekhielende, ongraag, uit vrees slecht onthaald te worden of iets dergelijks 7
1326 Met een neuze staan teleurgesteld zijn 5
1327 Met eene vellië henengaan bedrogen worden, zich iets laten wijsmaken 5
1328 Met eenen deel liggen zijn deellot van een nalatenschap ontvangen hebben 5
1329 Met eenen nul eene bol indoen bij bolders, zo bollen dat men een bol die niet ver van de stake ligt, voordrijft tot aan de stake 6
1330 Met eenen paander gaan/komen wordt gezegd van iemand die, uit vleierij en eigenbelang, naar een geestelijke over wereldlijke overheid gaat om alles over te dragen wat er gebeurt 5
1331 Met eenen snak en eenen snuk spreken/antwoorden kortaf en bitsig spreken 5
1332 Met eenen trui op de neuze staan teleugesteld zijn, beteuterd zijn en vreemd kijken 5
1333 Met eenen zinder in den zak komen te veel drank in de maag hebben, dronken zijn 5
1334 Met grafmakers geld in de hand lopen op zijn laatste benen gaan, niet lang meer te leven hebben 5
1335 Met het kluien wegloopen/voortgaan iemand in de rede vallen om over iets uit te weiden, iemands verhaal onderbreken om er het één en ander bij te voegen dat niet ter zake doet 5
1336 Met iemand de zeuge jagen met hem de aap houden, hem doen dienen als speelbal 8
1337 Met iemand den beer lee'n hem voor de aap houden 8
1338 Met iemand den effenaar houden met hem overeenkomen 8
1339 Met iemand dweersch in den zak liggen niet overeenkomen 7
1340 Met iemand een eitje pellen met hem over een zaak handelen, over iets te spreken hebben, vooral met een tegenstrever 8
1341 Met iemand geen kanten [weg kunnen/kunnen akkeren] met hem niet overeenkomen 10
1342 Met iemand geen spit kunnen wenden hem niet kunnen bestieren, met hem geen weg weten 9
1343 Met iemand geen veuren kunnen schieten niet met hem kunnen werken en leven, niet met hem kunnen overeenkomen 9
1344 Met iemand geland zijn aan hem verbonden zijn, met hem moeten leven 8
1345 Met iemand gepaluld zijn met iemand opgescheept zijn, tegen dank met iemand moeten wonen, werken of handelen 8
1346 Met iemand gescheuteld zijn hem voor gezel hebben, bij hem wonen of samen met hem werken 6
1347 Met iemand ingespannen zijn met hem moeten handelen en leven 8
1348 Met iemand pegelen veerkrachtig met hem te werk gaan, zoeken om juist maar te geven wat men volstrekt moet, om absoluut te krijgen waar men recht op heeft 7
1349 Met iemand redens hebben woorden hebben, twist hebben 9
1350 Met iemand trouwen van aver 't aver met iemand trouwen effen door, de eerste de gereedste 7
1351 Met iemand/iets kwalijk zijn op zijn gemak 7
1352 Met iets liggen iets bij zich hebben dat men beter kwijt was 7
1353 Met iets zijnen pap koelen zich paaien, zich bezig houden 10
1354 Met lange hielen (ergens) naartoe trekken traag en ongraag 7
1355 Met lange hielen er naartoe trekken uit tegenzin of vrees ergens traag naartoe gaan 5
1356 Met lange tanden eten met tegenzin eten, weinig en traag eten omdat de spijs niet goed is, geen smaak in het eten vinden 5
1357 Met looten wonen bij een harde en strenge meester wonen 5
1358 Met twee hoofden loopen het hoofd ingetrokken tussen de opgestoken schouders 5
1359 Met vuile voeten er door gaan stoutmoedig te werk gaan ondanks de tegenredenen die men inbrengt en de hinderpalen die men stelt 5
1360 Met zeven haasten uitermate haastig, in allerijl, met overgrote spoed 5
1361 Met zijn hoofd door den tuin loopen zich slecht gedragen, ondeugend zijn 5
1362 Met zijn tee'n spelen niet te verrichten hebben, niets doen 5
1363 Met zijnen scheutel onder 't dak zitten de kans missen, niet aanwezig zijn als er iets te winnen is 5
1364 Met zijnen sleutel onder 't dak zitten als 't pap regent de kans missen, niet aanwezig zijn als er iets te winnen is 5
1365 Mieren van gramschap tintelen van gramschap 5
1366 Mijn bloed verroert ik krijg een alteratie 5
1367 Mijn herte keert ik heb er een walg, afkeer van 5
1368 Mijn herte laait af zegt men bijvoorbeeld van het zuur in de maag enzovoort 5
1369 Mijn moed komt vul mijn hart wordt bewogen 5
1370 Mijn tand luttert naar oesters/snippen men is er op belust 5
1371 Misseljoen is goed bakgoed het is nuttig om iets te hebben van de verschillende soorten 7
1372 Missen van uur/weg het ene uur voor het andere nemen, de ene weg voor de andere nemen 5
1373 Moeite hebben moeilijkheid, zwarigheid hebben 9
1374 Moeten kort keeren/houden kort gehouden worden, in een strenge regeltucht gehouden worden 7
1375 Moortel ajieren hem zorgvuldig ommeren en doorwerken zodat hij goed is voor het metselen 6
1376 Mostaard eten voor een mindere prijs verkopen dan eerst aangeboden was 6
1377 Naar 't haantje van den torre reiken iets willen doen dat onmogelijk is 5
1378 Naar de stokken gaan ten onder gaan, vergaan, vervallen, van mensen en van dingen 5
1379 Naar den bekenden weg vragen ingebeelde moeilijkheden tegen iets inbrengen 5
1380 Naar een naalde in eenen hoodilte zoeken een naald/speld in een hooiberg zoeken 5
1381 Naar iemand groeien iemands manier van doen en denken vanzelf aannemen door bij hem te wonen of veel met hem om te gaan 7
1382 Naar iets schrabbelen driftig met de handen naar iets grijpen 7
1383 Naar kerke noch naar kluize gaan zich verwijderd houden van alle godsdienstige plechtigheden 5
1384 Naar zijnen roestestok gaan gaan slapen of uit zijn bed komen 5
1385 Naarnemende zijn nauwnemend, zeer gevoelig zijn, lichtgeraakt zijn 6
1386 Nagel en vel zijn zeer naarstig en profijtig zijn om geld te winnen en door de wereld te geraken 7
1387 Nagel om vel kijven/schreeuwen met alle geweld 6
1388 Nauw en bij/dicht zijn uitermate spaarzaam zijn, gierig zijn 6
1389 Nest dragen wordt gezegd van vogels die met hooi, wol, haar, pluimen, enzovoort in de bek vliegen om hun nest te maken 6
1390 Neuze hebben van iets iets vernomen of gehoord hebben, er kennis van hebben 11
1391 Neuze/snuite hebben van iets er kennis van hebben 9
1392 Niet hebben bij… niet kunnen vergelijken met… 6
1393 Niet kunnen geduchten niet kunnen lijden, niet kunnen verdragen 6
1394 Niet kwalijk boos zijn zeer slim, zeer schalk zijn 6
1395 Niet meer thuis zijn zijn verstand kwijt zijn, zinneloos zijn 6
1396 Niet misdeeld zijn talent hebben 6
1397 Niet slunks vallen op zijn poten vallen, snedig antwoorden, behendig te werk gaan 5
1398 Niet van de lippen kunnen niet uitgesproken kunnen worden 6
1399 Niet wel bij de zijne zijn een slag van de molen hebben 6
1400 Niet weten waar het scheedt niet klaar zien in een zaak, ze niet uiteen kunnen doen, geen oplossing zien 5
1401 Niet weten waar met zijn ende blenden/varen uit zijn beschaamdheid en verlegenheid een gedwongen houding hebben, niet weten hoe zich te keren of te wenden 5
1402 Nieuwe bezems vagen wel nieuwe mesjes snijden wel 5
1403 Nievers naar vragen nergens achter kijken, zich er niet om bekommeren 5
1404 Noch appels noch peren weten geen inhoud van de zaak kennen, niet genoeg onderricht zijn om een besluit te nemen 6
1405 Noch oesel noch sneê weten geen kennis noch verstand hebben van iets 6
1406 Noch sleutel noch lepel meer hebben alles kwijt zijn, niets meer bezitten 7
1407 Noch spelle noch malie krijgen volstrekt niets ontvangen 6
1408 Noch teil noch vlerke roeren geen vin roeren 6
1409 Noch ter roe noch ter hand willen onbestuurlijk zijn 6
1410 Noch van iepse noch van onse weten noch van Jantje noch van Toontje weten, volstrekt geen kennis van iets hebben 5
1411 Noch van tuit noch van blaze weten volstrekt van niets weten, als uit de lucht gevallen zijn 5
1412 Noch vim noch vierke roeren niet de minste beweging doen 6
1413 Noch voorder noch nader kunnen in het nauw zitten 6
1414 Nock kik noch mik geven noch taal noch teken geven 6
1415 Nooten slootsen ontbolsteren 6
1416 Nudderen aan iets traagzaam aan iets bezig zijn 7
1417 Nudderen op iets langdurig bezig zijn om iets duisters te ontwarren 7
1418 Om de katte eenen steert maken voor een fazelaar, om een voorwendsel te hebben van iets te doen 6
1419 Om een pintje gaan naar de herberg een pintje bier gaan drinken 5
1420 Om Gode gaan bedelen 5
1421 Om Gods wille gaan bedelen 5
1422 Om in uwe redens te spreken zegt men als men iemand onderbreekt 5
1423 Om perten en stikken gaan te kwiste (kapot) gaan 5
1424 Om pot noch panne geven zich nergens aan gelegen laten, aan alles ongevoelig en onverschilig zijn 5
1425 Om sterven/gaan liggen stervende zijn 5
1426 Om top noch peze geven aan alles ongevoelig of onverschillig zijn 5
1427 Om zeepe gaan ten onder gaan, verloren gaan, sprekend van fortuin, van gezondheid, van gezag enzovoort 5
1428 Om zeepe gaan/loopen ten onder gaan, vergaan, kwiste (kapot) gaan 5
1429 Om zijn pintje gaan volgens zijn gewoonte naar de herberg een pintje bier gaan drinken 5
1430 Onder de gerechten liggen de laatste heilige Sacramenten ontvangen hebben, stervende zijn 5
1431 Onder de rechten liggen berecht zijn, de laatste heilige Sacramenten ontvangen hebben, stervende zijn 5
1432 Onder de tafel kloppen voor iemand onderdoen of zwichten 5
1433 Onder de voeten zijn ziek zijn 6
1434 Ongrui betrapen ongedierte krijgen door in een arm huisje te gaan 6
1435 Onvermeugen vet zijn zo vet zijn dat men als verlamd en ontzenuwd is 6
1436 Onzen Heer een vlassen baard aandoen de schijnheilige spelen 6
1437 Oolijk/Slecht garen spinnen iets doen dat niet deugt, een slechte zaak verrichten 6
1438 Op (den) doek gaan/zijn zoeken 6
1439 Op (den) trot zijn trotten, op (den) gang zijn 6
1440 Op (iets) beetelen/beeten erop boten, erop puggen, erop werken 7
1441 Op (zijn) baaitje krijgen slagen krijgen 5
1442 Op (zijn) beste staan zijn beste kleren aanhebben 5
1443 Op (zijnen) draai gaan rinkinken en drinken 5
1444 Op (zijnen) draai zijn rinkinken en drinken 6
1445 Op de fransche herpe spelen geen eten hebben 5
1446 Op de hage slaan/kloppen/derschen betektelijk naar iets vragen, iets proberen te weten zonder te laten merken dat men het graag zou weten 5
1447 Op de hand betalen met gereed geld, seffens zonder uitstel betalen 5
1448 Op de kemme werken wordt bij de metselaars gezegd wanneer zij in het open veld een muur of een huis aan het bouwen zijn en de horizon in het oog houden, in plaats van een waterpas te gebruiken om de steenlagen hun juistheid te geven 5
1449 Op de lappen gaan in de kroegen gaan drinken in plaats van te werken 5
1450 Op de lippen liggen iets op de lippen hebben 5
1451 Op den dompel zijn dompelen, sukkelen 6
1452 Op den hork staan/zijn/liggen iets afluisteren zonder dat het bemerkt wordt 6
1453 Op den krijg uitzijn alle gelegenheid zoeken om iets te ontvangen 6
1454 Op den oven steken/zetten wordt gezegd als iemand getrouwd wordt voor haar oudere zus 5
1455 Op den poef gaan plakken/ergens eten zonder dat men verwacht is 5
1456 Op den schoef gaan/komen/loopen op schuim gaan, schoefelen 5
1457 Op den snoep loopen op schuim lopen 5
1458 Op den tjool geraken/gaan/komen op de dompel raken, in de weg der ellende gaan dolen 5
1459 Op den tjool zijn op de dompel zijn, op de weg der ellende dolen, ongelukkig leven 6
1460 Op den wind leggen wordt gezegd van een zieltogende mens 5
1461 Op destels zitten in verlegenheid zijn, van ongeduld branden (om te vertrekken) 5
1462 Op dobbelen tweeschat werken wordt gezegd van werklieden die door de schouwheren aangesteld zijn om een straat te vermaken, welke de aanpalende landbouwers blijven verwaarlozen na reeds verwittigd te zijn 5
1463 Op doolkruid getorden hebben ongelukkig zijn 7
1464 Op een ambacht doen ergens besteden om een ambacht te leren 5
1465 Op eene tunne eten altijd alleen eten zonder ooit gasten te onthalen of vrienden uit te nodigen 5
1466 Op eenen werkwinkel/ambacht zijn een ambacht leren 6
1467 Op goên voet zijn op de goede weg zijn 6
1468 Op het knippen op het uiterste puntje, van iets dat op het punt staat om te vallen, los te springen, voort te varen 5
1469 Op het zand zitten geruïneerd zijn, ten onder gebracht zijn 5
1470 Op iemand beeste zijn hem barbaars behandelen, beul zijn 8
1471 Op iemand luien er deftig op slaan 7
1472 Op iemand/iets komen bij toeval ontmoeten, aantreffen, vinden 6
1473 Op iemand/iets schieten er zich niet om bekreunen, er de brui aan geven 6
1474 Op iemands kappe bezig zijn van iemand kwaad spreken 8
1475 Op iemands kappe eten en drinken onkosten doen 7
1476 Op iemands kappe rijden van iemand kwaadspreken 7
1477 Op iets bukken iemand die, beu gegeten, met spijt een nieuw gerecht opgediend ziet worden, waarvan hij graag gegeten zou hebben, maar niet meer kan 7
1478 Op iets gehand zijn vaardig en rap zijn om iets te verrichten 8
1479 Op iets guiken met groot geweld op iets slaan 7
1480 Op iets steegeren ongenegen en traag zijn om iets te doen 7
1481 Op letter spreken de taal spreken zoals deze geschreven wordt 5
1482 Op lucht liggen naar iets op iets geluinmd zijn, er zin in hebben 7
1483 Op lucht liggen van iets op iets geluimd zijn, er zin in hebben 7
1484 Op netels zitten niet stil kunnen zitten van verlegenheid en ongeduld 5
1485 Op scheer spreken spotten, schimpen 5
1486 Op scherpe lucht gaan op schuim lopen 5
1487 Op schote gaan met het aangelegde geweer of met de gerokken boog gereedstaan om te schieten 5
1488 Op schote komen onverwachts komen 5
1489 Op sprietjes staan wankel staan 5
1490 Op stroo staan zegt men bijvoorbeeld van een koe die geen ander voedsel krijgt dan hooi en stro 5
1491 Op thuiswachters wagen zitten thuis blijven, terwijl de anderen uitgaan 5
1492 Op verbod staan gehoorzaam zijn, onderdanig zijn, luisteren naar hetgeen er geboden of verboden wordt 5
1493 Op voois zingen kunstmatig zingen, muziek zingen 5
1494 Op weg zijn op de goede weg, op het goede spoor zijn 6
1495 Op zijn achterdeel zijn vertraagd zijn 6
1496 Op zijn ate zijn eetbaar 6
1497 Op zijn baste/batke krijgen slagen krijgen 5
1498 Op zijn bedeedsels hebben hij wil dat alles op de juist op zijn plaats staat, hij is te nauwkeurigom alles in esse te hebben 6
1499 Op zijn beste zijn zijn beste kleren aanhebben 6
1500 Op zijn laatste beenen gaan niet lang meer kunnen leven 5
1501 Op zijn laatste zokken gaan niet lang meer te leven hebben 5
1502 Op zijn reeuwstroo liggen dood zijn en klaar zijn om begraven te worden 5
1503 Op zijn verhouden zijn op zijn hoede zijn 6
1504 Op zijn vierkantte zitten behoorlijk en deftig neêrzitten 5
1505 Op zijn vitlokken zitten op de hurken zitten 5
1506 Op zijn weêrhouden zijn op zijn hoede zijn 6
1507 Op zijn zeefde spelen kwaad zijn, misnoegd zijn 5
1508 Op zijn zeermen zijn het op de zenuwen hebben 6
1509 Op zijn zokken komen met omwegen, met bedekte en vleiende woorden iets trachten te weten 5
1510 Op zijne ellebogen zitten zegt men van kiemend vlaszaad, bonen enzovoort, wanneer het stengeltje geplooid uit de grond oprijst, terwijl de zaadlobben neerwaarts blijven 5
1511 Op zijne hitte zijn/komen de vereiste graad van warmte hebben of krijgen 6
1512 Op zijne lappen staan flink staan 5
1513 Op zijne lappen zijn gezond zijn, in goede staat zijn 6
1514 Op zijne liere spelen een kwade luim hebben 5
1515 Op zijnen breiel bijten zijn spijt verbergen 5
1516 Op zijnen draad zijn op zijn uiterste best gekleed zijn 6
1517 Op zijnen drank zijn goed zijn om gedronken te worden 6
1518 Op zijnen kost werken wordt gezegd van een arbeider wiens loon bestaat uit geld alleen, zodat hij zelf zijn voedsel moet kopen of naar huis moet gaan om te eten 5
1519 Op zijnen poot spelen lastig en moeilijk en onwillig zijn uit grilligheid, een vreemde vlaag hebben 5
1520 Op zijnen poot spelen koppig en wederspannig zijn, zoals boze jongens en grillige ezels doen 5
1521 Op zijnen pooten stellen in behoorlijk goede orde en verband stellen 5
1522 Op zijnen pooten vallen/staan in een redetwist telkens weten wat te antwoorden, seffens een gepast en afdoende antwoord geven 5
1523 Opgestreken komen ergens toekomen 5
1524 Opstaan vóór hinne en hane zeer vroeg opstaan 5
1525 Over (zich) hebben gewoontelijk hebben, als aangeboren hebben 6
1526 Over aarde liggen een dood lichaam dat nog niet begraven is 5
1527 Over dood luiden wordt gezegd van de doodklok die geluid wordt 's avonds vóór een begrafenis of uitvaart 5
1528 Over duivels dood doen/geven/werken iets doen voor niets, zonder loon of voordeel 5
1529 Over duivels ziele (iets) doen/geven/werken iets doen voor niets, zonder loon of voordeel 8
1530 Over eerde liggen gestorven, maar nog niet begraven zijn 5
1531 Over heerd wonen bij andere mensen thuis liggen, geen eigen woning hebben 5
1532 Over iemand blijven in zijn lichaam blijven 7
1533 Over iemand gaan/komen hem gaan of komen bezoeken 7
1534 Over tafel zitten aan de (gedekte) tafel (dis) zitten en eten 5
1535 Over zich dragen als behoedmiddel op of bij zich dragen 5
1536 Over zich hebben bij zich hebben 6
1537 Over zich/eens nemen de gewoonte nemen 5
1538 Over zijne beenen vallen van flauwte niet op zijn benen kunnen staan, knikkebenen 5
1539 Over/voor iemand komen wordt gezegd van een geneesheer die nu en dan een zieke gaat bezoeken om hem te verplegen 7
1540 Overal de nate toe slaan overal in een gesprek het laatste woord willen hebben en de zaak beslissen waarover men redekavelt 6
1541 Overdweers komen wordt gezegd van iemand die ontijdig en onverwacht aankomt 5
1542 Overgoten van/met in overvloed bedekt 5
1543 Paggelen en tiggelen aan iets alle kleinigheden verrichten die dienen tot de voltooiing van een werk 7
1544 Pampierke dansen ?'dancing in the rope als fast as possible' 6
1545 Pandoer geven/krijgen slagen geven of krijgen 6
1546 Patat zijn dronken zijn 6
1547 Pinne zijn dronken zijn 6
1548 Pinten van naalden gierig zijn buitengewoon gierig zijn 7
1549 Plompaard spelen bij zwemmers: hoog in het water springen en dompelen 6
1550 Poot in palm hebben zeker zijn betaald te geraken, hetzij dat men een pand van de schuldenaar bezit, hetzij dat men andere zekere middelen weet om geen verlies te ondergaan 9
1551 Pootelen aan iets beduimelen, iets onteren of bederven door het onzindelijk aan te raken of te tasten, zonder het in de handen te nemen 7
1552 Pootelen met iets iets onzindelijk behandelen, iet bederven door het in de handen te nemen, te wenden en te drukken 7
1553 Poten zullen wilgen bedijgen plantstaken zullen boomen worden 6
1554 Poten zullen wulgen bedijgen uit kinderen groeien mensen, wat eerst klein en ziek was, wordt mettertijd groot en machtig 6
1555 Potten en pateelen binden elkaar omhelzen 6
1556 Praal houden een prachtig feest houden 6
1557 Preusch zijn op/over/met trots zijn op 6
1558 Prijs opgeven iets laten varen of verzaken, geen kans zien om te lukken 6
1559 Putten/pitten in de eerde klagen uitermate veel klagen, zeer bitterlijk gedragen 6
1560 Rapen stelen van iemand die vóór zijn beurt in de biechtstoel sluipt, in het nadeel van de anderen die reek houden 6
1561 Recht in zijn schoe'n gaan Op zijn goede naam passen, zijn gedrag regelen zodat er niets op te zeggen valt 5
1562 Reek houden achter elkaar in een rij staan of gaan, in een rij aaneenhouden 6
1563 Reke schuiven reek houden, sprekend van personen die in een rij aan de biechtstoel zitten en gedurig opschuiven naar mate gebiecht is 6
1564 Reken dat eens! peins een keer 6
1565 Reusch staan in/bij iets niet weten wat men ervan kan maken, met verwondering 7
1566 Reusch zijn in/bij iets niet weten wat men ervan kan maken, met verwondering 8
1567 Ridsepeeuwen tegen iemand hem bekijven en beknibbelen 7
1568 Rijke liêns ziekte, en arme liêns koekebakte riekt men van verre er wordt veel van gesproken 6
1569 Roepen op iemand/iets er in het openbaar veel van spreken, soms om te prijzen en te loven, maar meestal om af te keuren en uit te jouwen 6
1570 Rooie smijten/schieten schreve schieten, met een stuk geld of andere schijf om naast een reef te werpen die in grond getrokken is 6
1571 Scheef zijn dronken zijn 6
1572 Schendt ge uwe neuze een vader of meester mag geen kwaadspreken van zijn kind of zijn onderdaan, zonder zichzelf te verhinderen 8
1573 Schene steken aanstappen, voortschrijden, neerstig zijn 6
1574 Scheute hebben op iets er ijver op hebben, er gemoed op zijn 11
1575 Schoone spreken met beleefde woorden smeken 5
1576 Schuit spelen schampavie spelen, zich wegmaken, wegvluchten 6
1577 Seffens het mes aan den kant hebben licht in gramschap zijn, seffens iets kwalijk nemen 9
1578 Seffens op de leere zijn kort van stof zijn, licht boos worden 6
1579 Seffens toppelken uit zijn seffens grimmig zijn, zich lichtelijk boos maken 6
1580 Sint Pieter heeft er zijne krikke/stok/palster in gesteken zegt men als een onderneming lukt, als het naar wens gaat 8
1581 Slaan naar iets ernaar raden 7
1582 Slaap gij wel moge jij uitgerust zijn 5
1583 Slecht/kwalijk varen tegenspoed hebben, ongelukkig zijn 5
1584 Sneê geven met kracht en ijver te werk gaan 6
1585 Snoer geven fut geven, krepé geven 6
1586 Spel/gespel maken tegen/met iemand met tekenen van vrolijke genegenheid iemand bejegenen 8
1587 Spel/gespel maken van iemand/iets zijn achting voor iemand of voor iets met enige geestdrift te kennen geven 7
1588 Spijtig worden zich enigszins vergrammen over verontwaardigen (in goede zin) 5
1589 Staan naar geld alle gelegenheid zoeken om iets te ontvangen 5
1590 Staan waar de bezam staat veracht en verstoten zijn, niets te zeggen hebben in huis 5
1591 Staan/zitten te poepgaaien dwaas en werkloos staan of zitten te kijken 6
1592 Stap en half gaan met grote schreden, spoedig aanstappen 6
1593 Steeboorig zijn van vermoeidheid stijf en stram zijn 6
1594 Stik over rik gaan dwars over de akkers gaan 6
1595 Stikken kopen over een halve deur schooien 6
1596 Stikken/stukken koopen over de halve deure schooien 6
1597 Stille waterkens hebben diepe gronden zegt men van een muiker die weinig spreekt, maar veel peinst en dikwijls kwaad berokkent of wraak in het hart draagt; ook in een goede zin van iemand die veel talent heeft zonder dat men het hem zou toegeven, of grote dingen beraamt zonder ervan te spreken 7
1598 Streke geven effen zijn, in orde zijn, iets voltrokken hebben, alles vereffend hebben en bereid zijn om iets anders te beginnen 6
1599 Streke zijn effen zijn, in orde zijn, iets voltrokken hebben, alles vereffend hebben en bereid zijn om iets anders te beginnen 6
1600 Stroodje trekken geselecteerd worden voor een ongewenste taak 6
1601 Strooien benen hebben dronken zijn en waggelbenen 9
1602 Stroomsgemoed spreken met hart en overtuiging veel woorden zeggen om indruk te maken 5
1603 Stuivers op blanken brengen ?slechte zaken doen 6
1604 Stuk geven pas geven, te pas komen 6
1605 Stuks en geheels ergens 't huis zijn wordt gezegd van iemand die in een ander huis is en zich daar gedraagt alsof hij in zijn eigen huis is 8
1606 t en eet geen brood er zijn geen onkosten aan verbonden 6
1607 t houdt al hoe het is te zien hoe de zaak zal draaien, ik ga mij schikken naar de wending die de zaak zal nemen 5
1608 t is niet van te vliegen, 't is 't al/maar 't is van te beeten het hoofdpunt van de zaak is dat men er goed vanaf komt 6
1609 t is zak naar bezatse t is pot naar pollepel, het een voegt het ander 6
1610 t Venijn zit in den steert in zekere zaken bevat het einde een gevaar waartegen men zich moet hoeden 5
1611 t vliegt veel stroo naar Frankrijk zegt de Vlaamse boer als de koude oostenwind lange tijd over de akkers snijdt en deze aldus het koorn schraal en mager maakt 6
1612 t was altijd tenden geloopen ik beproefde van het één het ander te spreken om met hem in gesprek te komen, het was nutteloos, hij zei 'ja' of 'nee' en daarmee hield het op 7
1613 t zijn al koeken van eenen deeg lieden van dezelfde soort 7
1614 Tabak aansteken de afgepulkte tabakbladeren op een wisse of snoer spitten om ze te drogen te hangen 6
1615 Tafel is berd zegt men in het kaartspel enzovoort voor het niet opnieuw doen 7
1616 Tale noch teken geven geen teken van leven geven, dood zijn of dood schijnen 6
1617 Te beene en te loope staan altijd vaardig en vlijtig zijn om iemand dienst te bewijzen, om iemands wil of begeerte te voldoen 5
1618 Te beê zitten wordt gezegd van een verminkte arme mens die op straat zit om aalmoezen te bedelen van voorbijgangers 5
1619 Te bij komen te na treden, iemand iets zeggen dat hem beledigt, waarvan hij niet wil dat het gezegd wordt 5
1620 Te binnen komen/vallen weer in gedachten, in het geheugen komen 5
1621 Te binnen liggen min of meer in het geheugen blijven 5
1622 Te boven gaan in rijkdom klimmen, zijn fortuin vermeerderen, overschot hebben en meer winnen dan men uitgeeft en verbruikt 5
1623 Te diep in het glas kijken teveel drinken, zich dronken drinken 5
1624 Te gelde stellen op prijs stellen 5
1625 Te jube komen zich komen onderwerpen, zich overgeven 5
1626 Te kerke gaan haar kerkgang doen 5
1627 Te kerke leggen de verkoop van een grond of een gebouw officieel afkondigen op de kerksteen 5
1628 Te kort bollen zijn doelwit niet bereiken, moeten onderdoen 5
1629 Te kort komen iets niet genoeg hebben om daarmee iets te verrichten 5
1630 Te kort schieten zijn doelwit niet bereiken, moeten onderdoen 5
1631 Te kranks komen tegen iemand tekort komen, voor hem de duim moeten leggen, moeten onderdoen 7
1632 Te kwiste brengen verkwisten 5
1633 Te kwiste helpen doen vergaan, vernielen 5
1634 Te kwiste komen/gaan vergaan, verloren gaan, teloorgaan 5
1635 Te kwiste laten gaan/loopen verloren gaan/lopen 5
1636 Te kwiste zijn te kwist gebracht zijn, te kwiste gegaan zijn 6
1637 Te na spreken beledigen, lasteren, kwetsen, beschimpen 5
1638 Te na/bij/naar komen kwetsen, beledigen 5
1639 Te naargange komen precies van pas komen op het moment dat iets begint of gebeurt, bij geval en zonder inzicht erbij komen 5
1640 Te pellen hebben met hem over een zaak handelen, over iets te spreken hebben, vooral met een tegenstrever 6
1641 Te pronkinge gaan een kraamvrouw bezoeken 5
1642 Te rapekaai smijten te kras smijten, te grabbeling gooien 5
1643 Te schepe komen te pas komen, nuttig zijn 5
1644 Te scheuten zetten beginnen 5
1645 Te slokke en te messe staan geheel bereid en vaardig staan om meteen iets te verrichten 5
1646 Te stokke en te messe zijn/gaan/zitten/staan met stok en mes om zich te verdedigen 6
1647 Te vensteren liggen gestorven zijn, maar nog niet begraven 5
1648 Te verbode staan gehoorzaam zijn, het gezag eerbiedigen, doen wat er bevolen wordt 5
1649 Te verbode zijn gehoorzaam zijn, het gezag eerbiedigen, doen wat er bevolen wordt 6
1650 Te wege zijn op het punt zijn 6
1651 Te wers zijn dat men iets doet afkeer en tegenzin hebben om iets te doen, hetzij uit trotsheid, hetzij uit zwakte 8
1652 Te wers zijn van iets te doen afkeer en tegenzin hebben om iets te doen, hetzij uit trotsheid, hetzij uit zwakte 8
1653 Te wille en te vermane zijn altijd bereid zijn om iemand dienst te bewijzen als hij het verzoekt, enkel de vraag afwachten om eraan te voldoen 7
1654 Te zweerde staan zijn voorzorgen genomen hebben en op zijn hoede zijn 5
1655 Tegen (iemand) hoepelen tegen iemand worstelen, met hem wedijveren, trachten te overtrefen of ten minste vol te houden 7
1656 Tegen de mane pissen iets verrichten waardoor men iemands gunst verliest, in ongenade vervallen 5
1657 Tegen den jokkeband trekken met tegenzin gehoorzamen of iets verrichten 5
1658 Tegen drift werken tegen de stroom opvaren of zwemmen 5
1659 Tegen iemand steken er afkerig van zijn 7
1660 Tegen iemand/aan iemand jube zeggen voor iemand onderdoen, hem als meester herkennen 8
1661 Ten besten spreken voor iemand een goed woord voor iemand doen, bij iemand schoon spreken voor een ander 7
1662 Ten biere gaan zijn gewoonlijke pint gaan drinken in een bierhuis of herberg 5
1663 Ten blakke zitten In een open, blote plaats zitten 5
1664 Ten helte (iets) doen iets verrichten voor een ander, mitsde helft van het profijt 8
1665 Ten hoofde komen een zweer of etterbuil vormen en uitbreken 5
1666 Ten hove gaan vroeger gebruikt voor ondergaan, ten onder gaan 5
1667 Ten kwiste besteden ten oorloze besteden 5
1668 Tenden (ten einde) alle wegen zijn geen raad meer weten, geen middel meer hebben om uit een moeielijke toestand te geraken 6
1669 Ter lee bregen temmen, gedwee maken, bedwingen 5
1670 Ter lee komen gedwee worden 5
1671 Ter spa gaan naar het graf gaan, verkwijnen, uitteren 5
1672 Ter zâ werken het land de laatste keer omploegen om het daarna te bezaaien 5
1673 Tik mij nog eenen keer aanraken, wordt dreigende gezegd om iemand uit te dagen 5
1674 Toegesmakt liggen vast samengeplakt liggen, vast toegedrukt zijn 5
1675 Tot het laatste steksken tot het laatste punt, tot het uiterste einde 5
1676 Tot sprake komen beginnen te spreken, de spraak wedervinden 5
1677 Touwtje springen koorddansen, in de bocht springen 6
1678 Trek hebben dit zeggen vissers als de vis in het aas bijt 9
1679 Troef uitgaan hard tegen iemand uitvaren, zijn misgenoegen of verontwaardiging lucht geven 6
1680 Twee duiven met ééne boone vangen twee vliegen met één slag slaan 6
1681 Uit de melk gaan/vallen bij landbouw - droog gaan 5
1682 Uit de mouw preken/pleiten prediken of pleiten zonder voorbereiding, zonder de zaak overwogen te hebben 5
1683 Uit de neuze hangen uitermate tegenstreken, walg en afkeer veroorzaken 5
1684 Uit de puien geraken uit een netelige toestand losraken 5
1685 Uit den blik springen uit het perk vluchten, de discussie ontwijken of zijn gegeven woord niet houden, vooral uit lafheid 5
1686 Uit den put scheppen/tonnen/tunnen bijvoorbeeld water putten 5
1687 Uit den voois vallen uit de toon vallen, onder het zingen de maat en de toon kwijtraken 5
1688 Uit een helletje erweten wordt gevoegd achter de woorden Proprietaris, Baron, Kozijn enzovoort in de zin van: het algemeen in ernstige stijl uitgedrukt door het zogenaamde 5
1689 Uit en in gaan/vliegen/kruipen/loopen vrijelijk en ongegeneerd ergens uit en in gaan zo vaak als het men belieft 5
1690 Uit en in spreken/klappen tak-uit tak-in klappen, raaskallen, zonder samenhang nog vervolg in de gedachten 5
1691 Uit het lot gevallen/gered/geweken zijn heeft meerdere betekenissen volgens het woord dat onderverstaan is 6
1692 Uit zijne schoe'n springen van verschot/blijdschap/gramschap een gat in de lucht springen 5
1693 Uiteen kennen, uit malkander kennen onderscheiden 5
1694 Uiten noch muiten geen woorden reppen, stilzwijgen 5
1695 Uitzijn op iets er goeste of lust naar hebben 7
1696 Vaag uwen mond af zegt men op een berispende manier tegen iemand die onbetamelijk gesproken heeft 8
1697 Vage liggen niet bedricht worden 5
1698 Van 't lof komen teleurgesteld zijn, bedrogen zijn 5
1699 Van 't zelfde kop zuipen hetzelfde lot ondergaan 5
1700 Van (zijn) herte eenen steen maken zijn gevoeligheid overmeesteren en bedwingen 6
1701 Van aver 't aver (ergens) ingaan effen door, zonder gekend noch aangemeld te zijn 7
1702 Van de bate wegdraaien/wegloopen/wegvallen verkeerd redeneren, van de kwestie afwijken, ongerijmd spreken 5
1703 Van de beeste maken een hels leven maken 5
1704 Van de kodde geven met driftig geweld iets verrichten, van de neute geven, fut geven 5
1705 Van de lippen zijn uitgesproken zijn 6
1706 Van de mare bereên zijn wordt gezegd van iemand die in de slaap bijna stikt alsof er een berg op zijn borst rust 6
1707 Van de moord steken sterven, kapot gaan, omgaan 5
1708 Van de neute geven fut geven, met driftig geweld te werk gaan 5
1709 Van de ratten geneukt zijn slim en schalk zijn, met schalkheid te werk gaan 7
1710 Van de spanare snijden zijn tong hangt los, hij spreekt met gemak en vlugheid 5
1711 Van de tak vallen Op zijn stoel in slaap vallen, beginnen te knikkebollen 5
1712 Van de tak zijn op zijn stoel in slaap vallen, beginnen te knikkebollen 6
1713 Van de tand zijn/worden oud zijn of worden 6
1714 Van de vingers schudden zich iets onaangenaams kwijtmaken 5
1715 Van de werke weg kouten dingen zeggen die er totaal niet toe doen, die niet te pas komen 5
1716 Van den deunstok krijgen afgerost worden 5
1717 Van den duivel inhebben als bezeten zijn 5
1718 Van den duivel/'t kwaad dwingen ervan gekweld zijn 5
1719 Van den duiven droomen/kwellen als bezeten zijn 5
1720 Van den kei schee'n dokken, geld geven, betalen 5
1721 Van den krijg leven leven met hetgeen men krijgt of afbedelt 5
1722 Van den man maken zich groots aanstellen, beslag maken, zich doen gelden 5
1723 Van een akster gebroen zijn hitsig en korzel zijn, gelijk een haantje dat uitgeknipt is in een eksternest waar de jongen, zoals het soms gebeurt, henneneieren in hebben gelegd 6
1724 Van elje te melje (iets) vertellen van punt tot punt en in al zijn omstandigheden 8
1725 Van hand verwisselen om een ongerief of een last kwijt te raken, een middel gebruiken dat dat ongerief of die last niet wegneemt, maar enkel voor een moment verlicht of een ander uitzicht geeft 5
1726 Van het rechter bedde zijn rechtschapen zijn, edelmoedig zijn 6
1727 Van het zotte scheren zottebollen, kortswijlen, boerten 5
1728 Van honte te stronte gaan/komen/vallen van rijk arm worden 5
1729 Van iemand geene sprake krijgen geen aanspraak, geen antwoord, sprekende van iemand die niet kan spreken omdat hij te ziek is, of niet wil spreken omdat hij pruilt en bronkt 8
1730 Van iemand schee'n er afscheid van nemen 7
1731 Van iemand/iets weten te spreken bij ondervinding kennen 6
1732 Van iets dik zijn ermee opgezet zijn, bemokkeld zijn 8
1733 Van iets dun zijn tegenovergestelde van 'van iets dik zijn' 8
1734 Van iets dunne zijn er klein van zijn, er lei van zijn 8
1735 Van iets het slot en het slotertje weten heel het geheim van iets kennen 8
1736 Van kaalaards bende zijn arm zijn 6
1737 Van kamer buiten krijgen ergens buitengesloten zijn, niet ingelaten worden 5
1738 Van kamer buiten zijn zijn doelwit missen, niet gezocht zijn waar men graag gezocht zou hebben 6
1739 Van kante zetten/doen aan een kant wegzetten 5
1740 Van lint gaan van meet af aan beginnen, herbeginnen, wederom iets aanvangen vanaf het begin om het beter te doen 5
1741 Van met gaan van lint gaan 5
1742 Van monde ten hemel gaan recht naar de hemel gaan zonder vagevuur 5
1743 Van nen haas gepoept zijn heel snel zijn 7
1744 Van Nijken geven met driftige kracht iets verrichten 5
1745 Van Nijken geven/krijgen een pak slaag geven of krijgen 5
1746 Van roste katers droomen van de duivel dromen, als bezeten zijn, uitermate lastig en woelig zijn 5
1747 Van stokers hond gebeten zijn te veel gedronken hebben, dronken zijn 6
1748 Van verren aan staan kijken/luisteren van zekere afstand (omdat men uit schaamte, vrees of een andere reden niet dichterbij durft te komen) 5
1749 Van verren aan staan kijken/luisteren van zekere afstand (omdat men uit schaamte, vrees of een andere reden niet dichterbij durft te komen) 5
1750 Van verren aan vragen niet vlak af noch rechtuit 5
1751 Van zijne neuze maken beslag maken, zich veel laten voorstaan 5
1752 Van zijnen mond zijn schijtgat maken zijn woorden te schanden maken, zich niet aan zijn woord houden 8
1753 Van zijnen mond/zijne redens eenen mesdag maken zijn tijd verspillen door te praten en te klappen in plaats van te werken 6
1754 Van zijnen roestok komen gaan slapen of uit zijn bed komen 5
1755 Van zijnen stok vallen van zijn stuk raken, niet meer weten wat te zeggen of wat te antwoorden 5
1756 Vaneen gaan van elkaar scheiden 5
1757 Vast in zijne schoe'n gaan bij zijn stuk blijven 5
1758 Veel rijzekens maken een bezem veel kleintjes maken iets groot 6
1759 Veel verhuizen kost veel bedstrood verhuizen gaat gepaard met veel onkosten, omdat er veel dingen vernieuwd moeten worden 6
1760 Veel verkens maken dun spoel veel erfgenamen zorgen ervoor dat ieder erfdeel klein is 6
1761 Veel/weinig van zegs zijn veel of weinig spreken 6
1762 Veel/weinig vinden in iets veel of weinig ingenomen zijn van iets 8
1763 Verblijd zijn een lichte roes hebben 6
1764 Verbut zijn verneukt zijn, bedrogen zijn 6
1765 Verdeegd zitten in de schulden uitermate veel schulden hebben, er vergoord in zijn 5
1766 Verder willen springen dan de perste lang is meerdere onkosten doen of grotere pacht uithangen 6
1767 Verder willen springen dan zijnen stok lang is meer willen doen dan zijn middelen toelaten 7
1768 Vergaapt staan bij iets verwonderd en verbaasd zijn 7
1769 Vergaapt zijn het kaakbeen uit de koot hebben of ten minste pijn lijden door te wijd gapen 6
1770 Vergeestigd zijn verblijd zijn 6
1771 Vergoord zijn verzonken zijn, overladen zijn 6
1772 Vergoord zitten verzonken zijn, overladen zijn 5
1773 Verhageld zijn van de pokken geschonden zijn, pokdalig zijn 6
1774 Verhuizen met de lanteern aan den dijsel s nachts wegvluchten met zijn meubels op een wagen 5
1775 Verkijst zijn op iets er wars van zijn 8
1776 Verkijst zijn van iets ?er ben van zijn 8
1777 Verleed zijn van een afkeer hebben van 6
1778 Vernibbeld zijn in de pijp zijn, zeer ongeduldig zijn, bitter spijt voelen, pijnlijk verlegen zijn, vurig verlangen 6
1779 Verre van almentommen zijn verre van alle geburen zijn, verre van alle Gods Heiligen zijn 6
1780 Versnoeperd/versnaperd zijn verliefd zijn, verlekkerd zijn, uitermate begerig zijn naar iets 6
1781 Verstand gebruiken met rede te werk gaan 6
1782 Verstellen bij/in/van/op/over iets verbaasd zijn, verslagen zijn 7
1783 Verstreuveld zijn verlegen en bekommerd zijn 6
1784 Veugelwee loopen lanterfanten, ledig lopen 5
1785 Visch kuischen ontweien en zuiveren 6
1786 Vlas ajieren door de hand overtasten 6
1787 Voerman zijn kaakaard zijn, keizer zijn 7
1788 Voor de busse zijn ongeneeslijk zijn, moeten sterven. Ook: een mislukte zaak 6
1789 Voor de kerkdeure sterven een geluk niet bekomen dat nabij was, zijn hoop zien vergaan als zij op het punt was verwezenlijkt te worden 5
1790 Voor de pinne brengen/komen voor de rechtbank 5
1791 Voor den kost werken werken om het voedsel te verdienen 5
1792 Voor een hoedje kloefen voor een klein voordeel 5
1793 Voor een schoon zitten welvoegelijkheidshalve, voor de betamelijkheid 5
1794 Voor het oordje zijn geldgierig zijn 6
1795 Voor het zitten welvoegelijkheidshalve, voor de betamelijkheid 5
1796 Voor hond en voor hazewind lopen rondzwerven, landloop 5
1797 Voor iemand door en vier loopen/springen alles doen wat mogelijk is 7
1798 Voor iemand schominkelen gedruis maken rond of vóór het huis van iemand die een eerloze of ongerijmde daad heeft verricht 7
1799 Voor iemand/iets zijn beminnen, ervoor genegen zijn 7
1800 Voor zich nemen besluit nemen 5
1801 Voortdoen aan iets er altijd aan voortwerken 7
1802 Voortdoen in iets er voort handel in drijven 7
1803 Voortdoen met iets zijn werk voortzetten, sprekend van iemand die eerder te kort dan te veel heeft 7
1804 Vrij weten wonder weten, nieuwsgierig zijn 5
1805 Vuur spuwen van spijt, gramschap 6
1806 Waar staat dat geschreven? welk bewijs heb je om dat geloofwaardig te maken? 5
1807 Wacht u van katten die muizen zonder meeuwen zegt men sprekende van een valsaard of verrader 6
1808 Warm zitten begoed zijn, rijk zijn 5
1809 Warmer hand iets geven in levende lijve geven, in tegenstelling van bij testament 8
1810 Weg weten/kunnen met iemand/iets middel weten om iemand te geleiden of om iets moeilijks te verrichten 8
1811 Weiger zijn met iets trots zijn op iets 8
1812 Weiger zijn over iets het met grote spaarzaamheid en behoedzaamheid gebruiken, opdat het zo weinig mogelijk verminderd of verslijt 8
1813 Weiger zijn van iets eraan verkleefd zijn, zodat men het moeilijk mededeelt aan anderen 8
1814 Werk maken in iets er zich in bekommeren en bedroeven 8
1815 Werk maken van op prijs stellen 6
1816 Werken knie over ellebogen hard werken 6
1817 Weten iemand te hebben iemand zwakke zijde kennen, de kunst weten om in iemands gunst te staan, om hem te behagen en aldus te verkrijgen wat men wilt 8
1818 Weten in iets er gevoelig aan zijn 7
1819 Weten van iets erdoor beschadigd of gekrenkt zijn 7
1820 Weten waar de schoe duwt de oorzaak kennen van hetgeen dat ons leed doet 5
1821 Wie heeft er eens zoo verre geweest? wie heeft er ooit zoiets gezien? 6
1822 Wieltje smijten het lichaam over armen en benen doen voorttuimelen zoals een molen 6
1823 Wijn versteken van het ene stuk overtappen in een ander 6
1824 Willen hebben houden staan, beweren 7
1825 Wonder hebben nieuwsgierig zijn 9
1826 Ze willen magré voort doen altijd voort, zonder staan, zonder ophouden 7
1827 Zekere spijzen smijten op als er de zuurheid van opbreekt in de keel 6
1828 Zetelken dragen wanneer twee kinderen elkaar aan de hand pakken en daarop een derde kind dragen dat zij met de andere hand aan de armen vasthouden 6
1829 Zeuren komt te peuren/leuren sprekend van een bedrieger in het spel die ondanks zijn bedrog verliest ; zegt men triomfantelijk als iemand in het zeuren betrapt wordt, of ook op een bedreigende manier om iemand van het zeuren af te schrikken 5
1830 Zich achter (iemand) steken snel beginnen te lopen om iemand vast te grijpen of in te halen 8
1831 Zich dood verschieten van plotselinge schrik sterven 6
1832 Zich gesloten houden roerloos zitten met de armen en de benen tegen het lichaam 6
1833 Zich iets ontgeven uit de gedachten steken, er niet aan denken 8
1834 Zich iets ontzien ongeern doen, voor de moeite wijken 8
1835 Zich iets toeleggen aanspraak maken op, zonder reden zich inbeelden dat men recht of bekwaamheid heeft tot iets 8
1836 Zich koeste houden zich stilhouden 6
1837 Zich laten in de nekke schuppen zich laten beschimpen door iemand die u moest eerbieden of achting moest bewijzen 6
1838 Zich met eene slimte ergens uittrekken door een behendige uitvlucht of slimme slag losraken uit een moeilijke woordenstrijd of andere beschamende toestand 6
1839 Zich spenieren van iets er zich van spennen 8
1840 Zich spennen/spenieren/spaneeren van iets zich onthouden van iets dat men gewoon is, zijn genegenheid naar iets bedwingen 8
1841 Zich spijtig maken zich enigszins vergrammen over verontwaardigen (in goede zin) 6
1842 Zich stokkedood werken/loopen/zingen zodanig werken enzovoor dat men er van sterft 6
1843 Zich te kort doen zich het nodige weigeren om te leven 6
1844 Zich te wers houden zich te groot achten om iets te doen 6
1845 Zich uit den blakke trekken weggaan uit een plaats waar men blootgesteld en in gevaar is, verdwijnen, zich wegmaken 6
1846 Zich vergaapt horken zodanig luisteren dat men er de mond bij vergaapt 6
1847 Zich vergaapt kijken zo aandachtig en verwonderd kijken dat men er de mond bij vergaapt 6
1848 Zich verhelpen met zich met een ontoereikend middel uit een moeilijkheid helpen zo goed als mogelijk 6
1849 Zich verneuken aan iets zichzelf nadeel doen, zichzelf in schande of schade brengen door iets te kopen, te verkopen, te ondernemen of te verrichten 8
1850 Zich verstaan met iemand met iemand overeenkomen, het eens zijn 8
1851 Zich wel bevinden met iemand/iets aardig zijn tegen iemand 7
1852 Zich zwichten van zich onthouden van, vermijden 6
1853 Zij branden hoorns (op straat) het bijtende vriest 6
1854 Zij vliegen meer of de heetekoekpan op Vastenavond zegt men van lieden die haastig rondlopen om iets te verrichten 5
1855 Zij zijn in/op/door denzelfden kam geschoren zij bevinden zich in dezelfde toestand, zij hebben hetzelfde karakter 6
1856 Zij zijn pot en God zegt men van twee vrienden die altijd samen zijn 7
1857 Zijde houden/volgen wordt gezegd van de goederen van getrouwde mensen die elk, volgens een huwelijkscontract, er eigendom van bewaren, zodat wanneer één van beiden sterft zonder kinderen, de goederen ervan wederkeren naar zijn familie 6
1858 Zijn gemak/rust/weelde niet weten/kennen de grootheid van zijn gemak/rust/weelde niet kunnen zeggen 9
1859 Zijn haar groeit door zijne muts zegt men van een ongehavende schooier 5
1860 Zijn hoofd nederleggen sterven 8
1861 Zijn kind te spennen doen het aan iemand buitenshuis toevertrouwen om 't de borst te laten ontwennen 8
1862 Zijn loop gaan halen zijn haal/aanloop nemen om ergens over te springen 9
1863 Zijn pijpken smooren gezegd van iemand die de lippen beweegt en de adem uitstoot alsof hij tabak rookt 8
1864 Zijn verstand uitpeinzen zich uitdenken 8
1865 Zijn wekker loopt af zegt men van iemand die met een vloed van woorden spreekt 5
1866 Zijn weêr hebben wordt gezegd van een mens dat genot heeft 9
1867 Zijn zicht hebben in iets er zijn deun, zijn beschot, voldoening in hebben 11
1868 Zijn zinnen missen uitzinnig zijn 8
1869 Zijn/Haar/Hun zelfs zijn meerderjarig zijn 9
1870 Zijne boonen te weeke leggen een groot voordeel ergens van verwachten, in de hoop zijn om ergens wel mee te varen 8
1871 Zijne hand overpakken zich de hand vergrijpen 8
1872 Zijne hand voor iets niet omkeeren zich volstrekt overschillig houden ten opzichte van een zaak 10
1873 Zijne krage vullen zich zat eten 8
1874 Zijne kruiden zoeken middelen gebruiken om te bestaan, om te leven, om door de wereld te geraken 8
1875 Zijne lappen en leesten pakken zijn biezen pakken 8
1876 Zijne leên aan iets leggen zich op iets toeleggen, met ijver aan iets werken 10
1877 Zijne lieren vullen zich zat eten, de maag vullen 8
1878 Zijne muil is verlind sprekend van iemand die zeer hete spijs of drank kan nemen 6
1879 Zijne muts naar de mane schijveren iets willen doen dat onmogelijk is 8
1880 Zijne muts over den torre willen schijveren iets willen doen dat onmogelijk is 9
1881 Zijne schabbe aan iets scheuren er zijn slippen aan scheuren, een verlies aan iets lijden 10
1882 Zijne schenen stooten een tegenslag hebben, zijn onderneming mislukt zien 8
1883 Zijne scheut vermikken de kans verkijken 8
1884 Zijne schoe'n tatsen zich klaarmaken voor de reis voor de eeuwigheid door de laatste heilige sacramenten te ontvangen 8
1885 Zijne sleppen scheuren aan iets verlies aan iets lijden in plaats van winst 10
1886 Zijne tong door zijn gat trekken zijn woord eten, zijn gegeven woord breken 8
1887 Zijne tong hangt aan lintjes/een klinksnoer hij is van de tongriem gesneden, hij praat en babbelt veel en snel 5
1888 Zijne tong slaat flikke kan de woorden niet recht zeggen 6
1889 Zijne tong slaat ijzer slaat kadul, zegt men van iemand die moeilijk de woorden kan uitspreken omdat hij dronke nis 6
1890 Zijne tong zit in de vange zegt men van iemand wiens tong belemmerd is in het spreken, hetzij omdat hij geen tanden meer heeft, hetzij omdat hij te veel gedronken heeft 5
1891 Zijne veerden gaan/loopen zijn gang gaan, heentrekken, wegspoeden 8
1892 Zijne voeten door iets schippen stoutmoedig te werk gaan ondanks de tegenredenen die men inbrengt en de hinderpalen die men stelt 10
1893 Zijne voeten oprapen niet sleepvoetende gaan 8
1894 Zijne zinnen in iets steken er zijn verstand bij verliezen, uitzinnig worden 10
1895 Zijne zinnen op iets zetten er zich op toeleggen 10
1896 Zijne zinnen verliezen uitzinnig worden 8
1897 Zijnen buik uit de note springen/lachen/eten zo geweldig springen, lachen, eten, dat men er ongemak in de buik van heeft, dat men er min of meer onpasselijk van is 8
1898 Zijnen buik vul hebben beu zijn, afkeer krijgen 9
1899 Zijnen hiel/gat aan de zille vagen heengaan en zich de zaak niet aantrekken 8
1900 Zijnen lepel wegsmijten/ingeven sterven 8
1901 Zijnen man staan niet onderdoen in een gevecht enz., zich weten te verdedigen 8
1902 Zijnen nest kuischen bij hommelplokkers, de hommelknoppen opzoeken en bijeenrapen die, op de plaats waar men gezeten heeft, tussen en onder de ranken gevallen waren 8
1903 Zijnen oegst/heuning opdoen de gelegenheid van grote winst waarnemen, de goede gelegenheid waarnemen om zich een grote voorraad van iets te verschaffen 8
1904 Zijnen paschen halen/houden met Pasen naar de kerk gaan om zijn paasplicht te vervullen, te communie gaan 8
1905 Zijnen poot op iemand leggen hem ruw vastgrijpen, hem mishandelen 10
1906 Zijnen schrank staan dit zeggen de vlasslijters van iemand die niet achterblijft 8
1907 Zijnen steert opeten zich met tegenzin overgeven, met spijtigheid zijn ongelijk bekennen 8
1908 Zijnen tijd uitdoen iets doen zo lang als men daartoe gehouden is uit dwang, overeenkomst of betamelijkheid 8
1909 Zijnen zeg hebben zijn gedachten mogen uiten 9
1910 Zijnen zeg zeggen/weten zijn gedachten mogen uiten 8
1911 Zijnen zegen over iets geven er zijn oordeel over vellen, er uitspraak over doen 10
1912 Zijt gij slutch de? zegt men van iemand die iets vraagt of iets verricht dat dwaas is 6
1913 Zijt je gerocht? ben je voldaan? Heb je genomen wat je lustte? Sprekend tegen iemand die aan tafel zit 6
1914 Zijt maar getroost zegt men op een dreigende manier en spottende wijze voor 'wees verzekerd dat je het zal bezuren' 5
1915 Zo pineu/dupe deden hij was zo beteuterd, hij was er zo teleurgesteld over 6
1916 Zoet/zuur van ate zijn om gegeten te worden 6
1917 Zoetingen schudden door zachte en vleiende woorden zich met iemand trachten te verzoenen, trachten vrede te sluiten met iemand die men beledigd of vergramd heeft 6
1918 Zonder te letten zonder verwijl, onmiddellijk 5
1919 Zullen zijn loop halen met kracht weigeren iets te doen 8
1920 Zure zoppen/soep(en) moeten eten arm en ellendig zijn 8
1921 Zwart op wit onthoudt wel hetgeen men op het papier aantekent, wordt niet vergeten 5
1922 Zwee geven fut geven, met driftig geweld te werk gaan 6