1 |
(Er) (zich) door boeren |
arm worden ten gevolge van verkwistingen in plezierpartijen |
6 |
2 |
(Ergens) (zijn) werk af/van doen/maken |
zich er ernstig mee bezighouden, er grote zorg en moeite aan besteden |
10 |
3 |
(Ergens) (zijne) getten laten |
er het leven laten |
10 |
4 |
(Ergens) (zijnen) haak in slaan |
er zijn kloet in slaan, er in een gesprek tussenkomen |
10 |
5 |
(Ergens) een hand/handje toe hebben |
zeer bekwaam zijn in iets, met natuurlijk gemak en vaardigheid iets weten te verrichten |
11 |
6 |
(Het) (iemand) in (zijne) haver mengelen |
hem iets doen bezuren |
8 |
7 |
(Het) aan boord leggen |
maatregelen nemen om iets gedaan te krijgen, middelen gebruiken om iets te bereiken |
6 |
8 |
(Het) afslooven met |
ergens aan ontsnappen met minder schade dan men verwachtte |
6 |
9 |
(Het) afstoven met |
ergens aan ontsnappen met minder schade dan men verwachtte |
6 |
10 |
(Het) bedeelen aan (iemand) |
iemand zijn zaligheid zeggen, hem berispen, hem een harde vermaning geven |
8 |
11 |
(Het) op (iemand) hebben |
iemand aanzien als de oorzaak van iets, in kwade zin |
9 |
12 |
(Het) uit de bete steken |
een lidmaat of lichaamdeel dat moe of lijdend is, verleggen of verplaatsen om het te laten rusten |
6 |
13 |
(Hij) heeft (het) achtergekijken van de barge |
hij komt te laat, hij mist de kans |
7 |
14 |
(Hij) kan meer als eerdappels braân |
iemand die in veel dingen bedreven is |
5 |
15 |
(Hij) spuwt blamuizen |
zegt men van een uitterend (zwak) mens die fluimt (slijmt) |
6 |
16 |
(Hij) ziet maar half (zijnen) buik vul |
zegt men van iemand die maar half genoeg ziet, die bijziend is enzovoort |
8 |
17 |
(Iemand) (ergens) in/uit cijferen |
zo listige middelen beramen en maatregels nemen dat iemand ergens in meegerekend of eruit gesloten wordt |
8 |
18 |
(Iemand) (zijnen) koeke boteren |
hem iets op zijn brood geven of smeren, hem duchtig afranselen of hard berispen |
10 |
19 |
(Iemand) de geete zetten |
iemand die zijn vrijster op een zekere plaats bestelt en haar daar laat wachten zonder haar te gaan vinden |
8 |
20 |
(Iemand) de keure geven/laten van (iets) |
hem de gelegenheid en de vrijheid geven of laten om iets te zeggen of te doen, om iets te nemen of te kopen |
8 |
21 |
(Iemand) de kop/het hoofd afhalen |
zijn koppigheid breken |
8 |
22 |
(Iemand) den duivel aandoen |
hem plagen, kwellen, lastigvallen |
8 |
23 |
(Iemand) den weg afleggen |
ergens langs de baan blijven staan om iemand af te wachten en aan te randen |
8 |
24 |
(Iemand) door de hore trekken |
? |
8 |
25 |
(Iemand) eenen bei zetten |
hem een neus wijzen |
8 |
26 |
(Iemand) eenen kaaktand lossen |
veel doen betalen (naar 't voorbeeld van de kwakzalvers die tanden trekken) |
8 |
27 |
(Iemand) eenen slag op (zijn) kapelle geven |
hem een slag in het aangezicht geven |
8 |
28 |
(Iemand) entwat uit zijn handen pakken |
hem in een handwerk overtreffen, het hem afdoen |
8 |
29 |
(Iemand) gerieven aan iets |
hem het noodlottige of het dienstige geven dat hij vraagt |
8 |
30 |
(Iemand) gerieven met iets |
hem iets geven dat hij nodig heeft zonder dat hij het vraagt |
8 |
31 |
(Iemand) gerieven van iets |
hem zo'n hoeveelheid van iets geven als hij nodig heeft |
8 |
32 |
(Iemand) het gat afschieten |
hem de weg afsnijden door een binnenwegel te volgen en hem zo voortuit te halen |
8 |
33 |
(Iemand) het gat afslieren |
hem uit het slierbaantje werpen |
8 |
34 |
(Iemand) het gat van den timmerman toogen |
hem de deur uitwijzen, buitenjagen |
8 |
35 |
(Iemand) in de belle slaan |
met een belle of in de gazetten of anderszins doen afkondigen dat iemand onbekwaam is tot kopen en verkopen |
8 |
36 |
(Iemand) in den kakstoel zetten |
hem bekukkelen en toef doen om des te gemakkelijker iets te bekomen en zijn gunst te winnen |
8 |
37 |
(Iemand) in zijne aar derschen |
hem onderkruipen in zijn huwelijk of anderszins |
8 |
38 |
(Iemand) nooden op eenen klakkaard |
hem noden naar een vriendelijke maaltijd, zonder beslag |
8 |
39 |
(Iemand) op (zijne) beurze dienen |
hem dienen zonder vergelding, voor niets, gratis |
8 |
40 |
(Iemand) op (zijne) duimen kloppen |
hem duchtig hekelen, met strenge woorden wederleggen en beschamen, triomfantelijk overtuigen van leugentaal of trouweloosheid |
8 |
41 |
(Iemand) op (zijnen) nest buiken |
hem verrassen in een plaats waar men weet dat hij normaal gesproken is |
8 |
42 |
(Iemand) op zijn baaitje geven |
slagen geven |
8 |
43 |
(Iemand) op zijn kazakke geven |
hem afrossen |
8 |
44 |
(Iemand) t' enden jagen |
hem in zijn vlucht vervolgen totdat hij afgemat is van krachten en niet meer voortkan |
8 |
45 |
(Iemand) te jube brengen |
hem dwingen tot onderdanigheid |
8 |
46 |
(Iemand) ten halze liggen |
hem lastig vallen, dringend smeken en vleien om iets te verkrijgen |
8 |
47 |
(Iemand) van den deunstok geven |
hem deftig afrossen |
8 |
48 |
(Iemand) van den dilte schudden |
brusk uit het bed doen opstaan |
8 |
49 |
(Iemand) van den hijf trekken/snijden |
iemand die onduidelijk en moeilijk spreekt, wiens woorden in de keel blijven haperen |
8 |
50 |
(Iemand) wat op zijne kappen geven |
hem duchtig afrossen, hem hevig hekelen en berispen |
8 |
51 |
(Iets) aan iemands geeren laten |
aan hem de zorg en de verantwoordelijkheid van iets overlaten |
8 |
52 |
(Iets) aan zijn been hebben |
met iets bezwaard zijn dat men zich min of meer vrijwillig heeft aangetrokken |
9 |
53 |
(Iets) aan zijn erve draaien |
iets verkrijgen, bekomen |
8 |
54 |
(Iets) brengen aan iemand |
iemand hard berispen, verwijten, schelden of slaan |
8 |
55 |
(Iets) in zijn herte kunnen vinden |
de moed hebben om iets te doen dat natuurlijk hard of wreed is |
9 |
56 |
(Iets) op zijn hoofd stellen/zetten |
de eigendom van iets op zijn naam registreren |
8 |
57 |
(Iets) van zijne geeren schudden |
van zijn schoeren schudden, zich niet aantrekken |
8 |
58 |
(Van) De trunte spelen |
zich als trunte gedragen, truntachtig spreken of te werk gaan |
6 |
59 |
(Zich) een reden maken van iets |
zich iets getroosten, met gelatenheid verdragen |
8 |
60 |
(Zich) iemand aantrekken |
iemands vriendschap zoeken, hem veel genegenheid tonen |
6 |
61 |
(zich) Kwaad bloed maken |
zijn gezondheid storen, zich onpasselijk maken door gramschap |
6 |
62 |
(Zich) kwaad gloed maken/kweeken |
door ongeduld, spijt of gramschap zijn gezondheid tekort doen |
6 |
63 |
(Zijn) bedde maken |
omklaaien, langs de grond vallen |
8 |
64 |
(Zijn) been rechten |
tot welstand komen, van iemand wiens fortuin vervallen was of wiens zaken verachterd waren |
8 |
65 |
(Zijn) bladje keeren |
geheel anders spreken dan men eerst sprak, min of meer behendig van mening veranderen in een gesprek |
8 |
66 |
(Zijn) bloed omroeren/vervoeren |
van schrik hevig verschieten en ontsteld zijn, een alteratie krijgen |
8 |
67 |
(Zijn) broek aan (iets) scheuren |
onkosten hebben aan iets, er met schade van afkomen |
10 |
68 |
(Zijn) broek aan (iets) vagen |
er zich geenszins aan gelegen laten |
10 |
69 |
(Zijn) gedacht afgaan |
gedachten laten varen, er niet aan houden |
8 |
70 |
(Zijn) geld op dobbel kanon stellen |
zijn geld op lijfrente zetten, zijn geld aan iemand geven onder voorwaarde dat hij een dubbele of zeer grote rente betaalt zolang hij leeft en dat hij het kapitaal mag houden als hij doodt is |
8 |
71 |
(Zijn) gerief indoen |
zoveel kopen als men nodig zal hebben |
8 |
72 |
(Zijn) hand kussen |
te vrede zijn, met dankbaarheid iets aanvaarden |
8 |
73 |
(Zijn) kazakke keeren |
van partij veranderen |
8 |
74 |
(Zijn) koekebrood/wittebrood vooreten |
eerst het beste nemen en dan het slechtste, eerst welgesteld zijn en daarna arm worden, eerst veel achting genieten en daarna arm worden, eerst veel achting genieten en dan versmaad zijn |
8 |
75 |
(Zijn) meesterschap afgaan |
afstand doen van zijn gezag |
8 |
76 |
(Zijne) aarms staan te verre op zijnen rug |
zegt men van een luiaard |
5 |
77 |
(Zijne) dood aan iets halen |
sterven ten gevolge van een overdreven werking of gevoel |
10 |
78 |
(Zijne) gangen gaan |
weggaan, voortgaan |
8 |
79 |
(Zijne) getten optrekken |
weggaan |
8 |
80 |
(Zijne) hand van (hem) afdoen |
te verdedigen |
8 |
81 |
(Zijne) hand verwisselen |
om een ongerief of een last kwijt te raken, een middel gebruiken dat dat ongerief of die last niet wegneemt, maar enkel voor een moment verlicht of er aan ander uitzicht aan geeft |
8 |
82 |
(Zijne) haspen en (zijne) spilen pakken |
zijn biezen pakken |
8 |
83 |
(Zijne) hemde eenen knoop geven |
een buitengewone onkonst doen, die enigszins meer is dan de gestaatheid toelaat, ter gelegenheid van een feest |
6 |
84 |
(Zijne) keuren toogen |
sprekende van iemand die uit verwaandheid of eigenzinnigheid iets verricht dat gevaarlijk of ongemeen is |
8 |
85 |
(Zijne) schulden bekorten |
schulden inkorten, afkorten, in delen betalen |
8 |
86 |
(Zijne) taal aan iemand weigeren |
hem geen antwoord geven, hem niet willen antwoorden |
8 |
87 |
(Zijnen) bij uit de ronde trekken/pot nemen |
zich onttrekken aan een zaak die slecht of gevaarlijk wordt |
8 |
88 |
(Zijnen) buik uit de note eten |
uit het lid eten, overdadig eten |
8 |
89 |
(Zijnen) duivel ontbinden |
zeer wrevelig en woelig zijn |
8 |
90 |
(Zijnen) end schraven aan (iets) |
er zijn dood aan halen |
10 |
91 |
(Zijnen) haar snijden met een houten kabout |
het neerhangend haar rondom af bloktoppen |
8 |
92 |
(Zijnen) kant keeren |
zijn steek staan, zijn deel doen, niet achterblijven, zoveel doen als een ander met wie men werkt |
8 |
93 |
(Zijnen) wil afgaan |
zichzelf verloochenen |
8 |
94 |
Aan 't herte slaan |
wordt gezegd van hevige gevoelens die het hart bevangen |
5 |
95 |
Aan (iets) (zijn) ende vagen |
er de brui van hebben |
10 |
96 |
Aan de boete liggen |
in geldboete geslagen zijn |
5 |
97 |
Aan de hengsel hangen |
verkwisten |
5 |
98 |
Aan de taljoore terten/treden |
zich misklappen, iets uitbrengen dat geheim moest blijven |
5 |
99 |
Aan de wippe zijn |
verloren zijn, te kwiste zijn |
6 |
100 |
Aan den balke schrijven, opdat het de kalvers niet en zoûn uitlekken |
schertsend gezegd van een schuld waarvan men niet op de betaling mag rekenen |
5 |
101 |
Aan den deel liggen |
een nalatenschap erven |
5 |
102 |
Aan een boord luiden |
alarm kloppen |
5 |
103 |
Aan een werk liggen |
er naarstig aan bezig zijn |
5 |
104 |
Aan iemands lippen hangen |
hem gretig aanhoren |
7 |
105 |
Aan iemands sleppen hangen |
iemand gedurig volgen als zijn schaduw |
7 |
106 |
Aan iets gepaluld zijn |
eraan bedrogen zijn |
8 |
107 |
Aan iets gepoeierd zijn |
eraan bedrogen zijn |
8 |
108 |
Aan iets lullen |
traagzaam en lui aan iets werken, of: aan iets roeren, van iets reppen, er melding van maken |
7 |
109 |
Aan iets peuren |
eraan peuteren, eraan wroeten |
7 |
110 |
Aan zijne langde komen |
geraken, landen, toekomen, genoegzaam hebben |
5 |
111 |
Aangeslegen zijn |
diep ontroerd zijn |
6 |
112 |
Aardappel konkelen |
ze met de kazakke zonder water in een pot op het vuur zetten en ze zo nu en dan omroeren totdat ze zacht en gaar zijn |
6 |
113 |
Aardappelen keesen |
de keesten afdoen |
6 |
114 |
Aardig varen |
iets vreemds, iets zonderlings tegenkomen, een wonderbaar voorval hebben |
5 |
115 |
Achter 't laatste zaadje peuren |
gierig zijn |
5 |
116 |
Achter (iemand/iets) zitten |
neerstige pogingen doen om te krijgen |
6 |
117 |
Achter (iets) doen |
naar iets streven |
7 |
118 |
Achter de oordjes zitten/steken |
er gretig naar zijn, ijverig zijn om geld te winnen |
5 |
119 |
Achter de wereld gaan |
op aarde leven |
5 |
120 |
Achter hage loopen |
hagemuiten, schoolduiken |
5 |
121 |
Achter hebben |
in voorraad hebben |
6 |
122 |
Achter iets raden |
naar iets raden |
7 |
123 |
Achter zijne ooren schraven |
zich in een moeilijke toestand bevinden, verlegen zijn |
5 |
124 |
Achter/naar/op iets staan |
er lust op hebben, het begeren |
7 |
125 |
Afgaan van dienst |
ontslag nemen |
5 |
126 |
Afgaan van goed |
verminderen van fortuin |
5 |
127 |
Afgekeid zijn |
zich afmatten |
6 |
128 |
Afgetjoold zijn |
zich vermoeien door te dolen |
6 |
129 |
Al dat lepel lekken kan |
dat is jong en oud, allen zonder onderscheid, van de kleine kinderen af, die men met de paplepel opvoedt, welke zij vaak, naarmate ze ouder worden, liever in een brandewijnkommetje met suiker zien; anderen moeten genoegen nemen met de brijpot |
7 |
130 |
Al hutseklutsende gaan |
voortwaggelen als een slenderaar of als iemand die ontmoedigd en neerslachtig is |
5 |
131 |
Al lachen op een stoksken gebonden |
alle boerterij ter zijde |
6 |
132 |
Al lekende gaan |
druipneuzend gaan, er vernederd en ontmoedigd uitzien/lijken |
5 |
133 |
Al stinkende afkomen/henengaan |
met verdiende schande en teleurstelling |
5 |
134 |
Al zijpen gaan |
al leken gaan, druipneuzen, ontmoedigd het hoofd laten hangen |
6 |
135 |
Ale/beèr slaan |
vloeibaar mest gieten op de akker |
6 |
136 |
Alle conduiten ontsluiten met meie |
het verhuizen van dienstboden en huisgezinnen |
5 |
137 |
Alles naar zijnen gorrebak rafelen/ravelen |
een vrek die altijd maar gretig is om geld te krijgen en te vergaren |
6 |
138 |
Alles wel uitmeten en afgestapt |
alles weloverwogen en berekend zijnde |
6 |
139 |
Als 't al omkomt |
op het einde van de zaak |
5 |
140 |
Als de duivel een jongen was |
het is zeer lang geleden |
7 |
141 |
Als door eene reepe getrokken zijn |
zeer mager en dun zijn van lijf |
6 |
142 |
Als Paschen op Tuindag komt |
nooit |
5 |
143 |
Altijd een oordje in de schale te leggen hebben |
altijd iets te zeggen hebben, te bemerken, te beknibbelen |
7 |
144 |
Altijd hangen en nooit worgen |
in een toestand verkeren die te slecht is om te leven en niet slecht genoeg om te sterven |
5 |
145 |
Anjoen in de mane zaaien |
iets willen doen dat onmogelijk is |
6 |
146 |
Appels dansen |
?'dancing in the rope als fast as possible' |
6 |
147 |
Avend luiden |
de avondklok luiden |
6 |
148 |
Baantje steken |
op een ijsbaan sledderen |
6 |
149 |
Baks togen/toven |
mat setllen, tikie togen, iets verrichten dat een ander niet kan of niet durft na te doen |
6 |
150 |
Baks zijn |
baks getoogd zijn, iets niet kunnen of durven nadoen |
6 |
151 |
Beeten op (iemand) |
uit ernst of scherts iemand plagen en kwellen |
7 |
152 |
Begun eenen keer |
zegt men op een dreigende en tergende manier voor 'durf eens', 'ik daag je uit dat te durven' |
6 |
153 |
Bek hebben op iets |
op iets gemunt of belust zijn, genegen zijn om iets te hebben |
11 |
154 |
Bekanst zijn |
bestemd zijn, vervuld zijn, besproken zijn, bezet zijn, bezeten zijn, niet meer te krijgen zijn |
6 |
155 |
Bekitteld zijn |
betinteld, benitteld, betoverd, bezeten, uitermate genegen zijn om iets te doen dat min of meer kwaad is |
6 |
156 |
Bekreschen zijn |
in tranen baden |
6 |
157 |
Bekreveld zijn |
betinteld, benitteld, betoverd, bezeten, uitermate genegen zijn om iets te doen dat min of meer kwaad is |
6 |
158 |
Beloopen vlasch |
vlas wiens vezels geheel of gedeeltelijk bedekt zijn met een rosachtige stof die op roest lijkt en zelfs na het roten nog aan de bast kleeft |
3 |
159 |
Benieuwd zijn op iemand |
belang stellen op iemand, hem beminnen, hem graag zien, hem zeer genegen zijn |
8 |
160 |
Benitteld zijn om iets te doen |
uitermate genegen zijn, driftig zijn om iets te doen |
8 |
161 |
Benomen zijn |
zich bedwingen uit bescheidenheid of uit vrees, verlegen zijn, niet op zijn gemak zijn, beschaamd zijn |
6 |
162 |
Bescheept zijn/worden |
bij een stuurman verhuurd zijn of worden |
6 |
163 |
Beschikt zijn |
wordt gezegd van personen die schikkingen genomen hebben, die besloten en vastgesteld hebben om iets te verrichten |
6 |
164 |
Beslag maken |
wind maken, in woorden en handelingen zich groots en verwaand tonen |
6 |
165 |
Beslag maken aan iets |
er werk van maken, er complimenten en fastoentjes aan maken |
8 |
166 |
Beslag maken om/voor iets |
veel leven houden, een overdreven misgenoegen of gramschap tonen wegens iets |
8 |
167 |
Beslag maken van iets |
op iets roemen zonder reden, er ophef over maken |
8 |
168 |
Bestaan aan (iets) |
eraan geraken, genoegzaam aan iets winnen om de onkosten te keren en zelf iets over te hebben |
7 |
169 |
Besteken zijn met zonden |
er het geweten mee belast hebben |
6 |
170 |
Betingeld zijn |
sterk gedreven zijn, beneteld, beduiveld zijn |
6 |
171 |
Betutterd zijn achter iemand |
gejaarg zijn om bij iemand te zijn |
8 |
172 |
Betutterd zijn voor iemand |
bekommerd zijn voor iemands geluk |
8 |
173 |
Beulen met |
wreed behandelen, veel doen zwoegen of lijden |
5 |
174 |
Bezijpt/bezepen zijn |
dronken zijn |
6 |
175 |
Bie'n/Duiven/Hanen/Konijnen melken |
houden en kweken |
6 |
176 |
Bier koopen/verkoopen bij/in den uithaal |
om met het naar huis gaan te gaan drinken |
6 |
177 |
Bier uithalen |
naar de herberg halen om thuis te drinken |
6 |
178 |
Bij de haven vergaan |
een geluk niet bekomen dat nabij was, zijn hoop zien vergaan als zij op het punt was verwezenlijkt te worden |
5 |
179 |
Bij de lampte gesnekkerd zijn |
wordt gezegd van stoelen, tafels, en ook van kleren, shoe'n enzovoort |
6 |
180 |
Bij den hoop en de wikke koopen/verkoopen |
roezen, iets kopen of verkopen zonder wegen of meten |
5 |
181 |
Bij dranke zijn |
bedronken zijn |
6 |
182 |
Bij geheele mondsvullen vertellen |
haastig en veel vertellen |
5 |
183 |
Bij iemand een voetje vooren hebben |
bij iemand iets meer te zeggen hebben dan een ander |
11 |
184 |
Bij iemand op een goed/slecht bladje staan |
bij iemand in gunst of in ongunst staan |
7 |
185 |
Blaai maken |
van stoffen, bedrieglijke glans en praal aan de ogen vertonen; van personen, beslag maken, wind maken |
5 |
186 |
Blonk staan |
op zijn van vermoeidheid, flauwte of honger |
5 |
187 |
Boffen op/met |
erop roemen, ermee pralen, zeer prijzen of loven |
5 |
188 |
Boonen gaan derschen |
verstrooid zijn |
6 |
189 |
Boonen kelderen |
ze in de kelder laten weken en vochtig laten worden |
6 |
190 |
Boter ajieren |
dezelve goed kneden, bewerken en opschikken om ze te verkopen |
6 |
191 |
Botsbollig/blotsbollig spreken/klappen/kouten/vertellen |
zonder overgang van het één en dan van het ander spreken, van de hak op de tak |
5 |
192 |
Bourgonje laten waaien |
zich een zaak niet aantrekken |
6 |
193 |
Boven wind zijn |
hoogdravend en daardoor onverstaanbaar zijn |
6 |
194 |
Boôm maken op |
staat maken op, betrouwen op |
6 |
195 |
Branden verhuist nauw |
waar een huis afbrandt, blijft er weinig over; wiens woning afbrandt, heeft weinig te verhuizen |
5 |
196 |
Broed steken |
wordt gezegd van de bijen die de honing bebroeden om nieuwe bijtjes voort te brengen |
6 |
197 |
Buiten schof werken |
werken buiten de gewone werktijd |
5 |
198 |
Busschen maken/kappen |
gaan spelen in plaats van naar school te gaan |
6 |
199 |
Cote naar spotie betalen |
min of meer betalen volgens wat men min of meer verteerd heeft |
6 |
200 |
D'elje geven |
met geweld slaan |
6 |
201 |
Daar zal niemand over tjaffelen |
dat zal niemand weten |
5 |
202 |
Dat gaapt (zoo wijd) als een over |
dat is zonneklaar, dat is tastbaar |
5 |
203 |
Dat het snaart |
wordt gevoegd achter een werkwoord om aan te duiden dat de werking met groot geweld, met veel levendigheid geschiedt |
5 |
204 |
Dat is al nader, hé |
dat is al erger, niet waar |
6 |
205 |
Dat is de piero |
dat is het puik |
7 |
206 |
Dat is een goed hoofdpulmken |
dat is iets dat een aangenaam voordeel en rust verschaft |
7 |
207 |
Dat is geen katte om zonder handschoe'n te grijpen |
iemand die gevaarlijk is om aan te randen |
7 |
208 |
Dat is geen linkje weerd |
dat is niets waard |
7 |
209 |
Dat is geen spek voor uwen bek |
dat zal je niet hebben, dat zal je niet genieten |
7 |
210 |
dat is geen tinnen knop weerd |
dat is niets waard |
7 |
211 |
Dat is geen vierde van een oordje weerd |
dat is niets waard |
7 |
212 |
Dat is in zijnen kavel |
dat is in zijn kans, dat kan hem lukken |
6 |
213 |
Dat is juist mijn kavel |
dat is juist wat ik wens en begeer, dat is juist mijn wikkel |
9 |
214 |
Dat is mij geen spellekop weerd |
dat is mij niets waard |
7 |
215 |
Dat is volk van aver 't aver |
gemeen volk, gemene mensen, zonder rang of gezag, zonder rijkdom |
7 |
216 |
Dat is voor hem geen' spelle van zijn' mouwe |
hij verliest er niets bij, hij kan dat doen zonder de minste moeite |
6 |
217 |
Dat is zeker gebeurd in 't land van Kazant |
om een verhaal te betwijfelen |
6 |
218 |
Dat kan schee'n |
er is middel om het eens te worden, dat is redelijk |
6 |
219 |
Dat laat ik God en den muldern schee'n |
ik zie er niet klaar in |
6 |
220 |
Dat ligt mij oppers |
dat ligt mij boven, dat beheerst al mijn gedachten, daar denk ik voortdurend aan, dat kan ik niet wegstoppen |
6 |
221 |
Dat schijt de keers uit |
dat overtreft alles, dat trekt de staak uit |
6 |
222 |
Dat trekt de staak uit |
dat overtreft alles |
6 |
223 |
Dat zal u opkomen |
dat zal u berouwen, je zult het bloeden, beklagen |
6 |
224 |
Dat zijn al maar slechte komenschepen |
slechte zaken |
7 |
225 |
Dat zijn mensen van avers 't avers |
gemeen volk, gemene mensen, zonder rang of gezag, zonder rijkdom |
7 |
226 |
Dat zou niet dienen voor nen pauw / voor een pauwkleed |
zegt men schertsende van een dunne stof |
7 |
227 |
De adem is bevangen |
wanneer hij belemmerd is, waneer hij moeilijk en lastig is |
6 |
228 |
De baard springt |
zeggen de barbiers, wanneer enige haartjes onder het scheren zo hard en broos vallen dat het vel klooft en lichtjes bloedt |
5 |
229 |
De bagage scheren |
beslag maken |
6 |
230 |
De bagagie scheren/spelen |
in verlegenheid brengen |
6 |
231 |
De batke is bekaaid |
zegt men als een zaak kwalijk uitvalt, als een onderneming mislukt, als het slecht weer is op een feest |
6 |
232 |
De beenen flikkeren |
dezelve snel oprapen en wippelende bewegen in 't gaan, in 't lopen, in 't dansen |
6 |
233 |
De beeste scheren/spelen/maken |
? |
6 |
234 |
De beeste spelen |
een hels leven maken |
6 |
235 |
De beuter bachten den lijs hebben |
zijn voordeel uit een zaak bekomen hebben en zich om het overige niet bekreunen, zijn schaapjes op het droge hebben |
7 |
236 |
De blauwe schorte uitsteken |
kermis houden in de afwezigheid van de huismeesters |
6 |
237 |
De breeveertien uithangen/laten waaien |
de grote heer spelen |
7 |
238 |
De brieven rooven |
de brievenbus legen |
6 |
239 |
De broek lappen en het garen toedragen |
wanneer men ons de onkosten niet vergeldt die wij doen om iemand een dienst te bewijzen |
6 |
240 |
De broek vermaken en het garen toedragen |
iemand een dienst bewijzen waar men geld aan hangt, bijvoorbeeld door iemand een brief schrijven en zelf 't port betalen |
6 |
241 |
De buile tegen de blutse slaan |
een verlies vergoeden door een evenredige winst |
6 |
242 |
De dood doen van iets |
van verdriet en hartezeer verkwijnen en sterven |
8 |
243 |
De duivel houdt/lucht de keerse |
als er iets mislukt of tegenslaat |
5 |
244 |
De edelman/den heer/den grooten heer/den prinse scheren |
uit praalzucht de doening van de edelman navolgen |
6 |
245 |
De eere kavelen |
verschonen, van vlekken vrijwaren |
6 |
246 |
De gerst reeden |
haar te kiemen leggen op de moutvloer |
6 |
247 |
De hand verwisselen |
om een ongerief of een last kwijt te raken, een middel gebruiken dat dat ongerief of die last niet wegneemt, maar enkel voor een moment verlicht of een ander uitzicht geeft |
6 |
248 |
De handen dokken |
zich de handen om het lijf slaan om het warm te krijgen |
8 |
249 |
De hane maken/scheren |
de baas spelen |
6 |
250 |
De hane van 't kot zijn |
de baas, de meester zijn |
7 |
251 |
De hennen leggen daar al met hunne steerten naar de markt |
een hofstede enzovoort waar men uit gierigheid alle eieren die de hennen leggen, naar de markt draagt voor de verkoop zodat er nooit een op tafel komt |
6 |
252 |
De hersens in de kele vallen |
zich de kop invallen |
6 |
253 |
De huiden ajieren |
met de handen wrijven en drukken, om ze lenig te maken |
8 |
254 |
De huiden strooien |
dezelve uit de boenkuip overbrengen in de strooikuip |
6 |
255 |
De huwhave vieren |
zo heet het gebruik bij 't welk dezen, die in een bruiloftfeest geweest hebben, twee of drie weken daarna wederom samenkomen in 't huis van de nieuwgehuwden |
6 |
256 |
De ijzers keeren |
sterven |
6 |
257 |
De kaarte pellen |
bij kaartspelers - het bovenste kaartblad afnemen van de dos of doodboek |
6 |
258 |
De kaarten schaffelen |
door elkaar mengen, verkappelen, schudden |
6 |
259 |
De kaarten steken |
onder 't kappelen de azen, de heren enzovoort bij elkaar steken |
6 |
260 |
De kamer kobbenetten |
ragen |
6 |
261 |
De kanne/karre op den zandberg hebben |
een moeilijkheid te boven zijn |
6 |
262 |
De kanse missen |
de gelegenheid niet treffen, niet waarnemen |
6 |
263 |
De kanse verzitten |
de goede gelegenheid missen door ergens te lang te zitten |
6 |
264 |
De kat gaat op de koorde dansen |
het spel begint, is aan de gang |
5 |
265 |
De kat is op de koorde |
het spel begint, is aan de gang |
6 |
266 |
De kat komt op de koorde |
het spel begint, is aan de gang |
5 |
267 |
De katsen leggen |
de plaatsen tekenen waar de bal zijn loop staakt |
6 |
268 |
De katte in den kelder kweeken |
iemand in een plaats laten waar hij veel kwaad kan doen |
6 |
269 |
De kauwen zullen altijd de kraaien verwijten |
?een ander aanwijzen als schuldige, terwijl men zelf hetzelfde gedaan heeft |
6 |
270 |
De keers uitblazen |
het schaap zijn, de uil van het spel zijn |
6 |
271 |
De keure hebben/krijgen van (iets) |
de gelegenheid hebben of krijgen om iets te kiezen en te genieten |
9 |
272 |
De klem heben |
ledig zijn, uit luiheid niet werken of maar half werken |
7 |
273 |
De kloefen kolen |
gloeiende houtkolen in de holblokken doen en ze er enige stonden in schudden, om de holblokken te verwarmen |
6 |
274 |
De kloefen rokelen |
gloeiende assen en kolen uit de haard in de kloefen |
6 |
275 |
De kobben zullen in zijnen mond niet spinnen |
iemand die veel praat of drinkt |
5 |
276 |
De koek aan 't herte gespannen |
?in het ergste geval |
6 |
277 |
De krabbe snijden |
de gelegenheid van grote winst waarnemen |
6 |
278 |
De leere optrekken |
van iemand die ergens op geklommen is, de leere ophaalt zodat niemand hem kan volgen |
6 |
279 |
De lichte houden in een huis |
er de lieden troosten in hun verdriet |
6 |
280 |
De liere draaien |
schreien, schimpende gezeid van kinders |
6 |
281 |
De lippe(n) spannen |
beginnen te schreien of wenen |
8 |
282 |
De lippen lekken |
likkebaarden tot teken dat men iets lekker gegeten heeft of gaat eten |
8 |
283 |
De lucht zaant |
als hij bedekt wordt met witte wolachtige wolkjes |
5 |
284 |
De maag smijt op |
als er zuurheid opbreekt in de keel |
5 |
285 |
De mare zoeken |
een zogezegde toverkunst om te achterhalen wie de voorgaande nacht van de mare bereden is geweest |
6 |
286 |
De melk doopen |
er water in mengen |
6 |
287 |
De moord/walge steken |
sterven, kapot gaan, omgaan |
6 |
288 |
De muizen eten geen dagen |
wij mogen de tijd afwachten, er is geen schade bij dat wij een koop of verkoop uitstellen |
6 |
289 |
De nacht keert |
als hij te midden is |
5 |
290 |
De neus opsteken/opkrullen |
hetzij om zijn tegenzin en misgenoegen uit te drukken, hetzij om met iemand te schimpen |
9 |
291 |
De olie komt altijd boven |
zegt men, bij gelijkenis, sprekende van de waarheid die altijd eindigt in een gevoel van trots |
5 |
292 |
De oogen weten |
als er stille tranen in blinken, als zij vochtig staan, hetzij van droefheid of anderszins |
8 |
293 |
De oren van iets lutsen |
tuiten, dreunen |
10 |
294 |
De paling reedt/braadt zich zelven/zijn eigen |
wordt in zijn eigen vet gebraden zonder dat er boter bij nodig is |
6 |
295 |
De panne bij den steert houden |
goede voorzorg, voorzichtige maatregelen nemen om ergens geen schade of schande van te halen |
6 |
296 |
De patijne staan/afwachten |
op iemand wachten |
6 |
297 |
De penne voeren |
schrijven |
6 |
298 |
De peze beschijten |
teleurgesteld worden, bijvoorbeeld van iemand die sterft, spijt al de artsen en de kunst van de dokter |
6 |
299 |
De peze steken |
de bijs steken |
6 |
300 |
De plate poetsen |
zich wegmaken |
6 |
301 |
De rook/stove slaat uit |
wanneer de rook door een windslag achteruit gedreven in huis uitdompt, in plaats van door de schouw weg te varen |
5 |
302 |
De rooze/het roosken uitsteken |
op zijn uiterste best gekleed zijn |
6 |
303 |
De schoe'en kuischen |
ze zuiveren van slijk en vuiligheid en - in enige streken - ze blinken en glanzen |
8 |
304 |
De schoeren optrekken |
dat doet men ofwel om te betekenen dat men een zaak niet genoeg kent om ja of nee te zeggen, ofwel om zijn misgenoegen of zijn verachting over iets zonder woorden uit te drukken |
6 |
305 |
De school/De mis blend slaan |
gaan wandelen of spelen, terwilj men naar school of de mis had moeten gaan |
6 |
306 |
De schouders ophalen |
dat doet men ofwel om te betekenen dat men een zaak niet genoeg kent om ja of nee te zeggen, ofwel om zijn misgenoegen of zijn verachting over iets zonder woorden uit te drukken |
8 |
307 |
De sensie niet hebben |
geen moed hebben, de moed niet hebben, uit hoofde meest van ziekelijkheid |
6 |
308 |
De slek komt er zoowel als de puit/geraakt er de puit |
met taaie aanhoudendheid doet men meer dan met onbezonnen geweld |
5 |
309 |
De sleutels op 't graf leggen |
afzien van een opeenvolging |
6 |
310 |
De sleuters op het graf leggen |
de erfenis niet aanvaarden, maar de schuldeisers overlaten |
6 |
311 |
De smelte maken |
zich wegmaken, verdwijnen |
6 |
312 |
De soeize kroden |
de zeugen jagen, een kei of blokje hout met de kolve voortslaan langs de grond, in het kolvespel |
6 |
313 |
De spa vagen |
sterven |
6 |
314 |
De stake keeren |
van een bol die over de staak omkeert |
6 |
315 |
De steekte doen aan iemand |
iemand onderkruipen of verdringen, iemand schade veroorzaken en hem zijn klanten afnemen door dezelfde ambt uit te oefenen of dezelfde handel te voeren |
8 |
316 |
De stove ajieren |
de kachel wel doen branden, met er tijdelijk de as uit te koteren en nieuwe brandstof in te doen |
6 |
317 |
De stove leggen |
schaverlingen en spaanders of bakkerskolen in de stove leggen en ze brandveerdig maken |
6 |
318 |
De tonne loopt |
als het bier langs de open kraan uitvloeit |
5 |
319 |
De uil van het spel zijn |
het kind van de rekening zijn |
7 |
320 |
De vensters kapéllen |
de twee blinden van een venster half toedoen |
6 |
321 |
De vente reeden |
de koopwaren, die men op de markt wil brengen, een schoon fatsoon geven en aantekkelijk maken voor de koper |
6 |
322 |
De verlee geven |
afkeer verwekken |
6 |
323 |
De verlee hebben van iemand/iets |
er moe van zijn, er een afkeer van hebben |
10 |
324 |
De verlee krijgen van iemand/iets |
er beu van worden |
7 |
325 |
De vier gelijke spelen |
?kwartetten |
6 |
326 |
De vluwe/stelnet inleggen |
in 't water dompelen en vastleggen om vis te vangen |
6 |
327 |
De voeten door iets vagen |
stoutmoedig te werk gaan ondanks de tegenredenen die men inbrengt en de hinderpalen die men stelt |
10 |
328 |
De volle gause hebben |
de volle maat hebben, de overvloed hebben |
7 |
329 |
De vonte smet |
zegt men sprekende van een doopkind dat naar zijn meter of meter aardt: dat er goede of slechte karaktertrekken van heeft |
5 |
330 |
De voorspraak hebben |
het woord voeren |
9 |
331 |
De vorst eet zichzelven op |
als het ophoudt met vriezen, maar nog niet dooit; figuurlijk: iemand die zijn verdriet verkropt, zijn gramschap bedwingt, zijn misgenoegen ontveinst |
6 |
332 |
De vorst smijt op |
als het weer warm en dooiende is, maar de oppervlakte van de grond toch nog bevroren is, omdat de kou in de aarde blijft |
5 |
333 |
De vruchten op den akker staan spijtig |
zegt men als hun wasdom door de kou verhinderd wordt |
5 |
334 |
De vuist/kolve knodsen tegen/op (iemand) |
in de eerste zegswijze roept men de aandacht op de lijder die geknodst wordt en in de tweede op de werker die knodst |
8 |
335 |
De wegen roefelen |
er de begroeide en ruige oppervlakte met een spade vanaf schaven |
6 |
336 |
De wereld is eene sieseroe |
de mensen zijn een raadsel, de mensheid is wonderbaarlijk in zijn gedachten en werken |
7 |
337 |
De wind is op de bakte gevallen |
de onderneming is verhinderd geweest, de zaak is mislukt door een onvoorziene tegenspoed |
6 |
338 |
De winter keert |
als de dagen langer worden |
5 |
339 |
De zee magert uit |
zegt men langs de zeekust wanneer in regenachtig weer de wolken verdunnen en de lucht opklaart boven de zee |
5 |
340 |
De zeep op het glas trekken |
op de gemelde manier het zeepziedsel beproeven |
6 |
341 |
De zoelte speelt |
?bliksem in de verte zonder donder |
5 |
342 |
De/die keerse zullen uitblazen |
hij zal de boete betalen |
7 |
343 |
De/te perre keeren |
hol over bol omvallen |
6 |
344 |
De/te perre staan |
op het hoofd staan met de benen in de lucht |
6 |
345 |
Deerlijk zien/kijken |
drukkelijk kijken, dudderlijk kijken, lodderlijk kijken |
5 |
346 |
Dekkers eten |
met het aanzicht naar een muur gekeerd staan, opdat elke speelmaat van zekere afstand zo vaak een bal naar hem werpt als hij oud is (jaren heeft) |
6 |
347 |
Den aap luizen |
lui zijn |
7 |
348 |
Den asem breken |
elke uitademing in twee of drie keer uitstoten, zoals men soms doet in het lopen |
6 |
349 |
Den aâm (adem) uitgaan |
sterven, den laatste adem geven. |
6 |
350 |
Den bal falen |
de kans missen |
6 |
351 |
Den beer lee'en |
den zot scheren, uitgelaten zijn, zijn hart ophalen |
6 |
352 |
Den beer leiden |
den leêgaard scheren, lui zijn, niet werken |
6 |
353 |
Den bijs steken |
driftig aan het lopen gaan als een koe die de bremzen hoort ronken, snel vluchten, aan 't bijzen gaan |
6 |
354 |
Den blok slepen |
wordt gezegd van iemand die als een slaaf al het lastigste werk moet verrichten |
6 |
355 |
Den bonten stier scheren |
uitgelaten zijn, woelig en losbandig zijn, drinken en slempen |
6 |
356 |
Den boog rekken |
de pees van een gespannen boog, met de pijl, naar zich trekken om te schieten |
6 |
357 |
Den boventoon zingen |
iemand overheersen, hoger en machtiger zijn dan de anderen |
7 |
358 |
Den bovenzang hebben |
bovenkraaien |
9 |
359 |
Den dok aan 't hert hebben |
hartkloppingen hebben, verslagen of bevreesd zijn |
9 |
360 |
Den doom uit zijn ogen lachen |
hartelijk lachen zodat men ervan traanoogt |
6 |
361 |
Den doovaard spelen/maken |
zich doof houden |
6 |
362 |
Den duim in de hand houden |
gierig zijn, traag zijn in het geven |
8 |
363 |
Den duim leggen |
zich ten onderen geven, bekennen dat men overwonnen is |
6 |
364 |
Den duivel een keersken luchten/branden |
een boosaardige of vijandige mens eerbied bewijzen |
6 |
365 |
Den duivel inhebben |
als bezeten zijn |
7 |
366 |
Den dullaard scheren |
met wreedheid te werk gaan |
6 |
367 |
Den dullen scheren |
zijn gramschap uiten |
6 |
368 |
Den eenen uit den anderen kennen |
onderscheiden |
6 |
369 |
Den effenaar houden |
wordt gezegd bij kaarters en andere spelers om aan te duiden dat men zo veel wint als men verliest, dat men omtrent effen staat |
6 |
370 |
Den haan buiken |
wordt bij de landlieden schertsend gezegd van een paardenknecht wanneer, in het mennen van de oogst, zijn wagenvoer omklaait |
6 |
371 |
Den hane op den messing vinden |
zegt men van iemand die zo laat thuis komt dat de dag reeds aanbreekt en de haan met zijn hennen reeds in de messing keest |
6 |
372 |
Den hane scheren |
de baas spelen, moedwillig zijn |
6 |
373 |
Den hane verdrinken |
als de boer fooie of kermis houdt voor zijn werklieden, de zondag na de inhaal van de oogst, gaan ze 's namiddags drinken, op de kosten van hun boer |
6 |
374 |
Den hondedraf loopen |
draven |
6 |
375 |
Den hoorn/de trompet/het schuifeling steken |
erop blazen |
6 |
376 |
Den kap in de krage geven |
de nekslag geven, iemand zo'n gepaste slag toebrengen dat hij ervan verbijsterd is |
6 |
377 |
Den kei kussen |
de buitenwacht krijgen, niet ontvangen worden in een huis |
6 |
378 |
Den keizer gezien hebben |
dronken zijn |
7 |
379 |
Den kop hebben |
verstandig en vernuftig zijn, talent hebben |
7 |
380 |
Den kurts krijgen van iets |
huiveren van afkeer, van verveling bij het horen of het zien van iets al te dwaas, al te onheus of al te trouweloos |
8 |
381 |
Den laatsten man den zak opgeven |
in een herberg of elders de laatste blijven, vertoeven totdat de anderen al weg zijn |
6 |
382 |
Den lampestok pinten |
bij spinsters, hem tevoorschijn brengen er de lampte aan hangen |
6 |
383 |
Den lever doen zwemmen |
overvloedig veel drinken |
6 |
384 |
Den luchtbal opsteken |
weglopen zonder zijn schulden te betalen |
6 |
385 |
Den mast klimmen |
climb the mast of plenty' |
6 |
386 |
Den meulenaar versmooren |
te veel water in de pap, in de soep of in de kofie doen |
6 |
387 |
Den moed vul hebben |
hartezeer hebben, bewogen zijn van iets dat medelijden verwerkt |
7 |
388 |
Den moor wasschen |
nutteloze moeite doen |
6 |
389 |
Den nagel op den kop/het hoofd slaan |
iets juist treffen |
6 |
390 |
Den oorme doorgroeid zijn |
bomen die zo groeien dat de houtmaden hen niet dood kunnen knagen |
7 |
391 |
Den paschen dragen |
naar de zieken, het Heilige Sacrament dragen naar dezen die uit ziekte niet naar de kerk kunnen gaan om hun Paschen te houden |
6 |
392 |
Den pijl tot aan den hoorn trekken |
wordt gezegd van de uiterste paal die men in een zaak bereiken kan |
6 |
393 |
Den reep scheren |
bij timmerlieden - het hijstouw aan de windas vastmaken en over de katrollen brengen |
6 |
394 |
Den schoof keeren |
benaargeven |
6 |
395 |
Den schreeuwer scheren |
lawaai maken |
6 |
396 |
Den stap doorterten/doortrappen |
een besluit nemen van iets te doen |
7 |
397 |
Den stok in twee'n breken |
een koop sluiten door het verschil tussen de gevraagde prijs en de geboden prijs door tweeën te delen |
6 |
398 |
Den stuiver op een oordje brengen |
door gebrek aan overleg de waarde van zijn goederen verminderen, bijvoorbeeld door een meubelstuk te ruilen tegen een ander dat minder waard is |
6 |
399 |
Den tweeslag slaan |
bijzondere manier van djakken, waarbij men, in een zwaai, de tweeslag doet klappen zowel als het voorsnoer, zodat men twee slagen hoort, de één onmiddellijk na de ander |
6 |
400 |
Den voet omslaan |
hem verpijnen of verwringen door een scheve tred |
8 |
401 |
Den voet verterten |
?misstappen, zijn voet verstuiken |
8 |
402 |
Den wagen toezetten |
absolute toezetten, wordt gezegd van de paarden op de akker die aan de wagen gespannen, van afstand tot afstand voortrijden en stil gehouden worden, terwijl men schoven of mest op of aflaadt |
6 |
403 |
Den wijn op zijn sulfer leggen |
de wijn sulferen, de wijn op een bluchte ton oversteken |
6 |
404 |
Den worm doorgroeien |
bomen die zo groeien dat de houtmaden hen niet dood kunnen knagen |
6 |
405 |
Den zak krijgen |
uit de biechtstoel weggezonden worden zonder absolutie |
6 |
406 |
Den zeerd van iets krijgen/hebben |
er de brui van krijgen of hebben |
11 |
407 |
Den zegen zeggen |
het gebed zeggen voor de maaltijd |
6 |
408 |
Den zoeting schudden |
door zachte en vleiende woorden zich met iemand trachten te verzoenen, trachten vrede te maken met iemand die men beledigd of vergramd heeft |
6 |
409 |
Den zot/aap scheren |
schertsen/boerten |
6 |
410 |
Dering uitroeden |
de uitgekapte dering, die de kanters op orde gesteld hebben, uitmeten in delen van een roede vierkant, om aan iedere werkman zijn verdiende deel te geven |
6 |
411 |
Die geen koeien heeft moet geen gers pachten |
die het voordeel van iets mist, heeft er ook het nadeel niet af |
7 |
412 |
Die hond is/moet de beenen knagen |
hij die in een nederige staat is, moet het zich getroosten; hij die gering is, wordt overal verstoten |
8 |
413 |
Die zeere loopt, is gauwe moê |
is het tegenovergestelde van 'voetje voor voetje gaat men ver' |
6 |
414 |
Djakken op |
met de zweep slaan |
5 |
415 |
Djent/djentes staan |
mooi staan |
5 |
416 |
Dobbel of niet/kwijte spelen |
in spellen waar geld op het spel staat: een overeenkomst dat de speler die in de schuld staat, twee keer zoveel schuld heeft als hij verliest, maar geen schuld meer heeft als hij wint |
5 |
417 |
Doemdag houden |
groot lawaai maken, groot gedruis maken |
6 |
418 |
Doen met iemand |
met hem heulen, het eens zijn met hem, zijn partij volgen |
7 |
419 |
Doen naar |
leiden naar |
5 |
420 |
Dom liggen |
onbeweeglijk liggen |
5 |
421 |
Doolaards bende verlaten |
zich bekeren, de ondeugd verlaten |
8 |
422 |
Door de mande vallen |
zijn gezegde niet kunnen waarmaken, tot bekentenis komen |
5 |
423 |
Door de neus geboord zijn |
dronken zijn |
7 |
424 |
Door de neuze zijn |
dronken zijn |
6 |
425 |
Door de vange zijn |
dronken zijn |
6 |
426 |
Door de vlere zijn |
door de neus zijn, dronken zijn |
6 |
427 |
Door de vluwe schieten |
wordt eigenlijk gezegd van de vis die door de maas van de vluwe heen zwemt en aldus het gevaar ontkomt |
5 |
428 |
Door de wereld rollen |
zorgeloos en onbekommerd leven, nergens geen zwarigheid in maken |
5 |
429 |
Door den hoepel springen |
iets moeten laten steken |
5 |
430 |
Draai uw liere/ziel af |
loop van hier, maak u weg, ga uit mijn ogen |
8 |
431 |
Draai uw snaren af |
ga hier weg, loop naar de duivel |
8 |
432 |
Draf leggen |
draf of bostel, die men bij de brouwers koopt, in grote hoeveelheid ter bewaring in een plaats leggen om er de zwijnen enzovoort mee te voeden |
5 |
433 |
Drek, als hij ale wordt, wil gevoerd zijn |
die van iet tot niet komt, kent zichzelf niet |
5 |
434 |
Drollige oogen is een dul herte |
boosaardige ogen zijn een teken van een wrede inborst |
7 |
435 |
Droog gaan/vallen |
een koe die, na enige tijd melk gegeven te hebben, nu geen melk meer heeft |
5 |
436 |
Droomen van pladokken/schreus |
iets willen doen dat onmogelijk of zeer ongerijmd is |
5 |
437 |
Durft gij mij tikken |
aanraken, wordt dreigende gezegd om iemand uit te dagen |
6 |
438 |
Dweersch op zijn |
weerstreven, dwarsbomen |
6 |
439 |
Een (besmettelijke) ziekte betrapen |
ervan aangedaan worden |
6 |
440 |
Een anderen register trekken |
op een andere manier te werk gaan, van doenswijs veranderen |
6 |
441 |
Een appeltje tegen dat meerder nood komt |
geld of iets anders dat men spaart en bewaart om zich later te kunnen behelpen als het nood doet |
5 |
442 |
Een baantje ridderen |
een ijsbaantje slieren, een ijsbaantje maken door te slieren uit tijdverdrijf |
6 |
443 |
Een beer op zokken |
een lompaard |
3 |
444 |
Een bolle trekt |
in het bollespel, als zij van eigen rechts of links afwijkt van de rechte linie |
5 |
445 |
Een dak drijven |
een drijfdak maken |
6 |
446 |
Een dikke krage hebben |
dronken zijn, te veel gedronken hebben |
9 |
447 |
Een drooge keel/droogen lever hebben |
genegen zijn tot de drank, veel drinken |
9 |
448 |
Een druppelken lullen |
een borrel drinken |
6 |
449 |
Een ei ophebben |
iemand die verlegen of beteuterd is |
7 |
450 |
Een gat maken om een ander te stoppen |
een schuld maken om een ander te dekken |
6 |
451 |
Een gepinte hengst |
wiens manen en staart met bloemen en linten versierd zijn |
3 |
452 |
Een geschut afdoppen |
losbranden door de lont aan te steken |
6 |
453 |
Een gespe trekken |
vooral als men teleurgesteld is |
6 |
454 |
Een glas trekken |
op de gemelde manier het zeepziedsel beproeven |
6 |
455 |
Een handje leenen |
hulp geven |
8 |
456 |
Een handje toesteken |
hulp bieden |
8 |
457 |
Een helletje vlooien |
wordt gevoegd achter de woorden Proprietaris, Baron, Kozijn enzovoort in de zin van: het algemeen in ernstige stijl uitgedrukt door het zogenaamde |
6 |
458 |
Een hondekot hebben |
beugelbeende zijn |
9 |
459 |
Een hoofstede/molen ajieren |
bestieren en in zijn voordeel gebruiken |
6 |
460 |
Een huis/land op iemand staat |
zegt men bij verkopen wanneer hij als wettige bezitter ervan geregistreerd is |
7 |
461 |
Een karpeltonge hebben |
moeite hebben om bepaalde letters, vooral de l en de r, uit te spreken |
9 |
462 |
Een kerweie doen voor iemand |
gratis werk verrichten voor iemand die 't zelf niet kan doen |
8 |
463 |
Een kerweie hebben aan iets |
schade, verlies lijden |
11 |
464 |
Een kind in een dozeken kweeken |
met al te veel zorg en tederheid opvoeden |
6 |
465 |
Een kind is vremd |
als het afkeer of vrees heeft van alles/iedereen dat het niet gewend is |
6 |
466 |
Een kind uitdoen |
het wegdoen uit het ouderlijk huis om het bij andere lieden te doen kweken, opvoeden en leren |
6 |
467 |
Een kind/jongen ajieren |
in tucht en orde brengen, tot orde en goede zeden opleiden |
6 |
468 |
Een kindje kadotteren |
pijkepokken, op een stoel zittende weg en weder wiegen |
6 |
469 |
Een kindje met den lepel kweeken |
hem lepelspijs geven in plaats van het te zogen |
6 |
470 |
Een kindje opdoen |
inzwachtelen |
6 |
471 |
Een kindje verzekeren |
een pasgeboren kind, dat gevaar loopt te sterven, dopen zonder plechtigheden |
6 |
472 |
Een kleed uitleggen |
verwijden of verlangen door de inleg (of de omgeslagen zoom) ervan uit te laten en in het kleed aan te brengen |
6 |
473 |
Een kluchtje slaan/doen/zeggen/vertellen |
eenen kwinkslag geven |
7 |
474 |
Een koe ajieren |
met de hand overtasten |
6 |
475 |
Een koe lee'n |
naar den stier leiden |
6 |
476 |
Een koetje melken |
veel profijt en winste weten te krijgen uit iemand of uit iets |
6 |
477 |
Een konijn rekken |
het bij de kop en de achterpoten zodanig uitrekken dat het ervan doodgaat |
6 |
478 |
Een kop (op) hebben |
stijfhoofdig, koppig zijn |
10 |
479 |
Een kotteringe geven/krijgen |
een pak slagen |
6 |
480 |
Een kruisken en een vaantje geven/krijgen |
wordt gezegd van de heilwens of het vaarwel bij de afreis of de scheiding |
6 |
481 |
Een kwinte scheren |
kijven en schelden |
6 |
482 |
Een kwinte scheren |
kijven en krakelen |
6 |
483 |
Een lampte pinten |
er een wiek in steken of olie in gieten |
6 |
484 |
Een land onder water steken |
vrijwillig onder water zetten |
6 |
485 |
Een land uitzanden |
mijnen, de laag zand of zavel die onder de koornaarde ligt, uitgraven |
6 |
486 |
Een lijk inhalen |
gezegd van priesters die in kerkgewaad een lijk tegemoet gaan om het dan onder gebeden en gezangen in de kerk te leiden |
6 |
487 |
Een lijk zinken |
het ter aarde bestellen |
6 |
488 |
Een man worden |
door fortuin of geleerdheid een man van gezag worden |
6 |
489 |
Een mes in de mouw hebben |
wordt gezegd van iemand die, trouweloos en wreedaardig, onmiddellijk wraak neemt |
7 |
490 |
Een mes/scheers zetten |
het fijn slijpen en wetten zodat het goed snijdt |
6 |
491 |
Een misse doen/begaan |
een keemle schieten |
6 |
492 |
Een mondje doen |
lustig eten, smullen |
6 |
493 |
Een naadje ten einde naaien |
een werk voltrekken dat begonnen is |
6 |
494 |
Een peerd ajieren |
het paard wel besturen, oefenen, berijden |
6 |
495 |
Een peerd haalt in |
hij stoot in het gaan de achtervoeten tegen de voorvoeten |
5 |
496 |
Een peerd is te vei in de koppelingen |
zegt men als de gewrichten en de voeten te dik zijn, als er te veel vlees aan zit |
6 |
497 |
Een peerd smijt uit |
als zijn borst, zijn schouders en zijn heupen te breed worden |
5 |
498 |
Een peerd vlieschen |
hem de staart afknotten, blokstaarten |
6 |
499 |
Een ploegvore uitmaken |
de vore, die de ploeg gegraven heeft, dieper uitdelven met de spade |
6 |
500 |
Een potje roeren |
een limonade maken van rode en witte wijn met suiker en citroensap, samengemengd in een kom |
6 |
501 |
Een put gooren/baggeren |
er het slijk uithalen |
6 |
502 |
Een ratte in den kop hebben |
muizenesten in het hoofd hebben |
9 |
503 |
Een register trekken |
een gezondheid drinken, een heildronk instellen |
6 |
504 |
Een runselken slaan |
pannenkoeken bakken |
6 |
505 |
Een schamel leggen |
bij hoveniers, boeren enzovoort. Een erk land tochten en slechten en gereedmaken om bezaaid en beplant te worden |
6 |
506 |
Een scheers trekt |
als het de baars moeilijk meeneemt, in plaats van hem zachtjes af te schaven |
5 |
507 |
Een scheeve afloopen/afgaan |
een dwaasheid uitkramen, iets door waar men schande van haalt |
6 |
508 |
Een scheeve geven/krijgen |
een averechts antwoord geven of krijgen, dat kwade luim of misgenoegen te kennen geeft |
6 |
509 |
Een schouw op twee/vier winden |
een schoorsteen waarvan de pijp boven het dak overdekt is met veurstpannen, zodat er daar twee of vier openingen zijn waar de rook uit kuilt |
3 |
510 |
Een stik in de kraag hebben |
dronken zijn |
9 |
511 |
Een stoel staat klnke |
als hij op onvaste planken, en bij uitbreiding, op een oneffen vloer staat en waggelt |
5 |
512 |
Een stoffe ajieren |
bevoelen of ze goed is |
6 |
513 |
Een stuiver op een zesken brengen |
stuivers op blanken brengen |
6 |
514 |
Een stuk in de krage hebben |
dronken zijn, te veel gedronken hebben |
9 |
515 |
Een tarte bederven voor een ei |
uit spaarzaamheid iets slecht maken dat met kleine onkosten goed kon zijn |
6 |
516 |
Een tik/slag van den molen/'t moleneinde hebben |
niet goed bij het verstand zijn |
7 |
517 |
Een tronkwilge vlieschen |
haar takken en twijgen afhouwen |
6 |
518 |
Een tukje/tukske gaan halen (elders) OF een tukje/tukske doen |
een poosje slapen |
7 |
519 |
Een vat met de weerse leggen |
weerse gieten in een onrein vat dat men dus liggen laat om het te zuiveren |
6 |
520 |
Een voet uit den weg gaan |
een voet breed van de weg afwijken |
6 |
521 |
Een vrucht ajieren |
al de zorg aan besteden die zij vereist om wel te lukken |
6 |
522 |
Een weefgetouw slage zetten |
het in de haak stellen, zodanig dat elk deel juist op zijn plaats is, om zonder hindernis te weven |
6 |
523 |
Een wezentje springen |
de droefheid of de teleurstelling in het gelaat laten zien |
6 |
524 |
Een wulvetje doen |
een ruime maaltijd doen, eens lustig smullen |
6 |
525 |
Een zante aardbezien/braambeziën |
een hoeveelheid zulke beziën geplukt aan de struiken |
6 |
526 |
Een zweer uitsteken |
ze opensteken om de etter eruit te laten |
6 |
527 |
Een zwijn kelen |
de keel afsteken |
6 |
528 |
Eene akkervrucht bevangt |
als zij geel wordt en verdort, voordat zij haar volle wasdom/bloei heeft |
5 |
529 |
Eene akkervrucht lappen |
er de ijdele plaatsen van aanvullen met gewas van dezelfde of van een andere soort |
6 |
530 |
Eene akkervrucht weren |
ze van de akker wegvoeren |
6 |
531 |
Eene akkervrucht zijpt |
zeggen de landbouwers als haar stammen van onder buigen en doorzakken zonder te vallen, zoals een ezel die knikkebeent onder de last |
5 |
532 |
Eene bollebaan leggen |
de baan effen rakelen en hem klaarmaken om te spelen |
6 |
533 |
Eene flesch/eene pint/een glas kuischen |
ledigen, uitdrinken |
6 |
534 |
Eene haag opbinden |
de stammen langs bandroeden vastbinden, omdat de omheining goed samengesloten opgroeit |
6 |
535 |
Eene hofstede scheuren |
dezelve schenden, hetzij met een kalsijde, een ijzeren weg of een vaart te leiden door haar akkers, hetzij er twee of drie kleine hostedekens van te maken |
6 |
536 |
Eene informatie/inkwest beleeden |
een gerechtelijk onderzoek doen, de getuigen ondervragen en horen wegens een zaak |
6 |
537 |
Eene keerse luchten |
een brandende kaars houden opdat men beter ziet |
6 |
538 |
Eene krane schuren |
met amarilpoeder de tap gedurig wenden en draaien totdat hij in de kas van de kraan dicht past en sluit |
6 |
539 |
Eene landkaart verdoeken |
er de rug van beplakken en versterken met een stuk lijnwaad of katoen |
6 |
540 |
Eene matras verslaan |
de wol ervan met roeden geselen, als zij vast ineen gedrongen is van het teveel beslapen zijn, om ze weer los en mollig te maken |
6 |
541 |
Eene naalde draden |
er een draad in steken |
6 |
542 |
Eene pil over zich steken |
zich een zetpil steken |
6 |
543 |
Eene plant toppen |
haar top uitknijpen |
6 |
544 |
Eene roote versmooren |
het ruwe vlas ter rooting onderwater dompelen door er een steen of ander gewicht op te laden |
6 |
545 |
Eene rotse smijten om eenen snoek te vangen |
iets geven om iets anders van meer waarde te krijgen |
6 |
546 |
Eene scheeve loopen |
een blauwe scheen lopen, er kaal van thuis komen |
6 |
547 |
Eene scheur toesteken |
dicht maken door overhands eerst in de ene zoom en dan in de andere zoom voortdurend een voorsteek te steken |
6 |
548 |
Eene spelle ergens voor steken |
iets verhinderen, een zaak belemmeren |
8 |
549 |
Eene spijs citroenen/peperen/suikeren/zouten |
als conserveringsmethode (overvloedig) met citroen, peper, suiker, zout bestrooien, inwrijven of vermengen |
6 |
550 |
Eene straat meêwerken |
ze volgen |
6 |
551 |
Eene ton valt/ligt blend |
wanneer zij op de frontiere gelegd zijn, met het merkteken tegen de muur, zodat men het niet kan zien |
5 |
552 |
Eene touw/koorde scheren |
ze op een toestel van katrollen schikken en spannen om zware gewichten op te hijsen |
6 |
553 |
Eene tunne sturten |
een ton bier geheel aftrekken en verbezigen om de vaten van een brouwte op te vullen |
6 |
554 |
Eene vellie koopen/meêdragen |
bedrogen worden, zich iets laten wijsmaken |
6 |
555 |
Eene verschoeiinge geven aan een huis |
een huis herstellen en de vervallen delen vernieuwen |
6 |
556 |
Eene vore stekken |
met de spade zulk een vore delven die men stekvore noemt |
6 |
557 |
Eene wonde zaant |
wanneer zij niet meer loopt, noch ettert, maar toch nog een beetje vocht opgeeft |
5 |
558 |
Eene zieke keert |
als zij, ten hoogste geklommen zijnde, ten goede keert |
5 |
559 |
Eenen akker slekken |
baggeren, riemen |
6 |
560 |
Eenen armen man verketelbuischen |
hem geheel in nieuwe kleren steken |
6 |
561 |
Eenen biezwerm vaten |
een zwerm die - de bijenkorf ontvlogen - aan een boomtak hangt, afschudden in een ijdel korf of ander vat en hem zo opnieuw vangen |
6 |
562 |
Eenen blik beleggen |
runderen op een weide hebben om daar vet te doen worden |
6 |
563 |
Eenen blik breken/scheuren |
hem omploegen en in zaailand veranderen |
6 |
564 |
Eenen blik deringen |
den dering, die eronder ligt, uitgraven |
6 |
565 |
Eenen blik/klaverij scheuren |
omploegen en in bouwland veranderen |
6 |
566 |
Eenen boer zijne kunst afvragen |
meer vragen dan men beantwoorden kan of mag, al te nieuwsgierig zijn |
8 |
567 |
Eenen boom korten |
het bul in klossen zgen, de stam tussen het eersgat en het topeinde in blokken zagen, om dan die blokken of klossen te vermaken in kloefen, in klephout enzovoort |
6 |
568 |
Eenen boom schorsen |
ontschorsen |
6 |
569 |
Eenen boom winnende leggen |
hem op scheefliggende houten leggen om hem daarover scheef voort te rollen of hem te wenden |
6 |
570 |
Eenen borstel uitstrijken |
hem uitzuiveren van de verfstof die erin kleeft door hem ergens overheen te strijken |
6 |
571 |
Eenen breeden rik hebben |
veel kunnen verdragen |
7 |
572 |
Eenen dijk/gracht uitmaken |
een oude gracht, die min of meer is ingezakt of met onkruid en zand vervuld is, wederom uitdelven en in een behoorlijke stand herstellen |
6 |
573 |
Eenen donderslag maken van eene neute die kraakt |
groot lawaai maken van een zaak van niets, iets veel gewichtiger, veel vreselijker achten dan het daadwerkelijk is |
6 |
574 |
Eenen draad scheren |
bij schoenmakers, een dun snoertje maken van omtrent twee ellen lang, met enige garendraden streks samen te voegen, zodanig dat de ene langer is dan de andere en het snoertje dunner is op de uieinden dan in het midden |
6 |
575 |
Eenen draad uitzwieren |
een draad die geschoren is, met een meermaals herhaalde zwaai door het pek halen dat men in de hand houdt, zodat die draad aan de uiteinden verdunt en overal effen en strak is |
6 |
576 |
Eenen draai geven aan (iemand) |
iemand foppen |
8 |
577 |
Eenen draai geven aan (iets) |
een zaak anders voorstellen dan zij is |
8 |
578 |
Eenen draai hebben |
niet goed bij verstand zijn, een slag van de molen hebben gehad |
9 |
579 |
Eenen grachten boômen |
er het slijk uit graven totdat men aan de vaste grond of de bodem komt |
6 |
580 |
Eenen haze staan |
hem afwachten |
6 |
581 |
Eenen hoed ijken |
hem bummen, er een kwade vrouw in slaan |
6 |
582 |
Eenen hoogen/ouden top scheren |
lang leven |
6 |
583 |
Eenen hoorn/een hoorntje doen |
een pijpje roken |
6 |
584 |
Eenen kam uit de bete steken |
het spreek vanzelf dat de hevels spoedig verslijten in de bete |
6 |
585 |
Eenen knop stroppen |
bij kleermakers: een schijf van hout of metaal in een stukje lijnwaad, laken, enzovoort, insluiten en vastnaaien |
6 |
586 |
Eenen kwalijken asem geven |
zieltogen, de laatste snik geven |
6 |
587 |
Eenen langen end spinnen |
lang leven |
6 |
588 |
Eenen liem geven |
aan iets lullen, er een woord van reppen, iets te verstaan geven |
6 |
589 |
Eenen lonte scheren |
iets in het verborgen doen dat niet geweten mag zijn, een donkermis doen, smuigen |
6 |
590 |
Eenen man stellen |
een plaatsvervanger kopen voor den krijgsdienst |
6 |
591 |
Eenen muur stoffeeren |
de voegen dichtstrijken, met moortel aanvullen |
6 |
592 |
Eenen muur verwen/kalken/witten/zwarten |
er een verw (verf), kalk, witsel, zwartsel aan strijken |
6 |
593 |
Eenen paander dragen/medehebben |
wordt gezegd van iemand die, uit vleierij en eigenbelang, naar een geestelijke over wereldlijke overheid gaat om alles over te dragen wat er gebeurt |
6 |
594 |
Eenen pachter doen verdierzen |
de pacht verhogen, een grotere pachtsom eisen |
6 |
595 |
Eenen pekkel draaien |
een grove misslag begaan tegen de taal, in het spreken, schrijven of zingen |
6 |
596 |
Eenen post pakken/nemen/gaan |
zich spoeden |
6 |
597 |
Eenen rinkel doen |
een toer doen, een ronde doen |
6 |
598 |
Eenen savel aanhebben |
dronken zijn |
6 |
599 |
Eenen schenetuk krijgen |
een tegenslag hebben, zijn onderneming mislukt zien |
6 |
600 |
Eenen schoof snuiten |
er de afhangende vezelinge en steetelinge met de vingers afsnuiten van een lee of boot vlas |
6 |
601 |
Eenen sniester aan iets hebeben |
een verlies doen, schade lijden aan iets dat men koopt of verkoopt, anders gezegd: een drevel |
11 |
602 |
Eenen steenoven kolen |
er de nodige steenkolen in strooien om de karelen te bakken |
6 |
603 |
Eenen temper slaan |
meelbloem beslaan en er een dun deeg van maken om wafels of palullen te bakken |
6 |
604 |
Eenen thuis en eenen t'onzent hebben |
wordt gezegd van iemand die een eigen haard en woning heeft en daarbovenop nog ergens een huis waar hij naar lust mag in- en uitgaan en eten en slapen, alsof het ook zijn woning is |
9 |
605 |
Eenen tik hebben |
niet goed bij het verstand zijn |
7 |
606 |
Eenen trui op de neus geslegen zijn |
teleurgesteld zijn, beteuterd zijn en vreemd kijken |
7 |
607 |
Eenen uil vangen |
een kemel schieten, in een onderneming mislukken |
6 |
608 |
Eenen vijver/gracht afzetten |
er het water vanaf trekken of uitslaan |
6 |
609 |
Eenen visch vangen |
in het water vallen, zich nat treden in een waterplas |
6 |
610 |
Eenen vloek leggen |
een vloekwoord of blasphemie braken |
6 |
611 |
Eenen weg aftellen |
afstappen |
6 |
612 |
Eenen weg palsaten |
een slijkweg dwars beleggen met sparren of eiken stukken, opdat er de wagens kunnen rijden |
6 |
613 |
Eenen weg verblenden |
dempen, onbruikbaar maken, doen verdwijnen |
6 |
614 |
Eenen wribbel overslaan |
het gewribbelde deel van de draad buitenlaten uit de kant, het niet verwerken |
6 |
615 |
Eenen zinder in den zak hebben |
te veel drank in de maag hebben, dronken zijn |
9 |
616 |
Eenen zonk hooren van iets |
iets horen zeggen wegens een zaak |
8 |
617 |
Eenen zonk van iets geven |
een woord laten horen van iets dat men niet duideijk ten volle kenbaar mag of wil maken |
8 |
618 |
Eens verbloeien |
zijn kleren verzengen |
5 |
619 |
Eer dat de fuivel zijn paneel schudt |
zeer vroeg in de morgen |
8 |
620 |
Eer het gras er door groeit |
eer het kwaad te ver komt en niet meer uit te roeien is |
5 |
621 |
Elk ging aan een gat |
de één ging hier en de ander ging daar |
5 |
622 |
Elke stee heeft hare zwee |
elke streek heeft haar gebruiken |
9 |
623 |
Enklauwde gaan |
de voet zo scheef zetten in het gaan dat men onbesuisd op de enkel treedt |
5 |
624 |
Er (iemand) in helpen |
hem in nood, in verlegenheid brengen |
8 |
625 |
Er aan vliegen |
eraan waaien, hard berispt of bekeven worden |
5 |
626 |
Er aan waaien |
het slachtoffer worden van zijn stoutmoedige of boze daden |
5 |
627 |
Er aan zijn |
vast zijn, gevangen zijn, eraan gemaakt zijn, verwonnen zijn in het spel |
6 |
628 |
Er boven op zijn |
zich hartelijk verblijden over een gebeurde of een gezegde dat onze zegepraal, of de goede uitslag van onze onderneming, of de vervulling van onze wensen vergemakkelijkt of verzekert |
6 |
629 |
Er door buischen |
met geweld de hinderpalen doorbreken of omverwerpen |
5 |
630 |
Er door komen |
genezen |
5 |
631 |
Er door moeten |
voor geen hinderpalen mogen wijken |
6 |
632 |
Er door sabatteren |
met stout geweld de hinderpalen doorbreken, de wederspannigheid temmen |
5 |
633 |
Er door savelen |
met kracht en spoed te werk gaan |
5 |
634 |
Er door schavijsteren |
snel voortgang maken en de hinderpalen doorbreken |
5 |
635 |
Er eenen door leggen |
een vloekwoord of blasphemie braken |
6 |
636 |
Er eenen slag in slaan |
sprekend van een schuld of rekening die duister is |
6 |
637 |
Er gaat daar niet anders uit als de rook uit de kave |
een huis waar men uitermate gierig is |
5 |
638 |
Er geen huis mee kunnen houden |
niet overeenkomen met iemand |
7 |
639 |
Er geen zand/kaas van moeten hebben |
zegt men van iemand die men mishaagt, met wie men geen betrekkingen wil hebben |
8 |
640 |
Er iemand aan maken |
hem in het spel doen verliezen |
8 |
641 |
Er iemand in kuipen |
hem foppen, in moeilijke toestand helpen |
8 |
642 |
Er iemand in tweefelen |
hem door list en verleiding in slechte zaken helpen |
8 |
643 |
Er iemand uit helpen |
hem uit de slechte staat helpen waar hij in is |
8 |
644 |
Er in vinden |
aan iets gevoelig zijn |
5 |
645 |
Er is daar niet te verleesten |
niets te kadijzen, niets te verrichten dat voordeel of winst oplevert, niets te krijgen waaraan mijn winst kan behalen |
6 |
646 |
Er is een vijze los |
zegt men van iemand die niet goed bij zijn verstand is |
6 |
647 |
Er is geen draad/been aan gebroken |
dat verhindert de zaak niet |
6 |
648 |
Er is geen hurk in hem |
hij wil niet luisteren |
6 |
649 |
Er is geen pot of er past een hulleken op |
iemand hoe slecht dan ook, vindt nog altijd een vriend; iemand hoe lelijk dan ook, vindt nog altijd iemand om mee te trouwen |
6 |
650 |
Er is geen rechte(r kant aan) |
iemand die altijd tegendraads is, die naar geen reden luistert, iets dat in de war is, dat moeilijk behandeld of bewerkt kan worden |
6 |
651 |
Er is geen verbod aan |
hij wil niet laten wat men hem verbiedt, hij is ongehoorzaam |
6 |
652 |
Er is geen zant in zijn land |
niemand wordt in zijn eigen land veel geacht of geprezen |
6 |
653 |
Er is look in den meersch |
er zijn latten aan 't huis |
6 |
654 |
Er is perijkel af |
er is geen dreiging |
6 |
655 |
Er land over zien |
zich bekwaam voelen om iets te verrichten, middel zien om iets uit te voeren |
6 |
656 |
Er loopen ratten op het dak |
zegt men om iemand te waarschuwen dat hij voorzichtig moet zijn in het spreken, bijvoorbeeld omdat kinderen aanwezig zijn of omdat iemand anders het geheim zou kunnen verraden |
5 |
657 |
Er staan |
ergens kwalijk vanaf komen, teleugesteld zijn |
5 |
658 |
Er steekt veel/weinig/niet in |
er is veel, weinig, niets aan gelegen |
5 |
659 |
Er tegen botsen |
er tegen vliegen, er tegen waaien, hard berispt of gestraft worden |
5 |
660 |
Er tegen lopen |
er tegen waaien, er tegen vliegen, hard bekeen of berispt worden |
5 |
661 |
Er tegen meugen |
ertegen kunnen |
5 |
662 |
Er tegen vliegen |
ertegen waaien, hard berispt of bekeven worden |
5 |
663 |
Er tegen waaien |
hard berispt of gekastijd worden |
5 |
664 |
Er vallen kattejongen |
het sneeuwt met grote vlokken, het regent pijpestelen, het hagelt geweldig |
5 |
665 |
Er van wederkeeren |
van een dwaling terugkomen |
5 |
666 |
Er verstreuveld uit zien |
?met verward haar |
5 |
667 |
Er voor gedoen |
zich schikken in zijn lot, zich onderwerpen, onderdoen |
5 |
668 |
Er wijwater tegen smijten |
iets tegenhouden, doen mislukken |
6 |
669 |
Er wikkelt een van de vijve |
hij heeft zijn vijf zinnen niet; hij heeft een slag van de molen gehad |
5 |
670 |
Er zijn daar geen eieren/eiers aan gebroken |
dat verhindert de zaak niet |
6 |
671 |
Er zijn katten van zullen spreken |
hij zal wel wachten om uw voorstel te aanvaarden, er is geen reden om te denken dat ik zal doen wat je mij vraagt of gebiedt |
9 |
672 |
Er zijn latten aan 't huis |
zegt men als men, op het punt staande iet ste vertellen, zich inhoudt en zwijgt, omdat er kinderen of andere personen bij zijn die men niet wil ergeren of wil inlichten over de zaak |
6 |
673 |
Er zijnen voet door schuppen |
kort spel maken met iets, iemands werking die hem mishaagt of tegengaat zonder complimenten omverwerpen |
8 |
674 |
Er zit een ventje op dat huis |
dat huis is met schuld belast |
5 |
675 |
Er zitten ratten op het huis |
zegt men om iemand te waarschuwen dat hij voorzichtig moet zijn in het spreken, bijvoorbeeld omdat kinderen aanwezig zijn of omdat iemand anders het geheim zou kunnen verraden |
5 |
676 |
Ergens aan gedekt zijn |
eraan gefopt, bedrogen zijn, er een dek aan hebben |
8 |
677 |
Ergens aan gelaân zijn |
met iets zijn volle vracht hebben, de last voelen van iets dat men draagt |
8 |
678 |
Ergens eenen noom van dood hebben |
bij ondervinding weten dat iets niet pluis is |
9 |
679 |
Ergens geen mouwen aan vinden |
geen mogelijkheid zien om het te verrichten |
8 |
680 |
Ergens geenen lets aan kunnen leggen |
iets volgemaakt vinden, er niets op te zeggen hebben, bekennen dat men er niets aan te verbeteren heeft |
9 |
681 |
Ergens geld/tijd in steken |
er geld, tijd, enzovoort aan besteden |
8 |
682 |
Ergens gerust in zijn |
er niet mee bekommerd zijn, denken dat alles wel gaat |
8 |
683 |
Ergens in komen |
bewilligen, bijstemmen |
7 |
684 |
Ergens in vallen |
iets goedkeuren, bijstemmen |
7 |
685 |
Ergens liggende en staande zijn |
een bebouwde grond die te verkopen is, iemand die ergens veel verkeert en verblijft |
8 |
686 |
Ergens lucht in/door zien |
middel of mogelijkheid zien om iets te verrichten |
8 |
687 |
Ergens met vuile voeten doorgaan |
zonder vrees een zaak verrichten, zonder zich te bekreunen om weerstand en moeilijkheden |
7 |
688 |
Ergens niet van tusschen kunnen |
tot iets genoodzaakt zijn, iets niet kunnen ontwijken |
8 |
689 |
Ergens troef vinden |
Ergens wel onthaald zijn, zich ergens behagen |
8 |
690 |
Ergens uit zijn |
heeft meerdere betekenissen volgens het woord dat onderverstaan is |
8 |
691 |
ergens van overloopen |
schertsende iets in grote overvloed hebben |
7 |
692 |
Ergens vet mee zijn |
spottende gezegd voor: er niet veel mee versteven (geholpen) zijn |
8 |
693 |
Ergens zijne neuze in/over steken |
nieuwsgierig iets bekijken |
10 |
694 |
Eten doen voor de beesten |
groen voer verzamelen op het land om het aan het vee op stal te geven |
6 |
695 |
Ezel zitten |
in school op straf zitten op een klein bankje, omdat men de les niet kent |
6 |
696 |
Faute slaan |
weigeren, ketsen, niet afgaan, sprekende van een schietgeweer |
5 |
697 |
Feit van (iets) maken |
hoogachten |
8 |
698 |
Fut geven |
met kracht en driftig geweld te werk gaan |
6 |
699 |
Fut geven op (iets) |
met kracht en driftig geweld te werk gaan |
8 |
700 |
Gaan en staan |
zegt men van een zieke die niet bedlegerig is |
5 |
701 |
Gaan hoepelen |
hij is dood |
5 |
702 |
Gaan met iemand |
met hem verkeren |
7 |
703 |
Gaan varen is de komenschepe |
hij die iets wil winnen, moet iets wagen; als men in zijn onderneming mislukt, moet men het zich getroosten |
6 |
704 |
Garen pertsen |
bij garenreders |
6 |
705 |
Gars scheuren |
omploegen en in bouwland veranderen |
5 |
706 |
Ge kunt dat niet doen, of hadt Ons Heer op uw schoeren |
hetgeen dat je wilt doen, is volstrekt onmogelijk |
7 |
707 |
Ge kunt dat tasten/voelen met uwen elleboge |
dat is zonneklaar, dat is gemakkelijk te verstaan |
7 |
708 |
Ge moet daarvoor slinders aan uw gat hebben |
zegt men spottend of berispend van iemand die iets onbehendig verricht of heeft verricht |
7 |
709 |
Ge schudt met de lade |
zegt men tegen iemand die het getal van iets al te veel vergroot, die beweert dat er veel meer zijn dan daadwerkelijk het geval is |
5 |
710 |
Ge zijt beter met een luchtje voor u dan bachten u |
het is beter aalmoesen en andere goede werken te doen terwijl men leeft, dan ze bij testament te verrichten na de dood |
6 |
711 |
Ge zult wat lekken |
zegt men spottend van iemand die zonder grond zich inbeeldt dat hij iets zal worden |
6 |
712 |
Geblazen zijn |
verloren zijn, teleurgesteld zijn, in de grond geholpen zijn |
6 |
713 |
Gedaan zijn in iets |
er gevoelig aan zijn, erdoor aangedaan zijn |
8 |
714 |
Gediend zijn met |
graag iets hebben, er zeer tevreden over zijn |
6 |
715 |
Gedje hebben in iets |
er zijn voldoening hebben |
9 |
716 |
Geen beentje kunnen stijven |
zo slap in de benen zijn dat men niet recht kan staan |
7 |
717 |
Geen mensch meer zijn |
wordt gezegd van iemand die zo dronken is dat hij de naam van een redelijk schepsel niet meer verdient, of door mishandelingen zo mismaakt is dat hij niet meer op een mens lijkt, of door tegenspoed zo ontmoedigd is dat hij er het verstand bij verliest |
7 |
718 |
Geen sensie hebben |
geen moed hebben, de moed niet hebben, uit hoofde meest van ziekelijkheid |
7 |
719 |
Geen steke zien |
volstrekt niets zien |
6 |
720 |
Geen strood zouden verleggen |
zegt men van een grote luiaard |
8 |
721 |
Geene bakten kunnen dragen |
gezegd van een mens dat zeer gevoelig is voor kietelen, op de voetzool of ergens anders |
7 |
722 |
Geenen slag moeten/willen werken |
volstrekt niet moeten of willen werken |
7 |
723 |
Geern hebben |
behagen vinden door iets te hebben |
6 |
724 |
Geern zien iemand |
beminnen, liefde toedragen |
8 |
725 |
Geern zien iets |
behagen vinden in het zien |
8 |
726 |
Gehert/gemoed zijn op iets |
liefde en geestdrift hebben om iets te doen |
8 |
727 |
Geijkt zijn |
van iemands gehoor dat juist is |
6 |
728 |
Gekuischt zijn |
dood zijn, overleden zijn |
6 |
729 |
Geleerd zijn |
door ondervinding onderwezen zijn, om zich niet andermaal te laten bedriegen |
6 |
730 |
Gemikt zijn |
op het uiterste punt zijn, te wege zijn |
6 |
731 |
Gemoed zijn in/op iets |
er moed en hart op hebben, met ijver bezield zijn om iets aan te vangen of te verrichten dat wel lijkt te gaan lukken |
8 |
732 |
Gemokkeld zijn |
opgezet zijn |
6 |
733 |
Gepijnd zijn/zitten |
wordt gezegd van iemand die door een hartziekte of door een nachtmerrie of anderszins gedwongen is op de adem, van een brouw in lastige barensnood, van een dier dat door buikopzetting van de winden wil barsten, of door verstopping de buiklast niet kan lossen |
6 |
734 |
Gepolkt zijn/liggen |
in zijn pol of leger liggen |
6 |
735 |
Geriek het |
onbeleefd woord dat men gebruikt als men iemands vraag niet wil beantwoorden |
6 |
736 |
Geriekt je 't? |
onbeleefd woord dat men gebruikt als 'heb je het vast?' of 'versta je het?' |
6 |
737 |
Gerocht zijn |
geraakt zijn, aangedaan zijn |
6 |
738 |
Gesteken worden |
sterven, kapot gaan, omgaan |
5 |
739 |
Gestraald zijn |
dronken zijn |
6 |
740 |
Gestropt zitten |
in nood zijn |
5 |
741 |
Getikt zijn |
niet goed bij zijn verstand zijn |
6 |
742 |
Geven in iets |
in iets deelnemen of meedoen door geld te geven |
7 |
743 |
Geven om iemand |
hem beminnen, hem genegen zijn |
7 |
744 |
Geven om iets |
niet onverschillig zijn, trek of lust gevoelen naar iets |
7 |
745 |
Gevierd zijn op iets |
op iets vlammen, blaken vna gramschap, van liefde, van verlangen |
8 |
746 |
Gevierd zijn van/met iets |
gemokkeld zijn van iets, met iets opgezet zijn |
8 |
747 |
Geweldig zijn in zijnen uitzet |
met hevigheid spreken |
6 |
748 |
Gezeerd zijn met |
zich bevinden bij iemand die ons bezwaarlijk valt zonder het eigenlijk te willen, bijna alleen door zijn tegenwoordigheid |
6 |
749 |
Gezeerd zijn van |
bezwaar hebben van iemand die ons kwelt |
6 |
750 |
Gezond spreken |
als men met gezond verstand wil spreken |
5 |
751 |
Gij schrikkelt |
zegt men tegen iemand die iets vergeet in zijn opsomming van dingen |
5 |
752 |
Gij zijt eene schoone (man) |
zegt men schertsende tegen iemand die, willens of niet, zijn woord niet woord niet houdt, zijn belofte niet nakomt, die zich het beste deel van iets aanmatigt |
7 |
753 |
Gij zijt er schoone meê |
je bent er goed mee |
6 |
754 |
Gij zijt nog niet vee |
wordt gezegd van iemand die zich onverwachts vertoont op het moment dat men over hem spreekt of aan hem denkt |
7 |
755 |
Gij zoudt den duivel vertanden |
zegt men schertsende tegen iemand die iets verricht met grote spoed en geweld |
7 |
756 |
Gij zult nog wel den duivel op een kussen binden, indien hij wilt gerust liggen |
zegt men tegen een beslagmaker, zwetser, grootspreker |
6 |
757 |
God en den mulder iets laten scheiden |
een ingewikkelde zaak laten zoals deze is, zich er niet mee bemoeien |
8 |
758 |
Goed ten hoofde zijn |
verstandig zijn |
6 |
759 |
Grat breken |
geheel en al in stukken breken |
5 |
760 |
Grauw en blauw zeggen |
duchtig over de hekel halen, lang en veel verwijten |
5 |
761 |
Gwiegd zijn met |
gepaaid zijn, gediend zijn |
6 |
762 |
Haagsken planten |
gaan spelen in plaats van naar school te gaan |
6 |
763 |
Haantjes en kiekjes werpen |
dopperlingen maken met een scherf op het water |
6 |
764 |
Haar op (de) tanden hebben |
zich stoutmoedig en triomfantelijk weten te verdedigen, vooral met woorden |
9 |
765 |
Hagemutte stekken |
gaan spelen in plaats van naar school te gaan |
6 |
766 |
Hakkelgarens maken |
blijven haperen, niet vorderen in het werk of in de gang |
6 |
767 |
Hals om (de) krage vechten |
op leven en dood vechten |
6 |
768 |
Hand over herte leggen |
zich laten overhalen, zijn eigen wil afgaan, zich tegen zijn gedachte onderwerpen aan de gedachte van een ander om iets te verrichten, zich met gelatenheid gedragen |
6 |
769 |
Harde noten moeten kraken |
harde waarheden moeten horen |
7 |
770 |
Hebt ge den trantelare dan? |
aan iemand die voortdurend zit te wippen, het zij op zijn kont, hetzij met zijn knie, zoals soms gebeurt bij zenuwachtige lieden |
7 |
771 |
Hennevleesch worden |
huiveren |
6 |
772 |
Hersen door de kele zagen |
kake door bek zagen; een boom in planken zagen zonder hem eerst te beslaan of te beschalen |
6 |
773 |
Hert hebben op (iets) |
met grote moed bezield zijn om iets te doen |
11 |
774 |
Het (zal) ook wel op (zijn) dak regenen |
hij zal op zijn beurt ook iets onaangenaams moeten lijden |
5 |
775 |
Het aangezicht is schilde van kleur |
als het wit en geel, purper of blauw gevlekt is, zoals men soms ziet bij zwangere vrouwen |
6 |
776 |
Het aveke geven |
bij speelkinderen; 's avonds voordat men uit elkaar gaat, elkaar achterna lopen om de ander het laatst aan te raken |
6 |
777 |
Het bier verzoelt |
als het te warm wordt en zijn frisheid verliest |
5 |
778 |
Het bier zetten |
het vers gebrouwen bier te drijven zetten door er zetgist in te doen |
6 |
779 |
Het bloed verkruipt |
zegt men als men huivert of krijzelt bij iets dat schrik verwekt |
5 |
780 |
Het doet al |
het kan wel gebeuren, ik ben er nog niet zeker van, het hangt af van de omstandigheden |
5 |
781 |
Het draait al op zijn hand |
alles wordt naar zijn wil gedaan, het geschiedt zoals hij het wil |
6 |
782 |
Het draait over/aan mijn herte |
zegt men als een spijs niet goed bevalt en men er min of meer van walgt |
5 |
783 |
Het eten pegelen |
de spijs spaarzaam bedelen en, of 't ware, meten en wegen |
6 |
784 |
Het Evangelie staat |
zegt men voor De Mis is aan 't Evangelie (onder welk het volk rechtstaat) |
5 |
785 |
Het gaat maar in zijne hemdemouwen |
het gaat maar gemeen, het gaat niet al te goed |
5 |
786 |
Het gaat nipte |
zegt men bijvoorbeeld in het kaartspel, in een verkiezing, enzovoort, als beide partijen op het punt staan te winnen |
5 |
787 |
Het gaat schurde |
het gaat erg |
5 |
788 |
Het gat schoon hebben/vinden/zien |
een voordelige gelegeheid hebben of zien om iets te doen |
7 |
789 |
Het gat uitgaan/uittrekken |
de deur uitgaan, henengaan |
6 |
790 |
Het gedinkt u |
je zult het gewaarworden, je zult de prijs betalen, het zal je berouwen |
6 |
791 |
Het geeft daartoe geene moete nu |
er is nu geen tijd daarvoor |
6 |
792 |
Het geeft striep om te reinen |
zegt men als het geweldig regent |
6 |
793 |
Het geeft van Nijken |
zegt men als het geweldig waait, regent of hagelt |
5 |
794 |
Het geld heeft geenen steert |
men kan het niet vasthouden, het glijdt door de vingers, men raakt het gemakkelijk kwijt |
7 |
795 |
Het geld met ruifels scheppen |
overvloedig veel geld hebben |
6 |
796 |
Het geldt stikken van menschen |
het is uitermate duur |
6 |
797 |
Het gewand scheren |
geheel het hijstuig gereedmaken om een gewicht op te trekken, met windas, reepen en katrollen |
6 |
798 |
Het giet bij/met akers |
zegt men als het stortregent |
5 |
799 |
Het graan versteken |
van de ene plaats in de andere steken |
6 |
800 |
Het hangt aan eenen draad |
de situatie is onveilig, riskant |
5 |
801 |
Het hangt in mijn leên |
ik voel het in mijn lijf |
5 |
802 |
Het hazevel aantrekken/aanstroppen |
het hazepad kiezen, vluchten |
6 |
803 |
Het heeft jotjes geëten |
hij suft |
6 |
804 |
Het heeft zijnen zetel |
sprekende van een kwaal die men in een deel van het lichaam voelt |
9 |
805 |
Het heil houden |
het volhouden, niet ten onderen gaan, in welstand blijven |
6 |
806 |
Het hemdeken gaat nader of 't roksken |
zegt men om de voorkeur te rechtvaardigen die men heeft voor zichzelf of voor zijn bloedverwanten |
5 |
807 |
Het herte dokt |
als het klopt van angst, vrees, enzovoort |
5 |
808 |
Het herte voeren |
de stoutheid hebben (van iets kwaads te doen) |
6 |
809 |
Het hoofd in den schoot leggen |
zich onderwerpen |
9 |
810 |
Het hoort hier lijze |
zegt men van een plaats waar men de anderen gemakkelijk verstaat, zelfs als zij zacht spreken |
5 |
811 |
Het houden |
net uithouden, doorstaan |
6 |
812 |
Het houdt ergens |
sprekende van een kwaal die men in een deel van het lichaam voelt |
7 |
813 |
Het houdt reke |
sprekend van personen of zaken die elkaar zonder afbreken opvolgen |
6 |
814 |
Het huis hief op van 't volk |
zegt men om aan te duiden dat er uitermate veel volk in huis was |
5 |
815 |
Het huis op den zolder sluiten |
het huis op het opperste steken, het huis opsluiten en op wandel gaan |
6 |
816 |
Het huis op het opperste steken/steert houden |
het huis opsluiten en op wandel gaan |
6 |
817 |
Het iemand afdoen |
hem overtreffen |
8 |
818 |
Het iemand brengen |
iemand zijn zaligheid zeggen, hem berispen, hem een harde vermaning geven |
8 |
819 |
Het iemand op zijn brood smeren |
iemand zijn zaligheid zeggen, hem berispen, hem een harde vermaning geven |
8 |
820 |
Het iemand wenschen |
hem groeten om afscheid te nemen |
8 |
821 |
Het in zijn hert (kunnen) vinden |
de moed hebben om iets te doen dat onbarmhartig is of schijnt te zijn, hardvochtig zijn |
6 |
822 |
Het is (de) buile tegen (de) blutse |
het één vergoedt het ander, de schade komt in de bate, eht nadeel wordt door het voordeel vergolden |
7 |
823 |
Het is al gemaakte lage |
er is iets kwaads berokkend tegen iemand |
7 |
824 |
Het is al koek van één deeg |
lieden van dezelfde soort |
7 |
825 |
Het is al zakken en zaad |
er is geen verschil tussen het één en het ander |
7 |
826 |
Het is altijd trouwen en rouwen |
het leven is een voortdurende afwisseling van lachen en huilen, de blijdschap vergaat allicht in droefheid |
7 |
827 |
Het is besnied, het is waar |
zegt men als men niest terwijl men iets bevestigt, alsof het niezen een bewijs van waarheid is |
6 |
828 |
Het is beter hespe zonder mostaard |
men moet over een goede zaak niet klagen, omdat er iets aan ontbreekt; of tussen twee dingen, waarvan men er één missen moet, moet men zich met het beste getroosten |
7 |
829 |
Het is daar al wel-hertje wel-lustje |
al wat men wensen en begeren kan, overvloed van voldoening |
7 |
830 |
Het is daar alsanne oegst en goê vrijdag |
men moet bij die meester altijd veel arbeiden zoals in oogsttijd en men krijgt er maar slechte kost en mager voedsel zoals op Goede Vrijdag |
7 |
831 |
Het is daar gehoopt en gedouwen |
de maat is vol en opgepropt, het is daar allemaal in overvloed, er is daar niets tekort |
6 |
832 |
Het is daarmeê doef |
het is daarmee uit en amen |
6 |
833 |
Het is de verkeerde wereld |
dat gaat tegen alle gebruiken in |
7 |
834 |
Het is de weêrsplete |
het één is het ander, er geen verschil tussen |
7 |
835 |
Het is een geheele man over eene halve deure |
een klein ventje |
7 |
836 |
Het is een hut |
het is een slecht zaak |
7 |
837 |
Het is een kleen miszit |
het is een gunstige en voordelige zaak |
7 |
838 |
Het is eene bekaaide bakte |
zegt men als een zaak kwalijk uitvalt, als een onderneming mislukt, als het slecht weer is op een feest |
7 |
839 |
Het is eene dunne bezaaite |
zegt men van iemand die weinig verstand heeft, die dun van koornaarde is |
7 |
840 |
Het is eene krieke |
het is een mislukte zaak |
7 |
841 |
Het is eene melodie/olie/hemel |
het is onzeggelijk aangenaam, onzeggelijk wel |
7 |
842 |
Het is eene olie |
zegt men van iets dat overvloedig goed is en veel voldoening geeft |
7 |
843 |
Het is eene specie |
het is de 'real deal' |
7 |
844 |
Het is eene zane aan mijn hert |
dat is een balsem aan mijn hart |
7 |
845 |
Het is er op |
de toorn, woede barst los |
6 |
846 |
Het is geen aardigheid |
het is gemakkelijk te verstaan of te doen; het is niet geestig |
7 |
847 |
Het is geen keure |
het kan niet anders zijn, 't is niet te verwonderen |
7 |
848 |
Het is geen/kwâ grei/rijs |
het is niet aangenaam, het voldoet niet, er is geen reden voor vreugde |
6 |
849 |
Het is geene poretfeme weerd |
het is niets waard |
7 |
850 |
Het is hoog water |
iemand die op het punt staat te gaan huilen, in wiens ogen al tranen opkomen |
7 |
851 |
Het is in de asschene gevallen |
de zaak is mislukt, het plan is verijdeld |
6 |
852 |
Het is lastig met den duivel om zeerst te loopen |
zegt men als men te doen heeft met eenen machtigere dan wij |
6 |
853 |
Het is lucht in 't kepelleken |
ik zie bedrog in die zaak, ik heb er geen vertrouwen in |
7 |
854 |
Het is maar een gapen en een giepen |
het is iets dat gemakkelijk en kortstondig verricht kan worden |
7 |
855 |
Het is maar een halveke |
iets dat niet best is |
7 |
856 |
Het is maar van eenen zwarten pot dat begrijmeld wordt |
het zijn maar dezen die zelf niet deugen, die kwaadspreken van anderen |
7 |
857 |
Het is mij verleed |
ik heb er een afkeer van, het steekt mij tegen |
6 |
858 |
Het is moeilijk tegen den duivel om 't zeerst loopen |
zegt men als men te doen heeft met eenen machtigere dan wij |
6 |
859 |
Het is naar den grond dat 't water stinkt |
t heeft al de aard van die het baart, 't zaadje riekt naar het bloemetje |
6 |
860 |
Het is panne |
zegt men van iets dat goed uitpakt of eindigt |
7 |
861 |
Het is pruisensch |
het gaat schuw en schurde, men kijft en ritsepeelt geweldig |
6 |
862 |
Het is riesche van X |
het is perijkel van X |
6 |
863 |
het is tielijk dag |
de dag begint vroeg |
7 |
864 |
Het is top en eers |
het komt overeen uit |
7 |
865 |
Het is verloren |
het is vruchteloos, er is niets an te doen, dat kan niet zijn |
6 |
866 |
Het is voor een eeuwig zwijgen |
men zal er in lange tijd niet meer naar hoeven omkijken |
6 |
867 |
Het is vriend-uit |
de vriendschap is uit |
6 |
868 |
Het is wat propers |
zegt men op een berispende manier tegen een kind dat zich niet goed gedraagt |
6 |
869 |
Het is wel besteed |
dit zegt men van iemand wie enige tegenheid of ongeluk overkomt dat hij, naar ons inziens, wel verdient |
6 |
870 |
Het is zijn schoonste |
t is hetgeen hij behoorlijkst te doen heeft |
9 |
871 |
Het is zijn schuld niet dat de puiten geen steertjes dragen |
zegt men van een onnozel persoon, van een dwaas mens |
9 |
872 |
Het is zonde Gods |
het mag niet geschieden, het is een laakbare daad |
9 |
873 |
Het jokt niet |
gezegd van personen die, zonder haat of vijandschap te dragen, elkaar nog steeds niet genegen zijn |
5 |
874 |
Het komt beneên de kinne niet |
het is niet gemeend, niet rechtzinnig, hij toont het wel op zijn gelaat, maar het daalt niet tot in zijn hart |
5 |
875 |
Het komt op geen haar, waar men de koe met eene zikkel scheert |
men moet niet zo nauw zien in een zaak |
5 |
876 |
Het koorn is gewaagd |
zeggen de boeren als het door de wind op de akker gedreven ligt, zonder nog gekraakt of in de grond geslagen te zijn |
6 |
877 |
Het koorn reeden |
in de maand maart, het jonge koren op de akker rollen, slepen of eggen, opdat het beter groeit |
6 |
878 |
Het koorn snuiten |
er de afhangende vezelinge en steetelinge met de vingers afsnuiten van een lee of boot vlas |
6 |
879 |
Het kort maken |
kort bezig zijn |
6 |
880 |
Het kort/lang maken |
weinig of veel tijd vertoeven, werken, leven enzovoort |
6 |
881 |
Het krullen/de krulle van den steert is 't fatsoen van den hond |
de mensen achten het bijvallige meer dan het essentiële, men is gediend met de uitwendige schijn |
9 |
882 |
Het kunnen doen met iemand |
met iemand overeenkomen die min of meer lastig is |
9 |
883 |
Het kunnen halen |
het kunnen uithouden om iets te verrichten, het kunnen masschen, iets machtig zijn |
7 |
884 |
Het land aijeren |
het beploegen, mesten, zuiveren, in een woord alles doen wat het nodig heeft om vruchtbaar te zijn |
6 |
885 |
Het lang trekken |
lang bezig zijn |
6 |
886 |
Het langste koordeken trekken |
tot het laatste moment wachten |
6 |
887 |
Het leven is maar eene bakte etens |
zegt men om er de kortheid van aan te duiden |
7 |
888 |
Het lijnzaad schiet zijn oliebrood |
zegt men als het begint te bederven |
8 |
889 |
Het loopt in 't woord |
men zegt, de mare gaat |
5 |
890 |
Het loopt over |
het gaat te ver, meest sprekende van een vriendschap of een liefde die buiten de palen van de redelijk gaat en in het algemeen niet voort blijft duren |
5 |
891 |
Het luidt/beiaardt op iemands torre |
als iemand streng berispt wordt of slagen krijgt; als men, in zijn aanwezigheid, zijn gedrag streng laakt en afkeurt |
7 |
892 |
Het maakt er niet aan |
het doet er niet aan |
5 |
893 |
Het mag er af |
wij moeten niet sparen, er mag wat geld, drank, enzovoort worden gespendeerd |
5 |
894 |
Het mispakken |
het niet treffen, mislukken |
6 |
895 |
Het moet altijd op de stekke zijn voor hem |
het moet altijd juist gepast zijn voor hem |
7 |
896 |
Het neem uit |
het is buitengewoon, het overtreft alles |
5 |
897 |
Het ontzetten |
wegvluchten, weglopen |
6 |
898 |
Het op iemand gezien hebben |
erop gebeten zijn |
8 |
899 |
Het opsteken |
vluchten, wegijlen |
6 |
900 |
Het pelderijn dienen |
er driemaal rond gaan, of er op de knieën driemaal rond kruipen |
6 |
901 |
Het rosteel hangt daar (te) hoog |
zegt men van een hofstede enzovoort waar het werkvolk te weinig voedsel krijgt en bijna honger lijdt |
5 |
902 |
Het schilt te veel |
het gaat te ver |
5 |
903 |
Het schoone hebben |
een gemakkelijk leven hebben |
7 |
904 |
Het slaan in |
in zijn handelswijze een richting nemen die men niet verwachtte |
6 |
905 |
Het spuwt kattejongen |
het sneeuwt met grote vlokken, het regent pijpestelen, het hagelt geweldig |
6 |
906 |
Het staat er niet op |
het komt er niet op aan, het geeft er niet aan |
5 |
907 |
Het steekt er niet op |
het komt er niet op aan |
5 |
908 |
Het stroodje steken |
hier of daar door een misverstand zegd voor het roodje steken |
6 |
909 |
Het tafelken voor de deur zetten |
alles moeten verkopen |
6 |
910 |
Het uitsteken |
zich wegpakken |
6 |
911 |
Het van [niet verre/geen hond(en)] gedeeld hebben |
iemand die de slechte hoedanigheden erft van zijn ouders |
8 |
912 |
Het vat geeft maar uit wat het inheeft |
men mag niet veel verstand of beleefdheid van iemand verwachten die er maar weinig van heeft |
6 |
913 |
Het verstand zit in de lappen niet |
niet in de schoenen, maar in het hoofd |
5 |
914 |
Het vier in de stoppe steken |
door woorden of werken opwekken tot opstand, tot geestdrift, tot gramschap |
6 |
915 |
Het vier toesteken |
het hout aan de haard voortduwen, telkens als er een deel van afgebrand is |
6 |
916 |
Het vingerken naast den duim zijn |
?vertrouwelijk zijn, boezemvriend zijn |
7 |
917 |
Het vlas lult |
zeggen de boeren, als het weinig groeit op de akker, als de dikke mollige sprieteltopjes die de bloesem vatten, wellustig en dartel de ene tegen de andere leunen en neigen |
5 |
918 |
Het voegt wel |
wordt gezegd na een uitdrukking waarin per toeval twee rijmwoorden voorkomen |
5 |
919 |
Het vriest dat het krekelt |
dat het piept, dat het kraakt, met geweld |
5 |
920 |
Het vuur tjonkt |
het brandt niet goed, het vlamt niet door, hetzij omdat de brandstof slecht is, of de trek van de kave te flauw |
5 |
921 |
Het water afzetten |
aftappen, van eenen waterzuchtige |
6 |
922 |
Het water broên over (iets) |
zoveel verdriet maken over iets, dat men er het borstwater van krijgt |
8 |
923 |
Het waterliedje zingen |
op het punt zijn van verdrinken |
6 |
924 |
Het weder schoort op eene reke |
zegt men van goed en helder weer dat duurzaam en standvastig lijkt te zullen blijven |
5 |
925 |
Het weegt van deugden |
laken of andere zware kledingstof om aan te duiden dat het uitermate goed is |
5 |
926 |
Het werk is over |
de taak is af |
6 |
927 |
Het wild staan |
wordt gezegd van de jachthond die stil blijft staan en blijft kijken naar het wild dat hij ontwaard heeft, en aldus de jager verwittigt |
6 |
928 |
Het wilt niet gepeinsd zijn |
het gaat al te ver |
7 |
929 |
Het zal aan uwen vlieger vriezen |
tegenspoed zal u treffen, uw geluk zal verstoord worden |
5 |
930 |
Het zal ook wel al uw kantje waaien |
uw beurt zal ook wel komen om iets te moeten lijden |
6 |
931 |
Het zal op uwen beiaard/torre luien |
je zal een scherpe vermaning of berisping krijgen, men zal je over de hekel halen |
5 |
932 |
Het zal op uwen torre beiaarden |
je zal een scherpe vermaning of berisping krijgen, men zal je over de hekel halen |
5 |
933 |
Het zal rijk of bijstier zijn |
wanneer men iets onderneemt waar onze fortuin of onze ondergang uit volgen moet |
6 |
934 |
Het zal zulk werk zijn |
dat zal de zaak zijn |
7 |
935 |
Het zetten aan/op |
beginnen |
6 |
936 |
Het zit |
sprekende van een kwaal die men in een deel van het lichaam voelt |
5 |
937 |
Hier aangekomen zijn met een kloef en een schoe |
iemand die uit armoede opgerezen is tot rijkdom |
7 |
938 |
Hij gaat op riesche |
zegt men schertsende van iemand die mank loopt |
5 |
939 |
Hij gaat/loopt (gelijk) op zijn vitlokken |
zegt men schertsende van iemand die slecht ter been is, omdat zijn voeten zeer doen of mismaakt zijn |
5 |
940 |
Hij heeft dat in |
het is in zijn natuur, in zijn aard |
6 |
941 |
Hij heeft eenen diggen ingezwolgen |
iemand die het lichaam altijd recht en stijf houdt alsof hij niet kan buitgen |
7 |
942 |
Hij heeft eenen puit in de keel |
hij heeft iets in de keel dat de stem belemmert |
7 |
943 |
Hij heeft er vier in eenen krentekoeke |
hij mist één van de vijf zinnen, hij is niet erg verstandig |
6 |
944 |
Hij heeft geen verstand genoeg om eenen buit te biechten |
?hij heeft niets in te brengen |
7 |
945 |
Hij heeft geenen deesem meer |
iemand die geen middelen meer heeft om zijn handel te hernemen en voort te zetten |
7 |
946 |
Hij heeft het fijne niet vast |
hij heeft niet veel verstand, hij is een dwaas mens |
6 |
947 |
Hij heeft het geschokt |
zegt men van iemand die bijvoorbeeld rijk trouwt of in het kopen een hazaard (geluk, toegift) doet, enzovoort |
7 |
948 |
Hij heeft in den oven gescheten |
zegt men van een bakker die uitgeschud en geruïneerd is, die uit nood zijn bakkerij verlaat |
6 |
949 |
Hij heeft nog niet anders gezien dan eene kave rooken |
hij heeft nergens kennis van |
7 |
950 |
Hij heeft op zijn rechter been geslagen |
hij heeft het getroffen, het is hem gelukt |
6 |
951 |
Hij heeft rapsoepe geëten |
hij is slim en schalk |
7 |
952 |
Hij heeft van het kwaad/den duivel/de duivels in |
hij is ervan bezeten |
5 |
953 |
Hij heeft ze alle vijf niet |
hij heeft zijn vijf zinnen niet; hij heeft een slag van de molen gehad |
7 |
954 |
Hij heeft zijn vel aan |
hij is dronken, hij heeft een stuk in de kraag |
8 |
955 |
Hij hoort langs die oore niet |
hij wil niet naar die woorden luisteren, hij is doof voor zo'n vraag |
5 |
956 |
Hij is aan het melken/mekkeren |
hij is aan het klagen |
6 |
957 |
Hij is de broeder niet |
hij is onpasselijk, ziek, ongezond, ook: hij is niet de bekwame/juiste persoon om iets te verrichten |
7 |
958 |
Hij is door de balië gezicht |
zegt men van een grof, onbeleefd mens |
6 |
959 |
Hij is door eenen zestig geweven |
zegt men van iemand die zeer nauw en gierig is |
6 |
960 |
Hij is er van opgefaarsd |
wordt gezegd van iemand die geheel in een gedachte verzonken is, die er helemaal vol van is (van een gevoel dat hij moet uitdrukken) |
6 |
961 |
Hij is geloove van de hitte/honger enzovoort |
hij is bijna dood van de hitte enzovoort |
6 |
962 |
Hij is het aan het melken |
proberen om alles uit de zaak te halen |
6 |
963 |
Hij is het zout voor zijnen pap niet weerd |
hij wint niets |
7 |
964 |
Hij is in zijn klavergers |
hij heeft wat hij lust, hij is gelukkig |
6 |
965 |
Hij is met een sluffer en een schoe in het land gekomen |
hij is hier arm naartoe gekomen |
6 |
966 |
Hij is niet gepamperd |
zegt men van iemand die vet is, die vast en stevig vlees heeft, in tegenstelling tot iemand die ook vet is, maar wiens vlees slap en papachtig is |
6 |
967 |
Hij is noch mossel noch visch |
hij is een mens zonder vaste denkwijze, zonder karakter |
7 |
968 |
Hij is van geenen haze gerammeld |
zegt men schertsende van een traagaard |
6 |
969 |
Hij is zijn vader/gelijkt zijne vader op eenen tik |
op een haar na |
9 |
970 |
Hij is zijnen drom kwijt |
iemand die geen middelen meer heeft om zijn handel te hernemen en voort te zetten |
6 |
971 |
Hij komt van 't lof/zijn peters/Caneghem |
hij weet van niets, hij kent niets van de zaak |
5 |
972 |
Hij palmt (alijd) in |
hij maakt inbreuk op mijn gezag, op mijn rechten |
5 |
973 |
Hij peist dat keizers kat zijne nicht is, en 't en is geen vriend |
zegt men van een trots mens |
5 |
974 |
Hij schildert den duivel en God uit éénen pot |
zegt men van iemand die overal maar zijn stoffelijke belangen te raden gaat, die weinig of geen geweten heeft |
6 |
975 |
Hij slacht de hennen in den oegst |
zegt men van iemand die zo naarstig met iets bezig is dat hij niet hoort of ziet wat er om hem heen gebeurt; zegt men van iemand die door voorspoed verblind, niet naar iemands raad luisteren wil en denkt dat niets hem kan deren |
6 |
976 |
Hij spelt zijn geld met twee letters |
hij heeft geen geld meer, het is allemaal op |
8 |
977 |
Hij springt maar op een been meer |
zijn krediet, zijn zaken staan wankel |
6 |
978 |
Hij trekt aan het keestje om het wortelken meê te krijgen |
iemand die gedurig vraagt en behendig zoekt om alles te krijgen, een geheim te kennen |
5 |
979 |
Hij verdient het zout niet voor zijnen pap |
hij wint niets |
6 |
980 |
Hij verstaat altijd klinkeband voor hamersteert |
hij verstaat altijd 't één voor 't ander, hij vat het altijd verkeerd op, hij is niet snel van begrip |
6 |
981 |
Hij was om zijn doodzweet te zweeten |
hij was in uiterste angst en verlegenheid |
6 |
982 |
Hij weet noch huids noch hoofds |
iemand die zeer dwaas is |
6 |
983 |
Hij wint het zout in zijnen pap niet |
zegt men van iemand die uit luiheid of anderszins geheel niets wint |
6 |
984 |
Hij zendt er zijne katte naar toe |
hij wacht zich wel van daar te gaan |
8 |
985 |
Hij zit altijd in gaten waar niet te keeren is |
hij is altijd verwikkeld in netelige zaken, waar hij moeilijk of niet uit kan raken |
5 |
986 |
Hij zou klappen/prediken dat zijn tanden vlasschen/tongs verzelt |
zegt men van iemand die altijd voortspreekt met een stroom van woorden |
6 |
987 |
Hoe dat een koe eenen haze vangt |
zegt men schertsende om zijn bewondering uit te drukken richting een lukslag die een dwaas persoon doet |
6 |
988 |
Hoekske zoeken |
haarkloven, kibbelen |
6 |
989 |
Hommel plokken |
de takjes van hommelbellen aftrekken om ze dan op de ast te drogen |
6 |
990 |
Hommelpertsen kuischen |
er de schors en de knoesten van afschalmen en het dikste einde scherpen om in de grond gedreven te worden |
6 |
991 |
Houden aan (iets) |
het niet graag laten varen |
7 |
992 |
Iemand bij 't vier zetten |
hem verschalken |
8 |
993 |
Iemand de kunste vergen van iets te doen |
hem uitdagen iets te verrichten dat men bekent zelf niet te kunnen |
8 |
994 |
Iemand de lemen geven/strooien |
om te schimpen met iemand die, begerende te trouwen verlaten wordt van minnaar of minnares, strooit men 's nachts lemen, rond zijn huis, hetzij op de grond, hetzij op de haag |
8 |
995 |
Iemand de mouwe vagen |
hem strelen, vleien, flikflooien |
8 |
996 |
Iemand de penning junnen |
bij hem kopen |
8 |
997 |
Iemand de vijve geven |
de vijf vingers, de hand geven als van vriendschap of verzoening |
8 |
998 |
Iemand de/te perre draaien |
hem ondersteboven omwerpen, hem een slag geven zodat hij omtuimelt |
8 |
999 |
Iemand den baard vullen |
hem de bol wassen, scherp berispen en verwijten |
8 |
1000 |
Iemand door 't rasteel trekken |
hem bedriegen, hem verhinderen, hem foppen |
8 |
1001 |
Iemand door de neuze booren |
hem half dronken maken |
8 |
1002 |
Iemand een lating geven |
hem doen bloeden, veel geld doen betalen |
8 |
1003 |
Iemand een reedsel geven |
iemand afrossen |
8 |
1004 |
Iemand een stroo steken |
iemand prijzen om hem welgezind te maken, of om van hem een gunst te bekomen, of ook om bedektelijk met hem te lachen |
8 |
1005 |
Iemand een tand zetten |
hem een slechte streek leveren |
8 |
1006 |
Iemand een vellie geven/ophangen |
een leugen wijsmaken, bedriegen in de koophandel of anderszins |
8 |
1007 |
Iemand eene ruifeling geven |
een trommeling, een pak slagen |
8 |
1008 |
Iemand eenen tand lossen/trekken/lichten |
hem bedriegen door hem meer te doen betalen dan de bewezen dienst waard is |
8 |
1009 |
Iemand eenen vlassen baard aandoen |
hem verschalken, hem door schijnheiligheid, met schone woorden bedriegen, hem beschimpen onder de schijn hem te prijzen, hem doen geloven dat iets geheel in zijn voordeel is terwijl het inderdaad in zijn nadeel is, enzovoort |
8 |
1010 |
Iemand geen strood in den weg leggen |
hem niet het minste verhinderen |
8 |
1011 |
Iemand het nauwste zeggen |
hem over de hekel halen, hem zijn zaligheid zeggen |
8 |
1012 |
Iemand iets door den baard wrijven |
verwijten |
8 |
1013 |
Iemand iets door zijnen baard wribbelen/wrijven |
hem iets verwijten |
8 |
1014 |
Iemand iets in de oore laten leken |
hem langzamerhand en voorzichtig iets kenbaar maken dat hem aangaat |
8 |
1015 |
Iemand iets in zijne oore laten leken |
hem iets zeggen met voorzichtigheid |
8 |
1016 |
Iemand iets kuischen |
hem iets toebrengen dat onaangenaam is |
8 |
1017 |
Iemand iets opvijzen/opdraaien |
hem wat wijs maken, op de mouw spitten |
8 |
1018 |
Iemand iets wijs zeggen |
het hem uiteen doen, verklaren, doenverstaan, wijsmaken |
7 |
1019 |
Iemand in 't kot plooien |
bij zeelieden, hem gevangen zetten, de handen aan de voeten geboeid en het lichaam inneen gebogen |
8 |
1020 |
Iemand in de kleeren/kleederen steken |
hem de kleren aandoen |
8 |
1021 |
Iemand in de lee houden |
hem in de leiding houden, onder zijn gezag en bestier houden |
8 |
1022 |
Iemand in de pijne laten |
hem in de klem, in de nood laten |
8 |
1023 |
Iemand in de slingerkoorde houden |
hem tot speelbal doen dienen, met hem dollen |
8 |
1024 |
Iemand in den nekke schippen |
stout en vrij iemand vernederen, hetzij door hem spottenderwijs te overtuigen dat hij ongelijk heeft |
8 |
1025 |
Iemand in den nekke schuppen/schippen |
met iemand spotten, onder de schijn van hem te vleien of te prijzen, met hem muffen |
8 |
1026 |
Iemand in den zak steken |
hem bedriegen, de uil van het spel maken |
8 |
1027 |
Iemand lot slaan |
hem machtig veel slagen geven, zodat als hij een paard was geweest, hij er lot van zou zijn |
7 |
1028 |
Iemand meester kunnen |
kunnen heersen, overmannen, bedwingen |
9 |
1029 |
Iemand met den tuimelare voeren/leiden |
hard in de toom houden |
8 |
1030 |
Iemand met eene eiken slunse wrijven |
hem afrossen met eene roede |
8 |
1031 |
Iemand met het rooi laten |
hem met de last en de beslommering laten |
8 |
1032 |
Iemand met zijne voetjes bij 't vier zetten |
hem troetelen en vleien |
8 |
1033 |
Iemand onder den vlinder lee'n |
hem om de tuin leiden, hem bedriegen waar hij bij is |
8 |
1034 |
Iemand op iets staat |
zegt men bij verkopen wanneer hij het hoogste bod gedaan heeft, maar nog niet als definitieve verkoper herkend is, bijvoorbeeld net zo bij de voorlopige verkoop van huizen en landen |
7 |
1035 |
Iemand op peil stellen/zetten |
hem zijn taak voorschrijven |
8 |
1036 |
Iemand op zijn zeer treden |
hem in zijn zeer tasten, hem iets verwijten waar hij zeer gevoelig voor is |
8 |
1037 |
Iemand over 't hoofd trekken |
hem overklappen, overhalen, van gedachte doen veranderen |
8 |
1038 |
Iemand over het peerd heen zetten |
iemand door een al te grote drift en gedienstigheid nadeel toebrengen, iemand die iets vals houdt staan, zodanig gelijk geven en ondersteunen dat zijn ongelijk er meer door opvalt |
8 |
1039 |
Iemand reusch vragen |
hem bot vragen, dat hij niet meer weet wat te antwoorden |
8 |
1040 |
Iemand te kandeele gaan/vliegen |
tekeer gaan op hem, met geweld aanranden |
8 |
1041 |
Iemand te keerde vliegen/gaan |
zich tegen hem verzetten, hem aanranden |
8 |
1042 |
Iemand troosten over/op iets |
?schikken in |
8 |
1043 |
Iemand uit de puren helpen |
hem uit een moeilijke zaak redden |
8 |
1044 |
Iemand uitmaken voor stinkenden visch |
hem uitschelden voor al wat slecht en eerloos is |
8 |
1045 |
Iemand verwribbelen aan iets |
foppen, bedriegen, verneuken |
8 |
1046 |
Iemand wat op zijn liere geven |
slagen geven |
8 |
1047 |
Iemand zeer doen |
pijn verwekken |
7 |
1048 |
Iemand zijn geld afplooschen/afluizen/aftroggelen |
in verscheidene stonden aftroggelen, bij delen verkrijgen door knijzing |
11 |
1049 |
Iemand zijn peil stellen/zetten |
hem zijn taak voorschrijven |
10 |
1050 |
Iemand zijn zaligheid zeggen/geven |
hem de les lezen, hard berispen |
11 |
1051 |
Iemand zijne mouwe vullen |
hem leugens ophangen, iets doen geloven |
10 |
1052 |
Iemand/iets aan de zool van zijne schoe'n vagen |
er zich niet over bekreunen, ermee lachen |
7 |
1053 |
Iemand/iets meester kunnen/worden/zijn |
over iemand of iets kunnen (gaan) heersen |
8 |
1054 |
Iemands borze luizen |
pluimen, roven |
10 |
1055 |
Iemands hert (en ziel) uithalen |
door gedurig kijken en vragen hem uit der mate lastig en verdietig zijn |
10 |
1056 |
Iemands schoe'n vagen |
wordt gezegd van werklieden die met hun neusdoek de schoenen gaan poetsen van vreemde personen die hun werk komen beschouwen, met inzicht van drinkgeld te krijgen |
10 |
1057 |
Iemands tonge pellen |
iemand uithoren |
11 |
1058 |
Iemands tonge vlaân |
hem uithoren |
10 |
1059 |
Iemands zulle plat lopen |
(de deur/drempel platlopen) er veel te huize gaan, er veel over de vloer komen |
10 |
1060 |
Iets aan iemands neuze knopen |
hem iets zeggen dat hij nieuwsgierig trachtte te weten |
8 |
1061 |
Iets beredderen of verveerdigen dat het naar den rook niet en smaakt |
iets doen zoals het zijn moet, dat men er tevreden mee is |
8 |
1062 |
Iets doen tegen de warmte |
wordt schertsende gezegd van iemand die iets wil versterken, maar het zelf bekleedt met iets dat niet versterkt |
8 |
1063 |
Iets feitsch zijn |
met iets bekend zijn, iets verstaan |
9 |
1064 |
Iets in 't dak steken |
iets laten varen |
8 |
1065 |
Iets in 't stille doen |
in 't verborgen verrichten |
8 |
1066 |
Iets in de mouw houden |
geheim houden, niet verspreken |
8 |
1067 |
Iets in den doodboek laten |
er geen melding meer van maken |
8 |
1068 |
Iets in zijn hoofd steken |
zich iets inbeelden, aan iets denken |
8 |
1069 |
Iets onverlet laten |
iets tegenwoordig ongeroerd laten en verschuiven totdat men het beter en gemakkelijker zal doen |
8 |
1070 |
Iets op den lever hebben |
iets op het hart hebben |
9 |
1071 |
Iets over zijn hert laten gaan |
een geleden ongelijk vergeten, geen wederwraak gebruiken |
8 |
1072 |
Iets pal hebben |
iets raden, iets vatten |
9 |
1073 |
Iets rat (af) zeggen |
plat af, vlak af, rechtuit, zonder omwegen |
8 |
1074 |
Iets stil houden |
geheim houden |
7 |
1075 |
Iets uit de schokke doen |
iets uitbrengen, iets vertellen dat van weinig belang of nut is, babbelen en praten |
8 |
1076 |
Iets van de naalde tot den draad vertellen/uiteendoen/weten |
iets lang en breed vertellen, met alle omstandigheden, kanten en hoedanigheden |
8 |
1077 |
Iets van zijnen nekke schudden |
een lastig werk op een ander verschuiven, zich een zaak niet aantrekken |
8 |
1078 |
Iets zeggen voor zijn redens |
iets zeggen om zekere redenen die men heeft, zijn gedachte uiten bij iemand die min of meer anders denkt |
8 |
1079 |
Iets zien met eene schemelinge |
iets zien zonder het te kunnen onderscheiden of verkennen, hetzij omdat het te ver is of omdat het te snel verdwijnt |
8 |
1080 |
Iets/veel/weinig hebben van |
gelijkenis hebben met, erop trekken |
6 |
1081 |
Ijzer slaan |
gezegd van een trompe |
6 |
1082 |
Ik ben den penning gejund |
? |
5 |
1083 |
Ik doe hem den baard af |
hem het gat (de weg) afschieten, hem de loef afsteken |
9 |
1084 |
Ik geef er geen linkje voor |
het is niets waard |
6 |
1085 |
Ik geef er geen oordje voor |
het is niets waard |
6 |
1086 |
Ik geef er geene spellekop voor |
?ik geef er niets voor; het is niets waard |
6 |
1087 |
Ik geef hem den pap in den mond |
hem op een indirecte maar vatbare wijze zeggen wat hij moet antwoorden |
9 |
1088 |
Ik had schoon het eene tonneken achter 't ander te ontsteken |
ik beproefde van het één het ander te spreken om met hem in gesprek te komen, het was nutteloos, hij zei 'ja' of 'nee' en daarmee hield het op |
6 |
1089 |
Ik heb daar leelijk in 't schijt gezeten |
in de nesten, in nood |
5 |
1090 |
Ik heb het in/op mijn leên |
mijn geest is er gedurig mee bezig |
7 |
1091 |
Ik heb het uit mijnen mond gedorven/gespaard/onttrokken/geweigerd |
niet opgegeten |
7 |
1092 |
Ik hoor het ruischen |
?er is iets (geheimelijk) gaande |
6 |
1093 |
Ik ken die kruiden niet |
dat is een geheim voor mij, die zaak is mij onbekend, ik weet het niet te raden |
6 |
1094 |
Ik ken hem van knie noch van elleboge |
ik heb van hem nog dienst noch ondienst ontvangen, ik heb geen reden om voor of tegen hem te zijn |
6 |
1095 |
Ik kocht liever eenen puit vijg grooten en 'ik liet hem springen |
zegt men om met kracht en schimp te weigeren iets te doen |
6 |
1096 |
Ik late mij rekken |
zegt iemand om met kracht zijn gezegde te bevestigen |
6 |
1097 |
Ik moet gaan of zenden |
als men haast heeft om te vertrekken |
6 |
1098 |
Ik riek het stinken |
?iets ongaangenaams gewaarworden, er lucht van krijgen |
6 |
1099 |
Ik spreek in uwe redens |
zegt men als men iemand onderbreekt |
5 |
1100 |
Ik wil er om wedden |
gewed dat hij daar geweest is |
6 |
1101 |
Ik word de vente gejund |
? |
5 |
1102 |
Ik zal er mijn hazaard van genieten |
zegt men om zich aan te moedigen in het ondernemen van iets waar de uitkomt twijfelachtig van is |
8 |
1103 |
Ik zal u hebben |
wordt gezegd op een bedreigende manier |
6 |
1104 |
Ik zie de galge in uw ogen |
zegt men scheldender wijze tegen een booswicht |
6 |
1105 |
Ik zie de galge in uwe oogen |
zegt men scheldender wijze tegen een booswicht |
6 |
1106 |
Ik zou (niet) in zijn schoenen willen staan |
wensen niet in zijn plaats te zijn |
7 |
1107 |
Ik zou u veroorbaren in een oordjespanneken |
gelijksoortige zegswijze waar men ook dezelfde gevoelens door uitdrukt (misgenoegen, spijt, ongeduld, verwondering) maar dan op een dreigende toon |
7 |
1108 |
Ik zou uit mijn sluffers/savatten niet gaan voor in zijn schoens te kruipen |
ik zou geenszins met hem van stand willen wisselen |
7 |
1109 |
In 't bonte slaan/smijten |
in 't kwaad slaan, losbandig worden |
5 |
1110 |
In 't dak laten |
vergeten laten |
5 |
1111 |
In 't dak steken |
in 't vergeetboek schrijven, voor altijd van kante stellen |
5 |
1112 |
In 't dark zitten/blijven |
niet meer vermeld worden, vergeten zijn |
5 |
1113 |
In 't droog zijn |
goed kunnen leven |
6 |
1114 |
In 't drooge zitten, als 't pap regent |
de kans missen, niet aanwezig zijn als er iets te winnen is |
5 |
1115 |
In 't lood staan |
gezet zijn |
5 |
1116 |
In 't lood zetten |
in drukletters stellen om dan te drukken |
5 |
1117 |
In 't ongereed zijn |
op de hort zijn, niet bij de hand zijn, verloren zijn |
6 |
1118 |
In 't ree zijn |
gereedzijn, klaar zijn, in orde zijn |
6 |
1119 |
In 't spennen van 't fruit |
in het seizoen dat het fruit vrucht zet |
5 |
1120 |
In 't wijzen laten |
op een voorstel seffens niet antwoorden, maar enige tijd wachten om zich te beraden |
5 |
1121 |
In 't wit drijven |
?have a vaginal discharge |
5 |
1122 |
In 't zwarte zijn |
de priestertoog dragen |
6 |
1123 |
In (iemands) rechteren aarm vallen/liggen |
zijn gunst bekomen of genieten, zijn beste vriend worden of zijn |
7 |
1124 |
In (zijn) oogen branden |
ik beschouw dat met gretige ogen, ik voel een hevige begeerte om het te krijgen, te genieten |
5 |
1125 |
In ago slaan/leggen |
de mond stoppen |
5 |
1126 |
In ago vallen/liggen |
niet meer weten wat te antwoorden, geen eentje meer te tellen hebben |
5 |
1127 |
In ago zijn |
niet meer weten wat te antwoorden, geen eentje meer te tellen hebben |
6 |
1128 |
In boge staan |
met de pijl op de boog gespannen staan, klaar om te schieten |
5 |
1129 |
In de aap gelogeerd zijn |
een voorwerp zijn van iemands schimp |
6 |
1130 |
In de boonen loopen |
buiten dienst zijn, van zijn ambt afgesteld zijn en niet weten wat te doen, verloren lopen |
5 |
1131 |
In de kerke komen |
iemand die in een huis tredende, de deur open laat staan |
5 |
1132 |
In de keukenmaand geboren zijn |
een taai leven hebben |
6 |
1133 |
In de krotte zijn |
in grote nood zijn |
6 |
1134 |
In de krotte zitten/verkoopen |
in grote nood zijn |
5 |
1135 |
In de melk komen/liggen |
wordt bij landbouw gezegd van het gezaaide graan dat in de akker begint te zwellen en zijn bloem in een witte vloeistof verandert om zo seffens te kiemen |
5 |
1136 |
In de mouwe geraken/zitten |
iemands gunst winnen of hebben |
5 |
1137 |
In de nek stampen |
stout en vrij iemand vernederen, hetzij door hem spottenderwijs te overtuigen dat hij ongelijk heeft |
5 |
1138 |
In de neuze krijgen/hebben |
Iets rieken, den reuk van iets ontwaren/iets gewaar worden |
6 |
1139 |
In de oegstmaand gespend zijn |
altijd lust hebben naar drinken |
6 |
1140 |
In de perse zijn |
verlegen of angstig zijn |
6 |
1141 |
In de perse zitten |
verlegen of angstig zijn |
5 |
1142 |
In de pijn zijn |
wordt gezegd van iemand die door een hartziekte of door een nachtmerrie of anderszins gedwongen is op de adem, van een brouw in lastige barensnood, van een dier dat door buikopzetting van de winden wil barsten, of door verstopping de buiklast niet kan lossen |
6 |
1143 |
In de pijn zitten |
wordt gezegd van iemand die door een hartziekte of door een nachtmerrie of anderszins gedwongen is op de adem |
5 |
1144 |
In de plooien vallen |
bij kleermakers, wordt gezegd van verkeerde plaatsen in het laken of andere stof, die in de plooien van het kleed gebracht en aldus aan het oog verborgen worden; wordt ook gezegd van geld dat iemand achterhoudt bij een betaling zonder dat dit merkbaar is |
5 |
1145 |
In de tjoolstrate zijn |
tjolen, ziekertieren zijn, een droevig leven sleuren |
6 |
1146 |
In de vlere steken |
toedragen, er van het zijne in steken |
5 |
1147 |
In de voude zijn |
in regel zijn, zijn zoals het hoort |
6 |
1148 |
In den brand laten |
in de nood, in de klem, in de steek laten |
5 |
1149 |
In den donder blauwen |
iets zodanig verrichten dat niemand het merkt of kan achterhalen |
5 |
1150 |
In den dos blijven |
geen keur hebben van trouwen, niet ten huwelijk verzocht worden |
5 |
1151 |
In den kansel zitten |
in nood zijn, in het nauw zitten |
5 |
1152 |
In den moet zitten |
bij kaartspelers, wordt in sommige spelen gezegd van de kaarten die in de hand zitten, de speler is verplicht deze te spelen, of ze nu goed of slecht zijn |
5 |
1153 |
In den mulhoek staan |
veracht en verstoten zijn, niets te zeggen hebben in huis |
5 |
1154 |
In den ossebilk zijn |
schimpende van een dochter die te oud is om nog te trouwen |
6 |
1155 |
In den rabbelzak zitten |
wordt gezegd van iemand die altijd ziek is |
5 |
1156 |
In den tempel kakken |
iets verrichten waardoor men iemands gunst verliest, in ongenade vervallen |
5 |
1157 |
In doolaards bende geraken |
op de dwaalweg raken, naar zijn verderf lopen |
5 |
1158 |
In doolaards bende jagen |
op de dwaalweg brengen, tot de ondeugd drijven |
5 |
1159 |
In doolaards bende zijn |
op de dwaalweg zijn, verloren lopen, een slecht leven leiden |
6 |
1160 |
In een goed gat slaan |
wel lukken, wel uitvallen |
5 |
1161 |
In een huttelken vallen |
in een hoopje vallen |
5 |
1162 |
In eenen aardigen kam geschoren zijn |
in een vreemde, moeielijke toestand zijn |
6 |
1163 |
In eenen hoop vallen |
instorten |
5 |
1164 |
In eenen zuren appel bijten |
iets onaangenaams tegenkomen en ondergaan |
5 |
1165 |
In fafooi zijn met (iets) |
in grote doen zijn om iets te schikken of vaardig te maken, met blijkbare geestdrift iets te bewerken |
8 |
1166 |
In haken en ogen liggen |
met iemand in geschil zijn |
5 |
1167 |
In het hoofd hangen |
iets waar de geest of de gedachte mee bezig is |
5 |
1168 |
In het lijf/de leden hangen |
enig zeer gevoelen in het lichaam, enig ongemak gewaarworden door hetgeen gebeurd is of gebeuren zal |
5 |
1169 |
In het slot zijn |
beteuterd zijn, niet weten noch waaruit noch waarin, in zijn eigen woorden gevangen zijn |
6 |
1170 |
In iemands lucht staan |
hem beletten goed te zien, vóór een lamp of venster staan |
7 |
1171 |
In iemands nadeel spreken/werken |
hem trachten te verongelijken, te verhinderen |
7 |
1172 |
In iemands nadeel zijn |
hem trachten te verongelijken, te verhinderen |
8 |
1173 |
In iemands rapen zitten |
bezig zijn met ze te stelen, er er deel van wegroven, iemand onderkruipen |
7 |
1174 |
In iemands schoenen/plekken (niet) willen terden/staan/zijn/stappen/zitten |
wensen in zijn plaats te zijn |
9 |
1175 |
In iemands voordeel spreken/werken |
in het voordeel, profijt van iemand |
7 |
1176 |
In iemands voordeel zijn |
in het voordeel, profijt van iemand |
8 |
1177 |
In iets leven |
er al zijn vreugde in vinden |
7 |
1178 |
In iets maken |
erin weten, er gevoelig aan zijn |
7 |
1179 |
In lijke liggen |
gestorven, maar nog niet begraven zijn |
5 |
1180 |
In lijke liggen |
een dood lichaam dat nog niet begraven is |
5 |
1181 |
In mul knagen |
?afbrokkelen |
5 |
1182 |
In mul liggen |
verbrijzeld en vermorzeld liggen |
5 |
1183 |
In mul slaan |
te morzel slaan |
5 |
1184 |
In mul treden/rijden |
de noten, de appels, die op de grond liggen, worden in mul getrappeld van de paarden, in mul gereden van de wagen |
5 |
1185 |
In mul vallen |
in brijzels neervallen, in poeder openvallen |
5 |
1186 |
In nesten zitten |
in moeilijkheden zijn, in een netelige toestand zijn |
5 |
1187 |
In pasteie vallen/liggen |
wordt gezegd van iets dat overhoop in stukken valt of ligt |
5 |
1188 |
In post loopen/rijden |
?snel/haastig lopen of rijden |
5 |
1189 |
In roere zijn |
in beweging zijn |
6 |
1190 |
In slavent vallen/liggen |
ziekelijk worden of zijn, zodat men zijn zaken niet meer verrichten kan |
5 |
1191 |
In slavent zijn |
ziekelijk worden of zijn, zodat men zijn zaken niet meer kan verrichten |
6 |
1192 |
In stokken liggen |
niet overeenkomen, in geschil zijn |
5 |
1193 |
In t droog zitten |
goed kunnen leven |
5 |
1194 |
In tjokke/tjokken liggen |
in stokken liggen, niet overeenkomen |
5 |
1195 |
In zijn haar zijn |
in goede gezondheid zijn |
6 |
1196 |
In zijn hoofd geslegen/geschoten |
hij heeft er het hoofd bij verloren, hij is er zot van geworden |
5 |
1197 |
In zijn kapitel zijn |
zijn misgenoegdheid in strenge woorden uiten, met grammoegdheid berispen |
6 |
1198 |
In zijn krage steken |
opeten, doorslikken |
5 |
1199 |
In zijn lood zijn |
in zijnen behoorlijke stand zijn |
6 |
1200 |
In zijn vierkantte staan |
fiks en schrap staan |
5 |
1201 |
In zijn weêre zijn |
wordt gezegd van een mens dat genot heeft |
6 |
1202 |
In zijne hand niet kijken (voor/om) |
niet aarzelen, zich geen ogenblik bezinnen |
5 |
1203 |
In zijne keel krasselen |
schrapen |
5 |
1204 |
In zijne liere gieten/slaan |
in zijn maag gieten, binnenslaan |
5 |
1205 |
In zijne peule zijn |
in zijn haar zijn, in zijn center zijn, wel en gezond zijn |
6 |
1206 |
In zijnen draai zijn |
een grillige luim hebben |
6 |
1207 |
In zijnen haak zijn |
in regel zijn, in zijn behoorlijke stand zijn, sprekende van de gezondheid, van het verstand, van het gemoed |
6 |
1208 |
In zijnen kets zijn |
in zijn vuur zijn, in zijn goede of kwade luim zijn, in driftige stemming zijn om iets te doen |
6 |
1209 |
In éénen pot schijten |
met elkaar in verstandhouding zijn, dezelfde mening hebben |
5 |
1210 |
In/op/van/uit zijn center zijn |
onpasselijk, ziekelijk zijn |
6 |
1211 |
Interd doen in een sterf huis |
zijn aandeel komen eisen in een nalatenschap, zich als eigenaar vrijwillig aanbieden om nevens de andere erfgenamen de goederen en ook de lasten van een sterfhuis te delen |
6 |
1212 |
Is uwe tonge lang? |
zegt men spottend met iemand die zonder grond zich inbeeldt dat hij iets bekomen zal |
6 |
1213 |
is/ware het zake |
indien, in het geval dat |
7 |
1214 |
Juist aarde genoeg om den pit te vullen |
juist geld genoeg om de schulden te betalen, juist middelen genoeg om te leven |
6 |
1215 |
Juist in tijds in 't drooge zijn |
wordt gezegd van iemand die op gepaste tijd dood is (had hij langer geleefd, dan zou hij armoede hebben geleden of glorie zijn veloren) |
6 |
1216 |
k en wil van de trappen niet vallen voor de keure |
om aan te duiden dat men iets zeker is, nochtans niet zo zeker dat men het zou durven zweren |
6 |
1217 |
k en zou niet stuipen voor de bate |
ik weet er geen verschil, geen voorkeur in |
6 |
1218 |
k wilde dat de katten uw aanzicht wieschen |
soort van verwensing of vloekwoord |
5 |
1219 |
k zou dat 'ne keer wilen zien, zei blinde Maaie |
ik geloof daar niets van |
5 |
1220 |
Kaadje/Kaaike schoppen |
kalle schoppen, hinkelen |
6 |
1221 |
Kake door bek klappen |
onbezonnen spreken, alles zeggen wat in je opkomt zonder enige bescheidenheid of beraad |
6 |
1222 |
Kake door bek werken/metsen |
?overhands een strekse en een potietse laag briken metselen |
6 |
1223 |
Kake door bek zagen |
een boom in planken zagen, zonder hem eerst te beslaan of te beschalen |
6 |
1224 |
Kallemalij slaan |
voor knoezelvoeten |
6 |
1225 |
Kanteerne ziet mij geerne |
wanneer men een valling heeft die langdurig is |
6 |
1226 |
Kardas geven op |
met geweld slaan |
6 |
1227 |
Katten in zakken koopen |
iets kopen zonder het gezien te hebben |
6 |
1228 |
Kavelooten kop over kop |
een dier verruilen of mangelen tegen een ander dier, effen weg zonder er enig geld bij te geven of te ontvangen |
6 |
1229 |
Keizer zijn/blijven |
kakaard zijn in een vanduwe, met het laatste bod blijven, sprekend van een koop die nadelig is, waar men aan bedrogen is |
7 |
1230 |
Kersten doen |
dopen, christen maken |
6 |
1231 |
Ketsen achter iemand/iets |
lopen om iemand te krijgen, om iets te bekomen |
6 |
1232 |
Keure weten in iets |
iets verkiezen, iets liever hebben |
8 |
1233 |
Kleen/groot van ate zijn |
weinig of veel kunnen eten |
6 |
1234 |
Klinke trappelen |
de voet stellen op de voeg van de samengeschoven einden van twee planken die op schragen of bulsterhouten los liggen |
6 |
1235 |
Koeste zijn |
zich stilhouden |
6 |
1236 |
Koopwaren pinten |
koopziende maken door ze hun beste voorkomen te geven |
6 |
1237 |
Kop of letters smijten |
kruis of munt spelen |
6 |
1238 |
Kort keeren |
wordt gezegd van een voerman die zijn gespan omwendt in een enge cirkel, in een nauwe plaats |
5 |
1239 |
Kort spelen maken met |
zonder uitstel afmaken, doorwerken |
6 |
1240 |
Kort zijn van steertvijze |
weinig bemiddeld zijn, klein zijn van rang en staat |
6 |
1241 |
Kort/lang van slage zijn |
wordt gezegd van een viervoetig dier wiens balg of middenlijf, van de schouders tot de heupen, kort of lang is |
6 |
1242 |
Korte haver geven/krijgen |
slaan of geslagen worden |
6 |
1243 |
Korte veureinden met iets maken |
seffens de hand aan het werk slaan, licht met iets gedaan maken, enzovoort |
8 |
1244 |
Korten voor de vlage |
wijken voor het gevaar, een dreigend ongeluk vermijden |
5 |
1245 |
Kortmaandeken is een kwaadmaandeken |
in februari is er vaak veel vorst en sneeuw en hagel en wind |
7 |
1246 |
Koteren achter iets |
vragen en talen om iets te vernemen, een geheim kennen |
7 |
1247 |
Kousen/Zokken besteken |
er de voetelingen van met sayette overnaaien voor de kloekte |
6 |
1248 |
Krabeulen met |
ruw en wreed behandelen |
5 |
1249 |
Kremp geven |
zwichten, onderdoen |
6 |
1250 |
Krepee/Fut/Lament/Snoer/Peper enzovoort geven |
met driftig geweld in werking zijn |
6 |
1251 |
Kroois keeren |
interest betalen van geleend geld |
6 |
1252 |
Kunnen blokken en bijbollen |
kunnen doen wat men wil, de keuze hebben om het één of het andere middel (of maatregel) te gebruiken |
6 |
1253 |
Kunnen lijden dat de zon in 't water schingt |
kunnen lijden dat anderen ook welvaren, het geluk van anderen niet benijden |
6 |
1254 |
Kwaad krijgs zijn |
moeilijk om te verkijgen zijn |
6 |
1255 |
Kwijt is de komenschepe |
hij die iets wil winnen, moet iets wagen; als men in zijn onderneming mislukt, moet men het zich getroosten |
6 |
1256 |
Kwinten tegen kwanten slaan |
knoezelvoeten |
6 |
1257 |
Laat elk zijnen naad naaien |
bemoei u niet met andermans zaken |
8 |
1258 |
Laat op zijn stikken zijn |
op zijn achterdeel zijn, later dan gewoonlijk op zijn werk zijn |
6 |
1259 |
Lament geven |
met driftig geweld te werk gaan |
6 |
1260 |
Land/akkerland scheuren |
het schenden door er een kalsijde, een ijzeren weg, een vaart door te leiden |
6 |
1261 |
Lange vingers hebben |
diefachtig zijn |
9 |
1262 |
Laten gewerden |
laten doen, laten begaan |
5 |
1263 |
Laten staan |
houden staan, van gedachte zijn, beweren |
5 |
1264 |
Laten van iets |
aan iets lullen, er een woord van reppen, iets te verstaan geven |
7 |
1265 |
Laten varen |
laten vallen, laten schieten, niet spreken van iets |
5 |
1266 |
Lavei/Lawei steken |
ophouden met werken, niet meer willen werken behalve op zekere voorwaarden om een hoger loon af te dwingen of om het achterstallige week- of maandgeld te krijgen |
6 |
1267 |
Leege gehaar zijn |
haar hebben dat staat tot laag op het voorhoofd, een klein voorhoofd hebben |
6 |
1268 |
Leentje loopen |
iets dat gedurig van de ene aan de andere uitgeleend wordt |
6 |
1269 |
Leuren met |
zorgeloos en ruw dragen en behandelen |
5 |
1270 |
Leutig zijn op iemand |
tonen dat men blij en verheugd is om iemand te zien, te mogen onthalen of aan te spreken |
8 |
1271 |
Leêr/Leêrke/Leêrtje steken |
door arglistige woorden trachten anderen tegen elkaar misgenoegd te maken of hun misgenoegen te vermeerderen |
6 |
1272 |
Liegen om er zakken bij te droogen |
geweldig liegen |
6 |
1273 |
Lijzig gaan |
stilletjes en traagzaam gaan |
5 |
1274 |
Lijzig hangen/liggen/staan |
iets dat nauwelijks hangt, ligt of staat en dreigt te vallen, and |
5 |
1275 |
Lijzig hooren |
een fijn gehoor hebben |
5 |
1276 |
Lijzig slapen |
zacht en stil te sluimeren liggen, licht slapen zodat men gemakkelijk ontwaakt |
5 |
1277 |
Lijzig spreken |
zachtjes en traagzaam spreken |
5 |
1278 |
Lijzig vullen/opgieten |
graan, zaad en andere dingen die men ergens licht en zachtjes indoet, zonder die samen te drukken of vast toe te persen |
5 |
1279 |
Links slaan om rechts te weten |
door indirecte vragen trachten het fijne van iets te weten |
5 |
1280 |
Lonte geven |
met drift en geweld iets verrichten |
6 |
1281 |
Lonten rieken |
onraad vernemen |
6 |
1282 |
Lood in zijn schoe'n hebben |
traag te gang zijn |
9 |
1283 |
Loof den dag als hij voorbij is |
roep geen mosselen voordat je aan het strand bent, reken op geen tijd die je nog nodig hebt |
6 |
1284 |
Loog leken |
loog maken door alwater te laten zijgen door een rus (zeef) |
5 |
1285 |
Loop naar de galge |
loop naar de duivel |
5 |
1286 |
Loop naar de stokken |
loop naar de bliksem |
5 |
1287 |
Loop naar den weêrlicht |
loop naar de duivel, ga weg van hier |
5 |
1288 |
Loop om jotjes |
ga van hier, verdwijn uit mijn ogen |
5 |
1289 |
Loop/ga hoepelen |
ge heen, verdwijn van hier, ga spelen |
5 |
1290 |
Lucht steken |
de voorgevels van de huizen verlichten met kaarsen of kleurglaasjes ter gelegenheid van een feest |
6 |
1291 |
Luid gaan |
luid klinken |
5 |
1292 |
Luizen met steerten hebben |
in de uiterste armoede zijn |
7 |
1293 |
Lutsen aan iets |
eraan wiggelen |
7 |
1294 |
Lutteren van vettigheid |
zo vet zijn dat het vlees hutst en trilt aan het lijf |
5 |
1295 |
Macht zien over iemand/iets |
geloven dat men er boven is |
7 |
1296 |
Magerman is kok |
zegt men als ergens een magere maaltijd wordt opgediend |
7 |
1297 |
Magerte is geen minke |
zegt iemand die zich van zijn magerheid veschoont |
7 |
1298 |
Man van buiten zijn |
ergens niet ingelaten worden, buiten moeten blijven |
7 |
1299 |
Manten tegen Kalle slaan |
knoezelvoeten, de knoezels tegen elkaar stoten in het gaan |
6 |
1300 |
Marsganck/magré voort gingen |
altijd voort, zonder staan |
6 |
1301 |
Masselkens maken plasselkens |
kleine wolkjes die in grote menigte hoog in de lucht zitten |
6 |
1302 |
Masselkes zijn plasselkes |
kleine wolkjes die in grote menigte hoog in de lucht zitten |
7 |
1303 |
Men brandt hoorns (vóór de deur) |
het bijtende vriest |
6 |
1304 |
Men kan zijne kinders wel minnen, maar niet zinnen |
hun altijd goede en wijze gedachten laten hebben, hun verstand en oordeel geven |
9 |
1305 |
Men mag op dien mensch eenen torre bouwen |
men mag er onbevreesd op rekenen, staat op maken, op bouwen |
7 |
1306 |
Men scheert geene koe op een haar |
men moet zo nauw niet zien, er mag wel iets aan ontbreken |
6 |
1307 |
Men zou er geenen hond doorjagen |
slecht, vuil weer |
7 |
1308 |
Men zou zich veroorbaren in een panneken van een oordje |
luimige zegswijze waar men misgenoegen, spijt, ongeduld of zelfs verwonderding door uitdrukt |
7 |
1309 |
Met aan bate gedraaid zijn |
baatzuchtig zijn |
6 |
1310 |
Met de boter bachten den lijs zitten |
zijn voordeel uit een zaak bekomen hebben en zich om het overige niet bekreunen, zijn schaapjes op het droge hebben |
5 |
1311 |
Met de koorts/azels/pokken/typhus liggen |
er besmet van zijn |
5 |
1312 |
Met de leere op het dak zitten |
iets gedaan of gezegd hebben dat de deur toedoet, dat alles overtreft, waar niemand aan kan |
5 |
1313 |
Met de leere uitgaan |
gaan stelen |
5 |
1314 |
Met de luis in de oore loopen |
een aanval of knijzing voelen van koorts, tandpijn of en andere kwaal of ziekte |
5 |
1315 |
Met de muis spelen |
de goede gelegenheid onachtzaam laten voorbijgaan, zoals een kat die in plaats van de muis op te eten, ermee speelt totdat het muisje uiteindelijk in één of ander hol ontsnapt |
5 |
1316 |
Met de treite afliggen |
de moed opgeven, het laten streken |
5 |
1317 |
Met den lepel vegaard en met den ruifel weggesmeten |
zegt men van een jongeling die baldadig het geld verkwist dat zijn ouders met arbeid en sparen verdiend hebben |
5 |
1318 |
Met den mond vol tanden staan |
niet weten wat te antwoorden, beteuterd zijn |
5 |
1319 |
Met den staanden wagen werken |
met een handboom iets optillen en schuiven en wenden totdat het juist op zijn bestemde plaats staat |
5 |
1320 |
Met den vinger tinten |
met de vinger ergens in tasten en voelen wat erin zit |
5 |
1321 |
Met een helmet geboren zijn |
gedoopt zijn |
6 |
1322 |
Met een hondekot gaan |
beugelbeende zijn |
5 |
1323 |
Met een karpeltonge spreken |
moeite om bepaalde letters, vooral l en r, uit te spreken |
5 |
1324 |
Met een kot gaan |
met de knieën naar buiten gebogen gaan, beugelbeende zijn |
5 |
1325 |
Met een lang gat (ergens) naartoe gaan |
al trekhielende, ongraag, uit vrees slecht onthaald te worden of iets dergelijks |
7 |
1326 |
Met een neuze staan |
teleurgesteld zijn |
5 |
1327 |
Met eene vellië henengaan |
bedrogen worden, zich iets laten wijsmaken |
5 |
1328 |
Met eenen deel liggen |
zijn deellot van een nalatenschap ontvangen hebben |
5 |
1329 |
Met eenen nul eene bol indoen |
bij bolders, zo bollen dat men een bol die niet ver van de stake ligt, voordrijft tot aan de stake |
6 |
1330 |
Met eenen paander gaan/komen |
wordt gezegd van iemand die, uit vleierij en eigenbelang, naar een geestelijke over wereldlijke overheid gaat om alles over te dragen wat er gebeurt |
5 |
1331 |
Met eenen snak en eenen snuk spreken/antwoorden |
kortaf en bitsig spreken |
5 |
1332 |
Met eenen trui op de neuze staan |
teleugesteld zijn, beteuterd zijn en vreemd kijken |
5 |
1333 |
Met eenen zinder in den zak komen |
te veel drank in de maag hebben, dronken zijn |
5 |
1334 |
Met grafmakers geld in de hand lopen |
op zijn laatste benen gaan, niet lang meer te leven hebben |
5 |
1335 |
Met het kluien wegloopen/voortgaan |
iemand in de rede vallen om over iets uit te weiden, iemands verhaal onderbreken om er het één en ander bij te voegen dat niet ter zake doet |
5 |
1336 |
Met iemand de zeuge jagen |
met hem de aap houden, hem doen dienen als speelbal |
8 |
1337 |
Met iemand den beer lee'n |
hem voor de aap houden |
8 |
1338 |
Met iemand den effenaar houden |
met hem overeenkomen |
8 |
1339 |
Met iemand dweersch in den zak liggen |
niet overeenkomen |
7 |
1340 |
Met iemand een eitje pellen |
met hem over een zaak handelen, over iets te spreken hebben, vooral met een tegenstrever |
8 |
1341 |
Met iemand geen kanten [weg kunnen/kunnen akkeren] |
met hem niet overeenkomen |
10 |
1342 |
Met iemand geen spit kunnen wenden |
hem niet kunnen bestieren, met hem geen weg weten |
9 |
1343 |
Met iemand geen veuren kunnen schieten |
niet met hem kunnen werken en leven, niet met hem kunnen overeenkomen |
9 |
1344 |
Met iemand geland zijn |
aan hem verbonden zijn, met hem moeten leven |
8 |
1345 |
Met iemand gepaluld zijn |
met iemand opgescheept zijn, tegen dank met iemand moeten wonen, werken of handelen |
8 |
1346 |
Met iemand gescheuteld zijn |
hem voor gezel hebben, bij hem wonen of samen met hem werken |
6 |
1347 |
Met iemand ingespannen zijn |
met hem moeten handelen en leven |
8 |
1348 |
Met iemand pegelen |
veerkrachtig met hem te werk gaan, zoeken om juist maar te geven wat men volstrekt moet, om absoluut te krijgen waar men recht op heeft |
7 |
1349 |
Met iemand redens hebben |
woorden hebben, twist hebben |
9 |
1350 |
Met iemand trouwen van aver 't aver |
met iemand trouwen effen door, de eerste de gereedste |
7 |
1351 |
Met iemand/iets kwalijk zijn |
op zijn gemak |
7 |
1352 |
Met iets liggen |
iets bij zich hebben dat men beter kwijt was |
7 |
1353 |
Met iets zijnen pap koelen |
zich paaien, zich bezig houden |
10 |
1354 |
Met lange hielen (ergens) naartoe trekken |
traag en ongraag |
7 |
1355 |
Met lange hielen er naartoe trekken |
uit tegenzin of vrees ergens traag naartoe gaan |
5 |
1356 |
Met lange tanden eten |
met tegenzin eten, weinig en traag eten omdat de spijs niet goed is, geen smaak in het eten vinden |
5 |
1357 |
Met looten wonen |
bij een harde en strenge meester wonen |
5 |
1358 |
Met twee hoofden loopen |
het hoofd ingetrokken tussen de opgestoken schouders |
5 |
1359 |
Met vuile voeten er door gaan |
stoutmoedig te werk gaan ondanks de tegenredenen die men inbrengt en de hinderpalen die men stelt |
5 |
1360 |
Met zeven haasten |
uitermate haastig, in allerijl, met overgrote spoed |
5 |
1361 |
Met zijn hoofd door den tuin loopen |
zich slecht gedragen, ondeugend zijn |
5 |
1362 |
Met zijn tee'n spelen |
niet te verrichten hebben, niets doen |
5 |
1363 |
Met zijnen scheutel onder 't dak zitten |
de kans missen, niet aanwezig zijn als er iets te winnen is |
5 |
1364 |
Met zijnen sleutel onder 't dak zitten als 't pap regent |
de kans missen, niet aanwezig zijn als er iets te winnen is |
5 |
1365 |
Mieren van gramschap |
tintelen van gramschap |
5 |
1366 |
Mijn bloed verroert |
ik krijg een alteratie |
5 |
1367 |
Mijn herte keert |
ik heb er een walg, afkeer van |
5 |
1368 |
Mijn herte laait af |
zegt men bijvoorbeeld van het zuur in de maag enzovoort |
5 |
1369 |
Mijn moed komt vul |
mijn hart wordt bewogen |
5 |
1370 |
Mijn tand luttert naar oesters/snippen |
men is er op belust |
5 |
1371 |
Misseljoen is goed bakgoed |
het is nuttig om iets te hebben van de verschillende soorten |
7 |
1372 |
Missen van uur/weg |
het ene uur voor het andere nemen, de ene weg voor de andere nemen |
5 |
1373 |
Moeite hebben |
moeilijkheid, zwarigheid hebben |
9 |
1374 |
Moeten kort keeren/houden |
kort gehouden worden, in een strenge regeltucht gehouden worden |
7 |
1375 |
Moortel ajieren |
hem zorgvuldig ommeren en doorwerken zodat hij goed is voor het metselen |
6 |
1376 |
Mostaard eten |
voor een mindere prijs verkopen dan eerst aangeboden was |
6 |
1377 |
Naar 't haantje van den torre reiken |
iets willen doen dat onmogelijk is |
5 |
1378 |
Naar de stokken gaan |
ten onder gaan, vergaan, vervallen, van mensen en van dingen |
5 |
1379 |
Naar den bekenden weg vragen |
ingebeelde moeilijkheden tegen iets inbrengen |
5 |
1380 |
Naar een naalde in eenen hoodilte zoeken |
een naald/speld in een hooiberg zoeken |
5 |
1381 |
Naar iemand groeien |
iemands manier van doen en denken vanzelf aannemen door bij hem te wonen of veel met hem om te gaan |
7 |
1382 |
Naar iets schrabbelen |
driftig met de handen naar iets grijpen |
7 |
1383 |
Naar kerke noch naar kluize gaan |
zich verwijderd houden van alle godsdienstige plechtigheden |
5 |
1384 |
Naar zijnen roestestok gaan |
gaan slapen of uit zijn bed komen |
5 |
1385 |
Naarnemende zijn |
nauwnemend, zeer gevoelig zijn, lichtgeraakt zijn |
6 |
1386 |
Nagel en vel zijn |
zeer naarstig en profijtig zijn om geld te winnen en door de wereld te geraken |
7 |
1387 |
Nagel om vel kijven/schreeuwen |
met alle geweld |
6 |
1388 |
Nauw en bij/dicht zijn |
uitermate spaarzaam zijn, gierig zijn |
6 |
1389 |
Nest dragen |
wordt gezegd van vogels die met hooi, wol, haar, pluimen, enzovoort in de bek vliegen om hun nest te maken |
6 |
1390 |
Neuze hebben van iets |
iets vernomen of gehoord hebben, er kennis van hebben |
11 |
1391 |
Neuze/snuite hebben van iets |
er kennis van hebben |
9 |
1392 |
Niet hebben bij… |
niet kunnen vergelijken met… |
6 |
1393 |
Niet kunnen geduchten |
niet kunnen lijden, niet kunnen verdragen |
6 |
1394 |
Niet kwalijk boos zijn |
zeer slim, zeer schalk zijn |
6 |
1395 |
Niet meer thuis zijn |
zijn verstand kwijt zijn, zinneloos zijn |
6 |
1396 |
Niet misdeeld zijn |
talent hebben |
6 |
1397 |
Niet slunks vallen |
op zijn poten vallen, snedig antwoorden, behendig te werk gaan |
5 |
1398 |
Niet van de lippen kunnen |
niet uitgesproken kunnen worden |
6 |
1399 |
Niet wel bij de zijne zijn |
een slag van de molen hebben |
6 |
1400 |
Niet weten waar het scheedt |
niet klaar zien in een zaak, ze niet uiteen kunnen doen, geen oplossing zien |
5 |
1401 |
Niet weten waar met zijn ende blenden/varen |
uit zijn beschaamdheid en verlegenheid een gedwongen houding hebben, niet weten hoe zich te keren of te wenden |
5 |
1402 |
Nieuwe bezems vagen wel |
nieuwe mesjes snijden wel |
5 |
1403 |
Nievers naar vragen |
nergens achter kijken, zich er niet om bekommeren |
5 |
1404 |
Noch appels noch peren weten |
geen inhoud van de zaak kennen, niet genoeg onderricht zijn om een besluit te nemen |
6 |
1405 |
Noch oesel noch sneê weten |
geen kennis noch verstand hebben van iets |
6 |
1406 |
Noch sleutel noch lepel meer hebben |
alles kwijt zijn, niets meer bezitten |
7 |
1407 |
Noch spelle noch malie krijgen |
volstrekt niets ontvangen |
6 |
1408 |
Noch teil noch vlerke roeren |
geen vin roeren |
6 |
1409 |
Noch ter roe noch ter hand willen |
onbestuurlijk zijn |
6 |
1410 |
Noch van iepse noch van onse weten |
noch van Jantje noch van Toontje weten, volstrekt geen kennis van iets hebben |
5 |
1411 |
Noch van tuit noch van blaze weten |
volstrekt van niets weten, als uit de lucht gevallen zijn |
5 |
1412 |
Noch vim noch vierke roeren |
niet de minste beweging doen |
6 |
1413 |
Noch voorder noch nader kunnen |
in het nauw zitten |
6 |
1414 |
Nock kik noch mik geven |
noch taal noch teken geven |
6 |
1415 |
Nooten slootsen |
ontbolsteren |
6 |
1416 |
Nudderen aan iets |
traagzaam aan iets bezig zijn |
7 |
1417 |
Nudderen op iets |
langdurig bezig zijn om iets duisters te ontwarren |
7 |
1418 |
Om de katte eenen steert maken |
voor een fazelaar, om een voorwendsel te hebben van iets te doen |
6 |
1419 |
Om een pintje gaan |
naar de herberg een pintje bier gaan drinken |
5 |
1420 |
Om Gode gaan |
bedelen |
5 |
1421 |
Om Gods wille gaan |
bedelen |
5 |
1422 |
Om in uwe redens te spreken |
zegt men als men iemand onderbreekt |
5 |
1423 |
Om perten en stikken gaan |
te kwiste (kapot) gaan |
5 |
1424 |
Om pot noch panne geven |
zich nergens aan gelegen laten, aan alles ongevoelig en onverschilig zijn |
5 |
1425 |
Om sterven/gaan liggen |
stervende zijn |
5 |
1426 |
Om top noch peze geven |
aan alles ongevoelig of onverschillig zijn |
5 |
1427 |
Om zeepe gaan |
ten onder gaan, verloren gaan, sprekend van fortuin, van gezondheid, van gezag enzovoort |
5 |
1428 |
Om zeepe gaan/loopen |
ten onder gaan, vergaan, kwiste (kapot) gaan |
5 |
1429 |
Om zijn pintje gaan |
volgens zijn gewoonte naar de herberg een pintje bier gaan drinken |
5 |
1430 |
Onder de gerechten liggen |
de laatste heilige Sacramenten ontvangen hebben, stervende zijn |
5 |
1431 |
Onder de rechten liggen |
berecht zijn, de laatste heilige Sacramenten ontvangen hebben, stervende zijn |
5 |
1432 |
Onder de tafel kloppen |
voor iemand onderdoen of zwichten |
5 |
1433 |
Onder de voeten zijn |
ziek zijn |
6 |
1434 |
Ongrui betrapen |
ongedierte krijgen door in een arm huisje te gaan |
6 |
1435 |
Onvermeugen vet zijn |
zo vet zijn dat men als verlamd en ontzenuwd is |
6 |
1436 |
Onzen Heer een vlassen baard aandoen |
de schijnheilige spelen |
6 |
1437 |
Oolijk/Slecht garen spinnen |
iets doen dat niet deugt, een slechte zaak verrichten |
6 |
1438 |
Op (den) doek gaan/zijn |
zoeken |
6 |
1439 |
Op (den) trot zijn |
trotten, op (den) gang zijn |
6 |
1440 |
Op (iets) beetelen/beeten |
erop boten, erop puggen, erop werken |
7 |
1441 |
Op (zijn) baaitje krijgen |
slagen krijgen |
5 |
1442 |
Op (zijn) beste staan |
zijn beste kleren aanhebben |
5 |
1443 |
Op (zijnen) draai gaan |
rinkinken en drinken |
5 |
1444 |
Op (zijnen) draai zijn |
rinkinken en drinken |
6 |
1445 |
Op de fransche herpe spelen |
geen eten hebben |
5 |
1446 |
Op de hage slaan/kloppen/derschen |
betektelijk naar iets vragen, iets proberen te weten zonder te laten merken dat men het graag zou weten |
5 |
1447 |
Op de hand betalen |
met gereed geld, seffens zonder uitstel betalen |
5 |
1448 |
Op de kemme werken |
wordt bij de metselaars gezegd wanneer zij in het open veld een muur of een huis aan het bouwen zijn en de horizon in het oog houden, in plaats van een waterpas te gebruiken om de steenlagen hun juistheid te geven |
5 |
1449 |
Op de lappen gaan |
in de kroegen gaan drinken in plaats van te werken |
5 |
1450 |
Op de lippen liggen |
iets op de lippen hebben |
5 |
1451 |
Op den dompel zijn |
dompelen, sukkelen |
6 |
1452 |
Op den hork staan/zijn/liggen |
iets afluisteren zonder dat het bemerkt wordt |
6 |
1453 |
Op den krijg uitzijn |
alle gelegenheid zoeken om iets te ontvangen |
6 |
1454 |
Op den oven steken/zetten |
wordt gezegd als iemand getrouwd wordt voor haar oudere zus |
5 |
1455 |
Op den poef gaan |
plakken/ergens eten zonder dat men verwacht is |
5 |
1456 |
Op den schoef gaan/komen/loopen |
op schuim gaan, schoefelen |
5 |
1457 |
Op den snoep loopen |
op schuim lopen |
5 |
1458 |
Op den tjool geraken/gaan/komen |
op de dompel raken, in de weg der ellende gaan dolen |
5 |
1459 |
Op den tjool zijn |
op de dompel zijn, op de weg der ellende dolen, ongelukkig leven |
6 |
1460 |
Op den wind leggen |
wordt gezegd van een zieltogende mens |
5 |
1461 |
Op destels zitten |
in verlegenheid zijn, van ongeduld branden (om te vertrekken) |
5 |
1462 |
Op dobbelen tweeschat werken |
wordt gezegd van werklieden die door de schouwheren aangesteld zijn om een straat te vermaken, welke de aanpalende landbouwers blijven verwaarlozen na reeds verwittigd te zijn |
5 |
1463 |
Op doolkruid getorden hebben |
ongelukkig zijn |
7 |
1464 |
Op een ambacht doen |
ergens besteden om een ambacht te leren |
5 |
1465 |
Op eene tunne eten |
altijd alleen eten zonder ooit gasten te onthalen of vrienden uit te nodigen |
5 |
1466 |
Op eenen werkwinkel/ambacht zijn |
een ambacht leren |
6 |
1467 |
Op goên voet zijn |
op de goede weg zijn |
6 |
1468 |
Op het knippen |
op het uiterste puntje, van iets dat op het punt staat om te vallen, los te springen, voort te varen |
5 |
1469 |
Op het zand zitten |
geruïneerd zijn, ten onder gebracht zijn |
5 |
1470 |
Op iemand beeste zijn |
hem barbaars behandelen, beul zijn |
8 |
1471 |
Op iemand luien |
er deftig op slaan |
7 |
1472 |
Op iemand/iets komen |
bij toeval ontmoeten, aantreffen, vinden |
6 |
1473 |
Op iemand/iets schieten |
er zich niet om bekreunen, er de brui aan geven |
6 |
1474 |
Op iemands kappe bezig zijn |
van iemand kwaad spreken |
8 |
1475 |
Op iemands kappe eten en drinken |
onkosten doen |
7 |
1476 |
Op iemands kappe rijden |
van iemand kwaadspreken |
7 |
1477 |
Op iets bukken |
iemand die, beu gegeten, met spijt een nieuw gerecht opgediend ziet worden, waarvan hij graag gegeten zou hebben, maar niet meer kan |
7 |
1478 |
Op iets gehand zijn |
vaardig en rap zijn om iets te verrichten |
8 |
1479 |
Op iets guiken |
met groot geweld op iets slaan |
7 |
1480 |
Op iets steegeren |
ongenegen en traag zijn om iets te doen |
7 |
1481 |
Op letter spreken |
de taal spreken zoals deze geschreven wordt |
5 |
1482 |
Op lucht liggen naar iets |
op iets geluinmd zijn, er zin in hebben |
7 |
1483 |
Op lucht liggen van iets |
op iets geluimd zijn, er zin in hebben |
7 |
1484 |
Op netels zitten |
niet stil kunnen zitten van verlegenheid en ongeduld |
5 |
1485 |
Op scheer spreken |
spotten, schimpen |
5 |
1486 |
Op scherpe lucht gaan |
op schuim lopen |
5 |
1487 |
Op schote gaan |
met het aangelegde geweer of met de gerokken boog gereedstaan om te schieten |
5 |
1488 |
Op schote komen |
onverwachts komen |
5 |
1489 |
Op sprietjes staan |
wankel staan |
5 |
1490 |
Op stroo staan |
zegt men bijvoorbeeld van een koe die geen ander voedsel krijgt dan hooi en stro |
5 |
1491 |
Op thuiswachters wagen zitten |
thuis blijven, terwijl de anderen uitgaan |
5 |
1492 |
Op verbod staan |
gehoorzaam zijn, onderdanig zijn, luisteren naar hetgeen er geboden of verboden wordt |
5 |
1493 |
Op voois zingen |
kunstmatig zingen, muziek zingen |
5 |
1494 |
Op weg zijn |
op de goede weg, op het goede spoor zijn |
6 |
1495 |
Op zijn achterdeel zijn |
vertraagd zijn |
6 |
1496 |
Op zijn ate zijn |
eetbaar |
6 |
1497 |
Op zijn baste/batke krijgen |
slagen krijgen |
5 |
1498 |
Op zijn bedeedsels hebben |
hij wil dat alles op de juist op zijn plaats staat, hij is te nauwkeurigom alles in esse te hebben |
6 |
1499 |
Op zijn beste zijn |
zijn beste kleren aanhebben |
6 |
1500 |
Op zijn laatste beenen gaan |
niet lang meer kunnen leven |
5 |
1501 |
Op zijn laatste zokken gaan |
niet lang meer te leven hebben |
5 |
1502 |
Op zijn reeuwstroo liggen |
dood zijn en klaar zijn om begraven te worden |
5 |
1503 |
Op zijn verhouden zijn |
op zijn hoede zijn |
6 |
1504 |
Op zijn vierkantte zitten |
behoorlijk en deftig neêrzitten |
5 |
1505 |
Op zijn vitlokken zitten |
op de hurken zitten |
5 |
1506 |
Op zijn weêrhouden zijn |
op zijn hoede zijn |
6 |
1507 |
Op zijn zeefde spelen |
kwaad zijn, misnoegd zijn |
5 |
1508 |
Op zijn zeermen zijn |
het op de zenuwen hebben |
6 |
1509 |
Op zijn zokken komen |
met omwegen, met bedekte en vleiende woorden iets trachten te weten |
5 |
1510 |
Op zijne ellebogen zitten |
zegt men van kiemend vlaszaad, bonen enzovoort, wanneer het stengeltje geplooid uit de grond oprijst, terwijl de zaadlobben neerwaarts blijven |
5 |
1511 |
Op zijne hitte zijn/komen |
de vereiste graad van warmte hebben of krijgen |
6 |
1512 |
Op zijne lappen staan |
flink staan |
5 |
1513 |
Op zijne lappen zijn |
gezond zijn, in goede staat zijn |
6 |
1514 |
Op zijne liere spelen |
een kwade luim hebben |
5 |
1515 |
Op zijnen breiel bijten |
zijn spijt verbergen |
5 |
1516 |
Op zijnen draad zijn |
op zijn uiterste best gekleed zijn |
6 |
1517 |
Op zijnen drank zijn |
goed zijn om gedronken te worden |
6 |
1518 |
Op zijnen kost werken |
wordt gezegd van een arbeider wiens loon bestaat uit geld alleen, zodat hij zelf zijn voedsel moet kopen of naar huis moet gaan om te eten |
5 |
1519 |
Op zijnen poot spelen |
lastig en moeilijk en onwillig zijn uit grilligheid, een vreemde vlaag hebben |
5 |
1520 |
Op zijnen poot spelen |
koppig en wederspannig zijn, zoals boze jongens en grillige ezels doen |
5 |
1521 |
Op zijnen pooten stellen |
in behoorlijk goede orde en verband stellen |
5 |
1522 |
Op zijnen pooten vallen/staan |
in een redetwist telkens weten wat te antwoorden, seffens een gepast en afdoende antwoord geven |
5 |
1523 |
Opgestreken komen |
ergens toekomen |
5 |
1524 |
Opstaan vóór hinne en hane |
zeer vroeg opstaan |
5 |
1525 |
Over (zich) hebben |
gewoontelijk hebben, als aangeboren hebben |
6 |
1526 |
Over aarde liggen |
een dood lichaam dat nog niet begraven is |
5 |
1527 |
Over dood luiden |
wordt gezegd van de doodklok die geluid wordt 's avonds vóór een begrafenis of uitvaart |
5 |
1528 |
Over duivels dood doen/geven/werken |
iets doen voor niets, zonder loon of voordeel |
5 |
1529 |
Over duivels ziele (iets) doen/geven/werken |
iets doen voor niets, zonder loon of voordeel |
8 |
1530 |
Over eerde liggen |
gestorven, maar nog niet begraven zijn |
5 |
1531 |
Over heerd wonen |
bij andere mensen thuis liggen, geen eigen woning hebben |
5 |
1532 |
Over iemand blijven |
in zijn lichaam blijven |
7 |
1533 |
Over iemand gaan/komen |
hem gaan of komen bezoeken |
7 |
1534 |
Over tafel zitten |
aan de (gedekte) tafel (dis) zitten en eten |
5 |
1535 |
Over zich dragen |
als behoedmiddel op of bij zich dragen |
5 |
1536 |
Over zich hebben |
bij zich hebben |
6 |
1537 |
Over zich/eens nemen |
de gewoonte nemen |
5 |
1538 |
Over zijne beenen vallen van flauwte |
niet op zijn benen kunnen staan, knikkebenen |
5 |
1539 |
Over/voor iemand komen |
wordt gezegd van een geneesheer die nu en dan een zieke gaat bezoeken om hem te verplegen |
7 |
1540 |
Overal de nate toe slaan |
overal in een gesprek het laatste woord willen hebben en de zaak beslissen waarover men redekavelt |
6 |
1541 |
Overdweers komen |
wordt gezegd van iemand die ontijdig en onverwacht aankomt |
5 |
1542 |
Overgoten van/met |
in overvloed bedekt |
5 |
1543 |
Paggelen en tiggelen aan iets |
alle kleinigheden verrichten die dienen tot de voltooiing van een werk |
7 |
1544 |
Pampierke dansen |
?'dancing in the rope als fast as possible' |
6 |
1545 |
Pandoer geven/krijgen |
slagen geven of krijgen |
6 |
1546 |
Patat zijn |
dronken zijn |
6 |
1547 |
Pinne zijn |
dronken zijn |
6 |
1548 |
Pinten van naalden gierig zijn |
buitengewoon gierig zijn |
7 |
1549 |
Plompaard spelen |
bij zwemmers: hoog in het water springen en dompelen |
6 |
1550 |
Poot in palm hebben |
zeker zijn betaald te geraken, hetzij dat men een pand van de schuldenaar bezit, hetzij dat men andere zekere middelen weet om geen verlies te ondergaan |
9 |
1551 |
Pootelen aan iets |
beduimelen, iets onteren of bederven door het onzindelijk aan te raken of te tasten, zonder het in de handen te nemen |
7 |
1552 |
Pootelen met iets |
iets onzindelijk behandelen, iet bederven door het in de handen te nemen, te wenden en te drukken |
7 |
1553 |
Poten zullen wilgen bedijgen |
plantstaken zullen boomen worden |
6 |
1554 |
Poten zullen wulgen bedijgen |
uit kinderen groeien mensen, wat eerst klein en ziek was, wordt mettertijd groot en machtig |
6 |
1555 |
Potten en pateelen binden |
elkaar omhelzen |
6 |
1556 |
Praal houden |
een prachtig feest houden |
6 |
1557 |
Preusch zijn op/over/met |
trots zijn op |
6 |
1558 |
Prijs opgeven |
iets laten varen of verzaken, geen kans zien om te lukken |
6 |
1559 |
Putten/pitten in de eerde klagen |
uitermate veel klagen, zeer bitterlijk gedragen |
6 |
1560 |
Rapen stelen |
van iemand die vóór zijn beurt in de biechtstoel sluipt, in het nadeel van de anderen die reek houden |
6 |
1561 |
Recht in zijn schoe'n gaan |
Op zijn goede naam passen, zijn gedrag regelen zodat er niets op te zeggen valt |
5 |
1562 |
Reek houden |
achter elkaar in een rij staan of gaan, in een rij aaneenhouden |
6 |
1563 |
Reke schuiven |
reek houden, sprekend van personen die in een rij aan de biechtstoel zitten en gedurig opschuiven naar mate gebiecht is |
6 |
1564 |
Reken dat eens! |
peins een keer |
6 |
1565 |
Reusch staan in/bij iets |
niet weten wat men ervan kan maken, met verwondering |
7 |
1566 |
Reusch zijn in/bij iets |
niet weten wat men ervan kan maken, met verwondering |
8 |
1567 |
Ridsepeeuwen tegen iemand |
hem bekijven en beknibbelen |
7 |
1568 |
Rijke liêns ziekte, en arme liêns koekebakte riekt men van verre |
er wordt veel van gesproken |
6 |
1569 |
Roepen op iemand/iets |
er in het openbaar veel van spreken, soms om te prijzen en te loven, maar meestal om af te keuren en uit te jouwen |
6 |
1570 |
Rooie smijten/schieten |
schreve schieten, met een stuk geld of andere schijf om naast een reef te werpen die in grond getrokken is |
6 |
1571 |
Scheef zijn |
dronken zijn |
6 |
1572 |
Schendt ge uwe neuze |
een vader of meester mag geen kwaadspreken van zijn kind of zijn onderdaan, zonder zichzelf te verhinderen |
8 |
1573 |
Schene steken |
aanstappen, voortschrijden, neerstig zijn |
6 |
1574 |
Scheute hebben op iets |
er ijver op hebben, er gemoed op zijn |
11 |
1575 |
Schoone spreken |
met beleefde woorden smeken |
5 |
1576 |
Schuit spelen |
schampavie spelen, zich wegmaken, wegvluchten |
6 |
1577 |
Seffens het mes aan den kant hebben |
licht in gramschap zijn, seffens iets kwalijk nemen |
9 |
1578 |
Seffens op de leere zijn |
kort van stof zijn, licht boos worden |
6 |
1579 |
Seffens toppelken uit zijn |
seffens grimmig zijn, zich lichtelijk boos maken |
6 |
1580 |
Sint Pieter heeft er zijne krikke/stok/palster in gesteken |
zegt men als een onderneming lukt, als het naar wens gaat |
8 |
1581 |
Slaan naar iets |
ernaar raden |
7 |
1582 |
Slaap gij wel |
moge jij uitgerust zijn |
5 |
1583 |
Slecht/kwalijk varen |
tegenspoed hebben, ongelukkig zijn |
5 |
1584 |
Sneê geven |
met kracht en ijver te werk gaan |
6 |
1585 |
Snoer geven |
fut geven, krepé geven |
6 |
1586 |
Spel/gespel maken tegen/met iemand |
met tekenen van vrolijke genegenheid iemand bejegenen |
8 |
1587 |
Spel/gespel maken van iemand/iets |
zijn achting voor iemand of voor iets met enige geestdrift te kennen geven |
7 |
1588 |
Spijtig worden |
zich enigszins vergrammen over verontwaardigen (in goede zin) |
5 |
1589 |
Staan naar geld |
alle gelegenheid zoeken om iets te ontvangen |
5 |
1590 |
Staan waar de bezam staat |
veracht en verstoten zijn, niets te zeggen hebben in huis |
5 |
1591 |
Staan/zitten te poepgaaien |
dwaas en werkloos staan of zitten te kijken |
6 |
1592 |
Stap en half gaan |
met grote schreden, spoedig aanstappen |
6 |
1593 |
Steeboorig zijn van vermoeidheid |
stijf en stram zijn |
6 |
1594 |
Stik over rik gaan |
dwars over de akkers gaan |
6 |
1595 |
Stikken kopen over een halve deur |
schooien |
6 |
1596 |
Stikken/stukken koopen over de halve deure |
schooien |
6 |
1597 |
Stille waterkens hebben diepe gronden |
zegt men van een muiker die weinig spreekt, maar veel peinst en dikwijls kwaad berokkent of wraak in het hart draagt; ook in een goede zin van iemand die veel talent heeft zonder dat men het hem zou toegeven, of grote dingen beraamt zonder ervan te spreken |
7 |
1598 |
Streke geven |
effen zijn, in orde zijn, iets voltrokken hebben, alles vereffend hebben en bereid zijn om iets anders te beginnen |
6 |
1599 |
Streke zijn |
effen zijn, in orde zijn, iets voltrokken hebben, alles vereffend hebben en bereid zijn om iets anders te beginnen |
6 |
1600 |
Stroodje trekken |
geselecteerd worden voor een ongewenste taak |
6 |
1601 |
Strooien benen hebben |
dronken zijn en waggelbenen |
9 |
1602 |
Stroomsgemoed spreken |
met hart en overtuiging veel woorden zeggen om indruk te maken |
5 |
1603 |
Stuivers op blanken brengen |
?slechte zaken doen |
6 |
1604 |
Stuk geven |
pas geven, te pas komen |
6 |
1605 |
Stuks en geheels ergens 't huis zijn |
wordt gezegd van iemand die in een ander huis is en zich daar gedraagt alsof hij in zijn eigen huis is |
8 |
1606 |
t en eet geen brood |
er zijn geen onkosten aan verbonden |
6 |
1607 |
t houdt al hoe |
het is te zien hoe de zaak zal draaien, ik ga mij schikken naar de wending die de zaak zal nemen |
5 |
1608 |
t is niet van te vliegen, 't is 't al/maar 't is van te beeten |
het hoofdpunt van de zaak is dat men er goed vanaf komt |
6 |
1609 |
t is zak naar bezatse |
t is pot naar pollepel, het een voegt het ander |
6 |
1610 |
t Venijn zit in den steert |
in zekere zaken bevat het einde een gevaar waartegen men zich moet hoeden |
5 |
1611 |
t vliegt veel stroo naar Frankrijk |
zegt de Vlaamse boer als de koude oostenwind lange tijd over de akkers snijdt en deze aldus het koorn schraal en mager maakt |
6 |
1612 |
t was altijd tenden geloopen |
ik beproefde van het één het ander te spreken om met hem in gesprek te komen, het was nutteloos, hij zei 'ja' of 'nee' en daarmee hield het op |
7 |
1613 |
t zijn al koeken van eenen deeg |
lieden van dezelfde soort |
7 |
1614 |
Tabak aansteken |
de afgepulkte tabakbladeren op een wisse of snoer spitten om ze te drogen te hangen |
6 |
1615 |
Tafel is berd |
zegt men in het kaartspel enzovoort voor het niet opnieuw doen |
7 |
1616 |
Tale noch teken geven |
geen teken van leven geven, dood zijn of dood schijnen |
6 |
1617 |
Te beene en te loope staan |
altijd vaardig en vlijtig zijn om iemand dienst te bewijzen, om iemands wil of begeerte te voldoen |
5 |
1618 |
Te beê zitten |
wordt gezegd van een verminkte arme mens die op straat zit om aalmoezen te bedelen van voorbijgangers |
5 |
1619 |
Te bij komen |
te na treden, iemand iets zeggen dat hem beledigt, waarvan hij niet wil dat het gezegd wordt |
5 |
1620 |
Te binnen komen/vallen |
weer in gedachten, in het geheugen komen |
5 |
1621 |
Te binnen liggen |
min of meer in het geheugen blijven |
5 |
1622 |
Te boven gaan |
in rijkdom klimmen, zijn fortuin vermeerderen, overschot hebben en meer winnen dan men uitgeeft en verbruikt |
5 |
1623 |
Te diep in het glas kijken |
teveel drinken, zich dronken drinken |
5 |
1624 |
Te gelde stellen |
op prijs stellen |
5 |
1625 |
Te jube komen |
zich komen onderwerpen, zich overgeven |
5 |
1626 |
Te kerke gaan |
haar kerkgang doen |
5 |
1627 |
Te kerke leggen |
de verkoop van een grond of een gebouw officieel afkondigen op de kerksteen |
5 |
1628 |
Te kort bollen |
zijn doelwit niet bereiken, moeten onderdoen |
5 |
1629 |
Te kort komen |
iets niet genoeg hebben om daarmee iets te verrichten |
5 |
1630 |
Te kort schieten |
zijn doelwit niet bereiken, moeten onderdoen |
5 |
1631 |
Te kranks komen tegen iemand |
tekort komen, voor hem de duim moeten leggen, moeten onderdoen |
7 |
1632 |
Te kwiste brengen |
verkwisten |
5 |
1633 |
Te kwiste helpen |
doen vergaan, vernielen |
5 |
1634 |
Te kwiste komen/gaan |
vergaan, verloren gaan, teloorgaan |
5 |
1635 |
Te kwiste laten gaan/loopen |
verloren gaan/lopen |
5 |
1636 |
Te kwiste zijn |
te kwist gebracht zijn, te kwiste gegaan zijn |
6 |
1637 |
Te na spreken |
beledigen, lasteren, kwetsen, beschimpen |
5 |
1638 |
Te na/bij/naar komen |
kwetsen, beledigen |
5 |
1639 |
Te naargange komen |
precies van pas komen op het moment dat iets begint of gebeurt, bij geval en zonder inzicht erbij komen |
5 |
1640 |
Te pellen hebben |
met hem over een zaak handelen, over iets te spreken hebben, vooral met een tegenstrever |
6 |
1641 |
Te pronkinge gaan |
een kraamvrouw bezoeken |
5 |
1642 |
Te rapekaai smijten |
te kras smijten, te grabbeling gooien |
5 |
1643 |
Te schepe komen |
te pas komen, nuttig zijn |
5 |
1644 |
Te scheuten zetten |
beginnen |
5 |
1645 |
Te slokke en te messe staan |
geheel bereid en vaardig staan om meteen iets te verrichten |
5 |
1646 |
Te stokke en te messe zijn/gaan/zitten/staan |
met stok en mes om zich te verdedigen |
6 |
1647 |
Te vensteren liggen |
gestorven zijn, maar nog niet begraven |
5 |
1648 |
Te verbode staan |
gehoorzaam zijn, het gezag eerbiedigen, doen wat er bevolen wordt |
5 |
1649 |
Te verbode zijn |
gehoorzaam zijn, het gezag eerbiedigen, doen wat er bevolen wordt |
6 |
1650 |
Te wege zijn |
op het punt zijn |
6 |
1651 |
Te wers zijn dat men iets doet |
afkeer en tegenzin hebben om iets te doen, hetzij uit trotsheid, hetzij uit zwakte |
8 |
1652 |
Te wers zijn van iets te doen |
afkeer en tegenzin hebben om iets te doen, hetzij uit trotsheid, hetzij uit zwakte |
8 |
1653 |
Te wille en te vermane zijn |
altijd bereid zijn om iemand dienst te bewijzen als hij het verzoekt, enkel de vraag afwachten om eraan te voldoen |
7 |
1654 |
Te zweerde staan |
zijn voorzorgen genomen hebben en op zijn hoede zijn |
5 |
1655 |
Tegen (iemand) hoepelen |
tegen iemand worstelen, met hem wedijveren, trachten te overtrefen of ten minste vol te houden |
7 |
1656 |
Tegen de mane pissen |
iets verrichten waardoor men iemands gunst verliest, in ongenade vervallen |
5 |
1657 |
Tegen den jokkeband trekken |
met tegenzin gehoorzamen of iets verrichten |
5 |
1658 |
Tegen drift werken |
tegen de stroom opvaren of zwemmen |
5 |
1659 |
Tegen iemand steken |
er afkerig van zijn |
7 |
1660 |
Tegen iemand/aan iemand jube zeggen |
voor iemand onderdoen, hem als meester herkennen |
8 |
1661 |
Ten besten spreken voor iemand |
een goed woord voor iemand doen, bij iemand schoon spreken voor een ander |
7 |
1662 |
Ten biere gaan |
zijn gewoonlijke pint gaan drinken in een bierhuis of herberg |
5 |
1663 |
Ten blakke zitten |
In een open, blote plaats zitten |
5 |
1664 |
Ten helte (iets) doen |
iets verrichten voor een ander, mitsde helft van het profijt |
8 |
1665 |
Ten hoofde komen |
een zweer of etterbuil vormen en uitbreken |
5 |
1666 |
Ten hove gaan |
vroeger gebruikt voor ondergaan, ten onder gaan |
5 |
1667 |
Ten kwiste besteden |
ten oorloze besteden |
5 |
1668 |
Tenden (ten einde) alle wegen zijn |
geen raad meer weten, geen middel meer hebben om uit een moeielijke toestand te geraken |
6 |
1669 |
Ter lee bregen |
temmen, gedwee maken, bedwingen |
5 |
1670 |
Ter lee komen |
gedwee worden |
5 |
1671 |
Ter spa gaan |
naar het graf gaan, verkwijnen, uitteren |
5 |
1672 |
Ter zâ werken |
het land de laatste keer omploegen om het daarna te bezaaien |
5 |
1673 |
Tik mij nog eenen keer |
aanraken, wordt dreigende gezegd om iemand uit te dagen |
5 |
1674 |
Toegesmakt liggen |
vast samengeplakt liggen, vast toegedrukt zijn |
5 |
1675 |
Tot het laatste steksken |
tot het laatste punt, tot het uiterste einde |
5 |
1676 |
Tot sprake komen |
beginnen te spreken, de spraak wedervinden |
5 |
1677 |
Touwtje springen |
koorddansen, in de bocht springen |
6 |
1678 |
Trek hebben |
dit zeggen vissers als de vis in het aas bijt |
9 |
1679 |
Troef uitgaan |
hard tegen iemand uitvaren, zijn misgenoegen of verontwaardiging lucht geven |
6 |
1680 |
Twee duiven met ééne boone vangen |
twee vliegen met één slag slaan |
6 |
1681 |
Uit de melk gaan/vallen |
bij landbouw - droog gaan |
5 |
1682 |
Uit de mouw preken/pleiten |
prediken of pleiten zonder voorbereiding, zonder de zaak overwogen te hebben |
5 |
1683 |
Uit de neuze hangen |
uitermate tegenstreken, walg en afkeer veroorzaken |
5 |
1684 |
Uit de puien geraken |
uit een netelige toestand losraken |
5 |
1685 |
Uit den blik springen |
uit het perk vluchten, de discussie ontwijken of zijn gegeven woord niet houden, vooral uit lafheid |
5 |
1686 |
Uit den put scheppen/tonnen/tunnen |
bijvoorbeeld water putten |
5 |
1687 |
Uit den voois vallen |
uit de toon vallen, onder het zingen de maat en de toon kwijtraken |
5 |
1688 |
Uit een helletje erweten |
wordt gevoegd achter de woorden Proprietaris, Baron, Kozijn enzovoort in de zin van: het algemeen in ernstige stijl uitgedrukt door het zogenaamde |
5 |
1689 |
Uit en in gaan/vliegen/kruipen/loopen |
vrijelijk en ongegeneerd ergens uit en in gaan zo vaak als het men belieft |
5 |
1690 |
Uit en in spreken/klappen |
tak-uit tak-in klappen, raaskallen, zonder samenhang nog vervolg in de gedachten |
5 |
1691 |
Uit het lot gevallen/gered/geweken zijn |
heeft meerdere betekenissen volgens het woord dat onderverstaan is |
6 |
1692 |
Uit zijne schoe'n springen van verschot/blijdschap/gramschap |
een gat in de lucht springen |
5 |
1693 |
Uiteen kennen, uit malkander kennen |
onderscheiden |
5 |
1694 |
Uiten noch muiten |
geen woorden reppen, stilzwijgen |
5 |
1695 |
Uitzijn op iets |
er goeste of lust naar hebben |
7 |
1696 |
Vaag uwen mond af |
zegt men op een berispende manier tegen iemand die onbetamelijk gesproken heeft |
8 |
1697 |
Vage liggen |
niet bedricht worden |
5 |
1698 |
Van 't lof komen |
teleurgesteld zijn, bedrogen zijn |
5 |
1699 |
Van 't zelfde kop zuipen |
hetzelfde lot ondergaan |
5 |
1700 |
Van (zijn) herte eenen steen maken |
zijn gevoeligheid overmeesteren en bedwingen |
6 |
1701 |
Van aver 't aver (ergens) ingaan |
effen door, zonder gekend noch aangemeld te zijn |
7 |
1702 |
Van de bate wegdraaien/wegloopen/wegvallen |
verkeerd redeneren, van de kwestie afwijken, ongerijmd spreken |
5 |
1703 |
Van de beeste maken |
een hels leven maken |
5 |
1704 |
Van de kodde geven |
met driftig geweld iets verrichten, van de neute geven, fut geven |
5 |
1705 |
Van de lippen zijn |
uitgesproken zijn |
6 |
1706 |
Van de mare bereên zijn |
wordt gezegd van iemand die in de slaap bijna stikt alsof er een berg op zijn borst rust |
6 |
1707 |
Van de moord steken |
sterven, kapot gaan, omgaan |
5 |
1708 |
Van de neute geven |
fut geven, met driftig geweld te werk gaan |
5 |
1709 |
Van de ratten geneukt zijn |
slim en schalk zijn, met schalkheid te werk gaan |
7 |
1710 |
Van de spanare snijden |
zijn tong hangt los, hij spreekt met gemak en vlugheid |
5 |
1711 |
Van de tak vallen |
Op zijn stoel in slaap vallen, beginnen te knikkebollen |
5 |
1712 |
Van de tak zijn |
op zijn stoel in slaap vallen, beginnen te knikkebollen |
6 |
1713 |
Van de tand zijn/worden |
oud zijn of worden |
6 |
1714 |
Van de vingers schudden |
zich iets onaangenaams kwijtmaken |
5 |
1715 |
Van de werke weg kouten |
dingen zeggen die er totaal niet toe doen, die niet te pas komen |
5 |
1716 |
Van den deunstok krijgen |
afgerost worden |
5 |
1717 |
Van den duivel inhebben |
als bezeten zijn |
5 |
1718 |
Van den duivel/'t kwaad dwingen |
ervan gekweld zijn |
5 |
1719 |
Van den duiven droomen/kwellen |
als bezeten zijn |
5 |
1720 |
Van den kei schee'n |
dokken, geld geven, betalen |
5 |
1721 |
Van den krijg leven |
leven met hetgeen men krijgt of afbedelt |
5 |
1722 |
Van den man maken |
zich groots aanstellen, beslag maken, zich doen gelden |
5 |
1723 |
Van een akster gebroen zijn |
hitsig en korzel zijn, gelijk een haantje dat uitgeknipt is in een eksternest waar de jongen, zoals het soms gebeurt, henneneieren in hebben gelegd |
6 |
1724 |
Van elje te melje (iets) vertellen |
van punt tot punt en in al zijn omstandigheden |
8 |
1725 |
Van hand verwisselen |
om een ongerief of een last kwijt te raken, een middel gebruiken dat dat ongerief of die last niet wegneemt, maar enkel voor een moment verlicht of een ander uitzicht geeft |
5 |
1726 |
Van het rechter bedde zijn |
rechtschapen zijn, edelmoedig zijn |
6 |
1727 |
Van het zotte scheren |
zottebollen, kortswijlen, boerten |
5 |
1728 |
Van honte te stronte gaan/komen/vallen |
van rijk arm worden |
5 |
1729 |
Van iemand geene sprake krijgen |
geen aanspraak, geen antwoord, sprekende van iemand die niet kan spreken omdat hij te ziek is, of niet wil spreken omdat hij pruilt en bronkt |
8 |
1730 |
Van iemand schee'n |
er afscheid van nemen |
7 |
1731 |
Van iemand/iets weten te spreken |
bij ondervinding kennen |
6 |
1732 |
Van iets dik zijn |
ermee opgezet zijn, bemokkeld zijn |
8 |
1733 |
Van iets dun zijn |
tegenovergestelde van 'van iets dik zijn' |
8 |
1734 |
Van iets dunne zijn |
er klein van zijn, er lei van zijn |
8 |
1735 |
Van iets het slot en het slotertje weten |
heel het geheim van iets kennen |
8 |
1736 |
Van kaalaards bende zijn |
arm zijn |
6 |
1737 |
Van kamer buiten krijgen |
ergens buitengesloten zijn, niet ingelaten worden |
5 |
1738 |
Van kamer buiten zijn |
zijn doelwit missen, niet gezocht zijn waar men graag gezocht zou hebben |
6 |
1739 |
Van kante zetten/doen |
aan een kant wegzetten |
5 |
1740 |
Van lint gaan |
van meet af aan beginnen, herbeginnen, wederom iets aanvangen vanaf het begin om het beter te doen |
5 |
1741 |
Van met gaan |
van lint gaan |
5 |
1742 |
Van monde ten hemel gaan |
recht naar de hemel gaan zonder vagevuur |
5 |
1743 |
Van nen haas gepoept zijn |
heel snel zijn |
7 |
1744 |
Van Nijken geven |
met driftige kracht iets verrichten |
5 |
1745 |
Van Nijken geven/krijgen |
een pak slaag geven of krijgen |
5 |
1746 |
Van roste katers droomen |
van de duivel dromen, als bezeten zijn, uitermate lastig en woelig zijn |
5 |
1747 |
Van stokers hond gebeten zijn |
te veel gedronken hebben, dronken zijn |
6 |
1748 |
Van verren aan staan kijken/luisteren |
van zekere afstand (omdat men uit schaamte, vrees of een andere reden niet dichterbij durft te komen) |
5 |
1749 |
Van verren aan staan kijken/luisteren |
van zekere afstand (omdat men uit schaamte, vrees of een andere reden niet dichterbij durft te komen) |
5 |
1750 |
Van verren aan vragen |
niet vlak af noch rechtuit |
5 |
1751 |
Van zijne neuze maken |
beslag maken, zich veel laten voorstaan |
5 |
1752 |
Van zijnen mond zijn schijtgat maken |
zijn woorden te schanden maken, zich niet aan zijn woord houden |
8 |
1753 |
Van zijnen mond/zijne redens eenen mesdag maken |
zijn tijd verspillen door te praten en te klappen in plaats van te werken |
6 |
1754 |
Van zijnen roestok komen |
gaan slapen of uit zijn bed komen |
5 |
1755 |
Van zijnen stok vallen |
van zijn stuk raken, niet meer weten wat te zeggen of wat te antwoorden |
5 |
1756 |
Vaneen gaan |
van elkaar scheiden |
5 |
1757 |
Vast in zijne schoe'n gaan |
bij zijn stuk blijven |
5 |
1758 |
Veel rijzekens maken een bezem |
veel kleintjes maken iets groot |
6 |
1759 |
Veel verhuizen kost veel bedstrood |
verhuizen gaat gepaard met veel onkosten, omdat er veel dingen vernieuwd moeten worden |
6 |
1760 |
Veel verkens maken dun spoel |
veel erfgenamen zorgen ervoor dat ieder erfdeel klein is |
6 |
1761 |
Veel/weinig van zegs zijn |
veel of weinig spreken |
6 |
1762 |
Veel/weinig vinden in iets |
veel of weinig ingenomen zijn van iets |
8 |
1763 |
Verblijd zijn |
een lichte roes hebben |
6 |
1764 |
Verbut zijn |
verneukt zijn, bedrogen zijn |
6 |
1765 |
Verdeegd zitten in de schulden |
uitermate veel schulden hebben, er vergoord in zijn |
5 |
1766 |
Verder willen springen dan de perste lang is |
meerdere onkosten doen of grotere pacht uithangen |
6 |
1767 |
Verder willen springen dan zijnen stok lang is |
meer willen doen dan zijn middelen toelaten |
7 |
1768 |
Vergaapt staan bij iets |
verwonderd en verbaasd zijn |
7 |
1769 |
Vergaapt zijn |
het kaakbeen uit de koot hebben of ten minste pijn lijden door te wijd gapen |
6 |
1770 |
Vergeestigd zijn |
verblijd zijn |
6 |
1771 |
Vergoord zijn |
verzonken zijn, overladen zijn |
6 |
1772 |
Vergoord zitten |
verzonken zijn, overladen zijn |
5 |
1773 |
Verhageld zijn |
van de pokken geschonden zijn, pokdalig zijn |
6 |
1774 |
Verhuizen met de lanteern aan den dijsel |
s nachts wegvluchten met zijn meubels op een wagen |
5 |
1775 |
Verkijst zijn op iets |
er wars van zijn |
8 |
1776 |
Verkijst zijn van iets |
?er ben van zijn |
8 |
1777 |
Verleed zijn van |
een afkeer hebben van |
6 |
1778 |
Vernibbeld zijn |
in de pijp zijn, zeer ongeduldig zijn, bitter spijt voelen, pijnlijk verlegen zijn, vurig verlangen |
6 |
1779 |
Verre van almentommen zijn |
verre van alle geburen zijn, verre van alle Gods Heiligen zijn |
6 |
1780 |
Versnoeperd/versnaperd zijn |
verliefd zijn, verlekkerd zijn, uitermate begerig zijn naar iets |
6 |
1781 |
Verstand gebruiken |
met rede te werk gaan |
6 |
1782 |
Verstellen bij/in/van/op/over iets |
verbaasd zijn, verslagen zijn |
7 |
1783 |
Verstreuveld zijn |
verlegen en bekommerd zijn |
6 |
1784 |
Veugelwee loopen |
lanterfanten, ledig lopen |
5 |
1785 |
Visch kuischen |
ontweien en zuiveren |
6 |
1786 |
Vlas ajieren |
door de hand overtasten |
6 |
1787 |
Voerman zijn |
kaakaard zijn, keizer zijn |
7 |
1788 |
Voor de busse zijn |
ongeneeslijk zijn, moeten sterven. Ook: een mislukte zaak |
6 |
1789 |
Voor de kerkdeure sterven |
een geluk niet bekomen dat nabij was, zijn hoop zien vergaan als zij op het punt was verwezenlijkt te worden |
5 |
1790 |
Voor de pinne brengen/komen |
voor de rechtbank |
5 |
1791 |
Voor den kost werken |
werken om het voedsel te verdienen |
5 |
1792 |
Voor een hoedje kloefen |
voor een klein voordeel |
5 |
1793 |
Voor een schoon zitten |
welvoegelijkheidshalve, voor de betamelijkheid |
5 |
1794 |
Voor het oordje zijn |
geldgierig zijn |
6 |
1795 |
Voor het zitten |
welvoegelijkheidshalve, voor de betamelijkheid |
5 |
1796 |
Voor hond en voor hazewind lopen |
rondzwerven, landloop |
5 |
1797 |
Voor iemand door en vier loopen/springen |
alles doen wat mogelijk is |
7 |
1798 |
Voor iemand schominkelen |
gedruis maken rond of vóór het huis van iemand die een eerloze of ongerijmde daad heeft verricht |
7 |
1799 |
Voor iemand/iets zijn |
beminnen, ervoor genegen zijn |
7 |
1800 |
Voor zich nemen |
besluit nemen |
5 |
1801 |
Voortdoen aan iets |
er altijd aan voortwerken |
7 |
1802 |
Voortdoen in iets |
er voort handel in drijven |
7 |
1803 |
Voortdoen met iets |
zijn werk voortzetten, sprekend van iemand die eerder te kort dan te veel heeft |
7 |
1804 |
Vrij weten |
wonder weten, nieuwsgierig zijn |
5 |
1805 |
Vuur spuwen |
van spijt, gramschap |
6 |
1806 |
Waar staat dat geschreven? |
welk bewijs heb je om dat geloofwaardig te maken? |
5 |
1807 |
Wacht u van katten die muizen zonder meeuwen |
zegt men sprekende van een valsaard of verrader |
6 |
1808 |
Warm zitten |
begoed zijn, rijk zijn |
5 |
1809 |
Warmer hand iets geven |
in levende lijve geven, in tegenstelling van bij testament |
8 |
1810 |
Weg weten/kunnen met iemand/iets |
middel weten om iemand te geleiden of om iets moeilijks te verrichten |
8 |
1811 |
Weiger zijn met iets |
trots zijn op iets |
8 |
1812 |
Weiger zijn over iets |
het met grote spaarzaamheid en behoedzaamheid gebruiken, opdat het zo weinig mogelijk verminderd of verslijt |
8 |
1813 |
Weiger zijn van iets |
eraan verkleefd zijn, zodat men het moeilijk mededeelt aan anderen |
8 |
1814 |
Werk maken in iets |
er zich in bekommeren en bedroeven |
8 |
1815 |
Werk maken van |
op prijs stellen |
6 |
1816 |
Werken knie over ellebogen |
hard werken |
6 |
1817 |
Weten iemand te hebben |
iemand zwakke zijde kennen, de kunst weten om in iemands gunst te staan, om hem te behagen en aldus te verkrijgen wat men wilt |
8 |
1818 |
Weten in iets |
er gevoelig aan zijn |
7 |
1819 |
Weten van iets |
erdoor beschadigd of gekrenkt zijn |
7 |
1820 |
Weten waar de schoe duwt |
de oorzaak kennen van hetgeen dat ons leed doet |
5 |
1821 |
Wie heeft er eens zoo verre geweest? |
wie heeft er ooit zoiets gezien? |
6 |
1822 |
Wieltje smijten |
het lichaam over armen en benen doen voorttuimelen zoals een molen |
6 |
1823 |
Wijn versteken |
van het ene stuk overtappen in een ander |
6 |
1824 |
Willen hebben |
houden staan, beweren |
7 |
1825 |
Wonder hebben |
nieuwsgierig zijn |
9 |
1826 |
Ze willen magré voort doen |
altijd voort, zonder staan, zonder ophouden |
7 |
1827 |
Zekere spijzen smijten op |
als er de zuurheid van opbreekt in de keel |
6 |
1828 |
Zetelken dragen |
wanneer twee kinderen elkaar aan de hand pakken en daarop een derde kind dragen dat zij met de andere hand aan de armen vasthouden |
6 |
1829 |
Zeuren komt te peuren/leuren |
sprekend van een bedrieger in het spel die ondanks zijn bedrog verliest ; zegt men triomfantelijk als iemand in het zeuren betrapt wordt, of ook op een bedreigende manier om iemand van het zeuren af te schrikken |
5 |
1830 |
Zich achter (iemand) steken |
snel beginnen te lopen om iemand vast te grijpen of in te halen |
8 |
1831 |
Zich dood verschieten |
van plotselinge schrik sterven |
6 |
1832 |
Zich gesloten houden |
roerloos zitten met de armen en de benen tegen het lichaam |
6 |
1833 |
Zich iets ontgeven |
uit de gedachten steken, er niet aan denken |
8 |
1834 |
Zich iets ontzien |
ongeern doen, voor de moeite wijken |
8 |
1835 |
Zich iets toeleggen |
aanspraak maken op, zonder reden zich inbeelden dat men recht of bekwaamheid heeft tot iets |
8 |
1836 |
Zich koeste houden |
zich stilhouden |
6 |
1837 |
Zich laten in de nekke schuppen |
zich laten beschimpen door iemand die u moest eerbieden of achting moest bewijzen |
6 |
1838 |
Zich met eene slimte ergens uittrekken |
door een behendige uitvlucht of slimme slag losraken uit een moeilijke woordenstrijd of andere beschamende toestand |
6 |
1839 |
Zich spenieren van iets |
er zich van spennen |
8 |
1840 |
Zich spennen/spenieren/spaneeren van iets |
zich onthouden van iets dat men gewoon is, zijn genegenheid naar iets bedwingen |
8 |
1841 |
Zich spijtig maken |
zich enigszins vergrammen over verontwaardigen (in goede zin) |
6 |
1842 |
Zich stokkedood werken/loopen/zingen |
zodanig werken enzovoor dat men er van sterft |
6 |
1843 |
Zich te kort doen |
zich het nodige weigeren om te leven |
6 |
1844 |
Zich te wers houden |
zich te groot achten om iets te doen |
6 |
1845 |
Zich uit den blakke trekken |
weggaan uit een plaats waar men blootgesteld en in gevaar is, verdwijnen, zich wegmaken |
6 |
1846 |
Zich vergaapt horken |
zodanig luisteren dat men er de mond bij vergaapt |
6 |
1847 |
Zich vergaapt kijken |
zo aandachtig en verwonderd kijken dat men er de mond bij vergaapt |
6 |
1848 |
Zich verhelpen met |
zich met een ontoereikend middel uit een moeilijkheid helpen zo goed als mogelijk |
6 |
1849 |
Zich verneuken aan iets |
zichzelf nadeel doen, zichzelf in schande of schade brengen door iets te kopen, te verkopen, te ondernemen of te verrichten |
8 |
1850 |
Zich verstaan met iemand |
met iemand overeenkomen, het eens zijn |
8 |
1851 |
Zich wel bevinden met iemand/iets |
aardig zijn tegen iemand |
7 |
1852 |
Zich zwichten van |
zich onthouden van, vermijden |
6 |
1853 |
Zij branden hoorns (op straat) |
het bijtende vriest |
6 |
1854 |
Zij vliegen meer of de heetekoekpan op Vastenavond |
zegt men van lieden die haastig rondlopen om iets te verrichten |
5 |
1855 |
Zij zijn in/op/door denzelfden kam geschoren |
zij bevinden zich in dezelfde toestand, zij hebben hetzelfde karakter |
6 |
1856 |
Zij zijn pot en God |
zegt men van twee vrienden die altijd samen zijn |
7 |
1857 |
Zijde houden/volgen |
wordt gezegd van de goederen van getrouwde mensen die elk, volgens een huwelijkscontract, er eigendom van bewaren, zodat wanneer één van beiden sterft zonder kinderen, de goederen ervan wederkeren naar zijn familie |
6 |
1858 |
Zijn gemak/rust/weelde niet weten/kennen |
de grootheid van zijn gemak/rust/weelde niet kunnen zeggen |
9 |
1859 |
Zijn haar groeit door zijne muts |
zegt men van een ongehavende schooier |
5 |
1860 |
Zijn hoofd nederleggen |
sterven |
8 |
1861 |
Zijn kind te spennen doen |
het aan iemand buitenshuis toevertrouwen om 't de borst te laten ontwennen |
8 |
1862 |
Zijn loop gaan halen |
zijn haal/aanloop nemen om ergens over te springen |
9 |
1863 |
Zijn pijpken smooren |
gezegd van iemand die de lippen beweegt en de adem uitstoot alsof hij tabak rookt |
8 |
1864 |
Zijn verstand uitpeinzen |
zich uitdenken |
8 |
1865 |
Zijn wekker loopt af |
zegt men van iemand die met een vloed van woorden spreekt |
5 |
1866 |
Zijn weêr hebben |
wordt gezegd van een mens dat genot heeft |
9 |
1867 |
Zijn zicht hebben in iets |
er zijn deun, zijn beschot, voldoening in hebben |
11 |
1868 |
Zijn zinnen missen |
uitzinnig zijn |
8 |
1869 |
Zijn/Haar/Hun zelfs zijn |
meerderjarig zijn |
9 |
1870 |
Zijne boonen te weeke leggen |
een groot voordeel ergens van verwachten, in de hoop zijn om ergens wel mee te varen |
8 |
1871 |
Zijne hand overpakken |
zich de hand vergrijpen |
8 |
1872 |
Zijne hand voor iets niet omkeeren |
zich volstrekt overschillig houden ten opzichte van een zaak |
10 |
1873 |
Zijne krage vullen |
zich zat eten |
8 |
1874 |
Zijne kruiden zoeken |
middelen gebruiken om te bestaan, om te leven, om door de wereld te geraken |
8 |
1875 |
Zijne lappen en leesten pakken |
zijn biezen pakken |
8 |
1876 |
Zijne leên aan iets leggen |
zich op iets toeleggen, met ijver aan iets werken |
10 |
1877 |
Zijne lieren vullen |
zich zat eten, de maag vullen |
8 |
1878 |
Zijne muil is verlind |
sprekend van iemand die zeer hete spijs of drank kan nemen |
6 |
1879 |
Zijne muts naar de mane schijveren |
iets willen doen dat onmogelijk is |
8 |
1880 |
Zijne muts over den torre willen schijveren |
iets willen doen dat onmogelijk is |
9 |
1881 |
Zijne schabbe aan iets scheuren |
er zijn slippen aan scheuren, een verlies aan iets lijden |
10 |
1882 |
Zijne schenen stooten |
een tegenslag hebben, zijn onderneming mislukt zien |
8 |
1883 |
Zijne scheut vermikken |
de kans verkijken |
8 |
1884 |
Zijne schoe'n tatsen |
zich klaarmaken voor de reis voor de eeuwigheid door de laatste heilige sacramenten te ontvangen |
8 |
1885 |
Zijne sleppen scheuren aan iets |
verlies aan iets lijden in plaats van winst |
10 |
1886 |
Zijne tong door zijn gat trekken |
zijn woord eten, zijn gegeven woord breken |
8 |
1887 |
Zijne tong hangt aan lintjes/een klinksnoer |
hij is van de tongriem gesneden, hij praat en babbelt veel en snel |
5 |
1888 |
Zijne tong slaat flikke |
kan de woorden niet recht zeggen |
6 |
1889 |
Zijne tong slaat ijzer |
slaat kadul, zegt men van iemand die moeilijk de woorden kan uitspreken omdat hij dronke nis |
6 |
1890 |
Zijne tong zit in de vange |
zegt men van iemand wiens tong belemmerd is in het spreken, hetzij omdat hij geen tanden meer heeft, hetzij omdat hij te veel gedronken heeft |
5 |
1891 |
Zijne veerden gaan/loopen |
zijn gang gaan, heentrekken, wegspoeden |
8 |
1892 |
Zijne voeten door iets schippen |
stoutmoedig te werk gaan ondanks de tegenredenen die men inbrengt en de hinderpalen die men stelt |
10 |
1893 |
Zijne voeten oprapen |
niet sleepvoetende gaan |
8 |
1894 |
Zijne zinnen in iets steken |
er zijn verstand bij verliezen, uitzinnig worden |
10 |
1895 |
Zijne zinnen op iets zetten |
er zich op toeleggen |
10 |
1896 |
Zijne zinnen verliezen |
uitzinnig worden |
8 |
1897 |
Zijnen buik uit de note springen/lachen/eten |
zo geweldig springen, lachen, eten, dat men er ongemak in de buik van heeft, dat men er min of meer onpasselijk van is |
8 |
1898 |
Zijnen buik vul hebben |
beu zijn, afkeer krijgen |
9 |
1899 |
Zijnen hiel/gat aan de zille vagen |
heengaan en zich de zaak niet aantrekken |
8 |
1900 |
Zijnen lepel wegsmijten/ingeven |
sterven |
8 |
1901 |
Zijnen man staan |
niet onderdoen in een gevecht enz., zich weten te verdedigen |
8 |
1902 |
Zijnen nest kuischen |
bij hommelplokkers, de hommelknoppen opzoeken en bijeenrapen die, op de plaats waar men gezeten heeft, tussen en onder de ranken gevallen waren |
8 |
1903 |
Zijnen oegst/heuning opdoen |
de gelegenheid van grote winst waarnemen, de goede gelegenheid waarnemen om zich een grote voorraad van iets te verschaffen |
8 |
1904 |
Zijnen paschen halen/houden |
met Pasen naar de kerk gaan om zijn paasplicht te vervullen, te communie gaan |
8 |
1905 |
Zijnen poot op iemand leggen |
hem ruw vastgrijpen, hem mishandelen |
10 |
1906 |
Zijnen schrank staan |
dit zeggen de vlasslijters van iemand die niet achterblijft |
8 |
1907 |
Zijnen steert opeten |
zich met tegenzin overgeven, met spijtigheid zijn ongelijk bekennen |
8 |
1908 |
Zijnen tijd uitdoen |
iets doen zo lang als men daartoe gehouden is uit dwang, overeenkomst of betamelijkheid |
8 |
1909 |
Zijnen zeg hebben |
zijn gedachten mogen uiten |
9 |
1910 |
Zijnen zeg zeggen/weten |
zijn gedachten mogen uiten |
8 |
1911 |
Zijnen zegen over iets geven |
er zijn oordeel over vellen, er uitspraak over doen |
10 |
1912 |
Zijt gij slutch de? |
zegt men van iemand die iets vraagt of iets verricht dat dwaas is |
6 |
1913 |
Zijt je gerocht? |
ben je voldaan? Heb je genomen wat je lustte? Sprekend tegen iemand die aan tafel zit |
6 |
1914 |
Zijt maar getroost |
zegt men op een dreigende manier en spottende wijze voor 'wees verzekerd dat je het zal bezuren' |
5 |
1915 |
Zo pineu/dupe deden |
hij was zo beteuterd, hij was er zo teleurgesteld over |
6 |
1916 |
Zoet/zuur van ate zijn |
om gegeten te worden |
6 |
1917 |
Zoetingen schudden |
door zachte en vleiende woorden zich met iemand trachten te verzoenen, trachten vrede te sluiten met iemand die men beledigd of vergramd heeft |
6 |
1918 |
Zonder te letten |
zonder verwijl, onmiddellijk |
5 |
1919 |
Zullen zijn loop halen |
met kracht weigeren iets te doen |
8 |
1920 |
Zure zoppen/soep(en) moeten eten |
arm en ellendig zijn |
8 |
1921 |
Zwart op wit onthoudt wel |
hetgeen men op het papier aantekent, wordt niet vergeten |
5 |
1922 |
Zwee geven |
fut geven, met driftig geweld te werk gaan |
6 |