1 |
't is een remedie tegen de liefde |
gezegd van jongens en meisjes |
7 |
2 |
((n)iets) in het melk te brokken hebben |
(n)iets te zeggen hebben / (niet) welvarend zijn |
7 |
3 |
((n)iets) tegen (iets/iemand) hebben |
iets/iemand (niet) goed kunnen verdragen |
8 |
4 |
((zijn) leven?) hangt aan een zijden koord |
is in groot gevaar |
5 |
5 |
(al) het fijn (er?)van (niet) kennen/weten |
de details niet kennen |
6 |
6 |
(al) zijn woorden wegen |
weloverwogen spreken |
6 |
7 |
(al?) aan Joachim zijn |
de dood nabij zijn |
6 |
8 |
(al?) over (zijn?) schouder zien |
al meisjes durven bezien |
5 |
9 |
(altijd?) de zelfde flauwe aan de hand hebben |
altijd even flauw zijn |
9 |
10 |
(altijd?) gladdig (gəlètəg) aangedaan zijn |
armoedig gekleed |
6 |
11 |
(da?) doe də dé toe |
? |
6 |
12 |
(daar?) is een vijs los bij (hem) |
heeft ze niet alle vijf |
6 |
13 |
(daar?) is geen zaad in 't bakske |
daar is geen geld beschikbaar |
6 |
14 |
(daar?) is geen zaad in't baksken niet meer |
geen geld in de pot, ook figuurlijk |
6 |
15 |
(daar?) is geen zeggen aan |
hij hoort naar geen raad |
6 |
16 |
(daar?) is geenen krimp |
het gaat er onbekrompen |
6 |
17 |
(daar?) is iets aan |
van zaken: daar scheelt iets aan / van personen: 1. niet geheel bij verstand zijn 2 zwanger zijn |
6 |
18 |
(daar?) is niets nieuws onder de zon |
alles is al eerder vertoond |
6 |
19 |
(daar?) staat (me) iets van voor |
?daar herinner ik me iets van |
5 |
20 |
(daar?) steekt kruim in |
?moeite |
5 |
21 |
(daar?) zijn latten aan't huis |
personen aanwezig die niet mogen horen wat men zegt |
6 |
22 |
(doe?) éz ə réksken on |
lett. van eetwaren en dan ook fig. van andere zaken |
6 |
23 |
(een werk?) afstoempə |
snel en slordig afmaken |
6 |
24 |
(een) haar in de boter zoeken |
moeilijkheden zoeken, vitten |
6 |
25 |
(er) eene aan elken vinger hebben |
hij heeft zoveel vrijsters als hij maar wil |
7 |
26 |
(er) steekt geen avantözje* in (iemand) |
traag werken (*avantage) |
7 |
27 |
(er) twee voor één zien |
? |
6 |
28 |
(er) één aan iedere vinger hebben |
? |
7 |
29 |
(er)door komen |
? |
5 |
30 |
(er)toe komen |
? |
5 |
31 |
(er?)van kapot gaan |
? |
5 |
32 |
(er?)van niet willen horen |
?het er niet over willen hebben |
5 |
33 |
(er?)van thuis komen |
het spel niet meer wagen, er niet meer aan meedoen |
5 |
34 |
(geen) appelen voor citroenen verkopen |
(niet) bedriegen |
6 |
35 |
(geen) klein bier zijn |
(geen) nietigheid, mensen of zaken zonder waarde |
7 |
36 |
(geen) kwaad kunnen |
het is (niet) erg |
6 |
37 |
(geen) teken van leven geven |
niets van zich laten horen |
6 |
38 |
(geen) traan (er?)voor laten |
het kan me niet schelen |
6 |
39 |
(geen) woord (er?)van geloven |
er niets van geloven |
6 |
40 |
(geen?) brood eten |
niets kosten om te bewaren |
6 |
41 |
(geen?) doekskens (er?)rond doen |
het niet verbloemen |
6 |
42 |
(geen?) gezicht zijn |
niet om aan te zien |
7 |
43 |
(geen?) goed oog in (iemand) hebben |
niets goeds van zijn gezondheid, handelswijze, gedrag verwachten |
11 |
44 |
(geen?) goede kant aan te krijgen zijn |
men kan hem tot geen rede brengen |
7 |
45 |
(geen?) schop onder zijn broek waard zijn |
niets waard |
7 |
46 |
(geen?) zittend gat hebben |
niet lang kunnen stilzitten |
9 |
47 |
(gelijk?) op faction (faksjon) staan |
lett. op schildwacht, fig. tot iemand die op de straat van een tweede glas |
5 |
48 |
(genen) komaf van iets maken |
? |
8 |
49 |
(genen?) bek (niet meer) open doen |
niets meer zeggen |
6 |
50 |
(genen?) dag (mogen?) zien |
niet in het licht geplaatst worden |
7 |
51 |
(genen?) ouden top scheren |
niet oud worden |
6 |
52 |
(goed?) afgelikt zoən |
opgesmukt |
6 |
53 |
(haar) kuren krijgen |
? |
8 |
54 |
(haar?) hand vragen |
ten huwelijk vragen |
8 |
55 |
(het vel) (over de benen) hebben |
?mager zijn |
7 |
56 |
(het) (al te) bont maken |
? |
6 |
57 |
(het) (iemand) te goeie geven |
iemand duchtig de bol wassen, rammelen |
8 |
58 |
(het) breed (laten?) hangen |
veel uitgeven |
6 |
59 |
(het) ver brengen |
veel bereiken |
6 |
60 |
(het?) (hoog) in (zijn) bovenkamer hebben |
fier, hovaardig zijn |
7 |
61 |
(het?) aan (zijn) broek hebben |
moeten betalen |
7 |
62 |
(het?) aan (zijn?) been hebben |
het spel/proces verliezen |
7 |
63 |
(het?) aan (zijn?) botten hebben |
het spel/proces verliezen |
7 |
64 |
(het?) aan (zijn?) broek hebben |
het spel/proces verliezen |
7 |
65 |
(het?) aan (zijn?)gilet hebben |
het spel/proces verliezen |
7 |
66 |
(het?) aan de bomen vertellen |
zo vol is 't gemoed van zijn wedervaren |
6 |
67 |
(het?) aan de X* (zitten) hebben |
ziek zijn aan X*(bvb de maag) |
9 |
68 |
(het?) aan den adem (oesəm) hebben |
kortademig zijn |
7 |
69 |
(het?) achter gene hoeken of kanten stoppen |
verbergen |
6 |
70 |
(het?) afeten |
aan wie zekere ongemakken voelt of aan zekere ziekten lijdt, geeft men de raad: ge moet het afeten (doen verdwijnen met veel te eten) |
6 |
71 |
(het?) afstappen |
1 de weg te voet afleggen, 2 weggaan |
6 |
72 |
(het?) geëten hebben |
de schuld zijn van het gebeurde |
6 |
73 |
(het?) goed aanleggen (onlè) |
? |
6 |
74 |
(het?) hoog (oeəg) in (zijnen) bol hebben |
hovaardig zijn |
7 |
75 |
(het?) in de snuf hebben |
begrijpen wat er gaande is |
7 |
76 |
(het?) in't neusken hebben |
gewaar worden wat er gaande is |
7 |
77 |
(het?) niet? aan (zijn) hart laten komen |
geen verdiet maken |
6 |
78 |
(het?) niet? voor (iemand) hebben |
niet ingenomen zijn met |
8 |
79 |
(het?) onder geen stoelen of banken stoppen |
het onder geen stoelen of banken steken |
6 |
80 |
(het?) op de borst hebben |
het zitten hebben |
7 |
81 |
(het?) op de zenuwen hebben/krijgen |
zenuwachtig zijn |
7 |
82 |
(het?) zien aankomen (onkomə) |
voorzien |
6 |
83 |
(hij meent dat?) keizers kat zijn vaar is |
hij is preuts, fier, aanmatigend |
9 |
84 |
(hunnen) loop hebben |
ruimte om te lopen hebben |
9 |
85 |
(iemand zijn) boeksken openleggen |
iemands gedrag aanklagen |
10 |
86 |
(iemand zijnen) teen afdraaien (afdroeə) |
iemand erg vervelen |
10 |
87 |
(iemand) (af)kloppə |
overwinnen in het spel |
8 |
88 |
(iemand) (doen?) biskérə* |
iemand pesten (*nijdig zijn) |
8 |
89 |
(iemand) (iets) aan de hand doen |
iemand een suggestie geven |
8 |
90 |
(iemand) (iets) aan zijn broek draaien/lappen |
iets dat verlies berokkend |
8 |
91 |
(iemand) (iets) in de weg leggen |
iemand hinderen |
8 |
92 |
(iemand) (iets) in zijn handen duwen |
slechter waar, ook een fooi |
8 |
93 |
(iemand) (iets) in zijn oren blazen (bloezə) |
? |
8 |
94 |
(iemand) (iets) onder den neus wrijven |
duidelijk zeggen wat men ervan vindt |
8 |
95 |
(iemand) (iets) op zijn brood geven |
iemand onvriendelijk iets verwijten |
8 |
96 |
(iemand) (nog?) krijgen |
inhalen |
8 |
97 |
(iemand) (zijne?) rede geven |
wat men te zeggen heeft, zijn mening |
10 |
98 |
(iemand) aan de deur (dé) smijten/werpen |
? |
8 |
99 |
(iemand) aan de galg (galəg) brengen |
? |
8 |
100 |
(iemand) aan de gang (gank) houden |
aan't lijntje houden, laten wachten naar iets |
8 |
101 |
(iemand) aan de Tiense poort krijgen |
dood krijgen (stadskerkhof ligt daartegen) |
8 |
102 |
(iemand) aan den tel houden |
aan de praat |
8 |
103 |
(iemand) aanlachen (onlachə) |
gunstig zijn / bekoorlijk zijn |
8 |
104 |
(iemand) achter den grendel zetten |
? |
8 |
105 |
(iemand) afbéstələ |
iemand een pak slaag geven, van iemand winnen in 't spel |
8 |
106 |
(iemand) afmaken |
doden |
8 |
107 |
(iemand) afwachtə |
met vijandelijke gevoelens opwachten |
8 |
108 |
(iemand) afzagen (afzoegə) |
tot vervelens toe spreken, zingen, muziek spelen |
8 |
109 |
(iemand) afzéttə |
uit zijn ambt afzetten, vervangen bij vrijer of vrijster |
8 |
110 |
(iemand) appelen voor citroenen verkopen |
oplichten, bedriegen |
8 |
111 |
(iemand) armen* en benen breken |
? |
8 |
112 |
(iemand) baard maken |
in 't spel zijn geld afwinnen, zodat hij niets meer bezit om voort te spelen |
8 |
113 |
(iemand) bastaard (bastoet) maken |
? |
8 |
114 |
(iemand) batérə |
tegenspreken met kwaad inzicht |
8 |
115 |
(iemand) blauw en zwart slaan |
?iemand hard slaan zodat hij er blauwe plekken van heeft |
8 |
116 |
(iemand) de deur (dé) voor zijnen neus toe doen |
?op het moment dat hij naar binnen wil komen |
8 |
117 |
(iemand) de deur (dé) wijzen |
iemand wegsturen |
8 |
118 |
(iemand) de deur uit vooizen |
? |
8 |
119 |
(iemand) de dood op het lijf jagen |
iemand schrik aanjagen |
8 |
120 |
(iemand) de keel uithangen |
ergens genoeg van hebben |
8 |
121 |
(iemand) de les spellen |
iemand de les lezen |
8 |
122 |
(iemand) de mouw vagen |
vleien |
8 |
123 |
(iemand) de ogen verblinden |
iemand door uiterlijke schijn misleiden |
8 |
124 |
(iemand) de oren van de kop vreten |
?bij iemand erg veel eten, of: zeuren |
10 |
125 |
(iemand) de pap in den mond geven |
iemand iets zo te verstaan geven, dat hij gemakkelijk kan antwoorden of raden wat men bedoelt |
8 |
126 |
(iemand) den baard (boed) afdoen |
de baas zijn, overtreffen |
8 |
127 |
(iemand) den pols voelen/tasten |
iemand uithoren |
8 |
128 |
(iemand) den teen afdraaien |
iemand erg vervelen |
8 |
129 |
(iemand) dicht hebben |
beet hebben |
9 |
130 |
(iemand) doodzien (doeətzien) |
met de ogen doden |
8 |
131 |
(iemand) door de goot trekken |
beklappen |
8 |
132 |
(iemand) door de moos trekken |
beklappen |
8 |
133 |
(iemand) door den stront trekken |
met iemand de gek houden |
8 |
134 |
(iemand) də doeət ondoen |
dodelijk verschrikken |
8 |
135 |
(iemand) dən dievel ondoen |
plagen, negeren, judassen |
8 |
136 |
(iemand) een affront bakken/aandoen |
iemand een kool stoven |
8 |
137 |
(iemand) een farce bakken |
iemand een kool stoven |
8 |
138 |
(iemand) een farce bakken |
?een poets bakken |
8 |
139 |
(iemand) een handje bijsteken |
helpen |
8 |
140 |
(iemand) een lap draaien |
een slag, een wonde toebrengen |
8 |
141 |
(iemand) een lap zetten |
hem enig verlies doen ondergaan, enig nadeel berokkenen |
8 |
142 |
(iemand) een oog uitslagen |
? |
8 |
143 |
(iemand) een part bakken |
iemand een kool stoven |
8 |
144 |
(iemand) een poets bakken |
iemand een kool stoven |
8 |
145 |
(iemand) een ruisching (rösing) geven |
een pak slaag, overwinnen in 't spel |
8 |
146 |
(iemand) een steen van 't hart zijn |
?een pak van 't hart |
9 |
147 |
(iemand) een wiek draaien |
een slag geven, een wonde veroorzaken, verlies doen ondergaan |
8 |
148 |
(iemand) een woordeken willen? zeggen |
? |
9 |
149 |
(iemand) feestelijk bedanken |
weigeren |
8 |
150 |
(iemand) fijn gestolen kunnen worden |
? |
9 |
151 |
(iemand) fileren (filéérə) |
heimelijk nagaan, volgen, vooral van de politie |
8 |
152 |
(iemand) geen stro in de weg willen leggen? |
?niet willen hinderen |
9 |
153 |
(iemand) giən* oeərən onoeə |
niets wijsmaken, d.i. hij is geen ezel (*altijd negatief?) |
8 |
154 |
(iemand) goed ervoor kennen |
ertoe in staat achten |
8 |
155 |
(iemand) goede woorden geven |
? |
8 |
156 |
(iemand) het brood uit zijne mond stelen |
iemand het onmogelijk maken om in eigen inkomen te kunnen voorzien |
8 |
157 |
(iemand) het gat likken |
heel erg met iemand slijmen; erg onderdanig, nederig tegen iemand doen |
8 |
158 |
(iemand) het gat van de deur wijzen |
iemand zeggen dat hij het pand moet verlaten of iemand wegsturen |
8 |
159 |
(iemand) het gras onder de/zijn voeten af/wegsnijden |
iemand voor zijn, alle kansen ontnemen |
8 |
160 |
(iemand) het hart afzagen |
iemand lastig maken door gestadig gezaag |
8 |
161 |
(iemand) het leven zuur maken |
iemands leven vervelend maken |
8 |
162 |
(iemand) het mes op de keel zetten |
iemand onder zware druk zetten |
8 |
163 |
(iemand) het vel afstropen (afstroeəpe) |
?te veel doen betalen |
8 |
164 |
(iemand) het vel aftrékə/afstropen |
te veel doen betalen |
8 |
165 |
(iemand) het vel van zijn lijf trékə |
te veel doen betalen |
8 |
166 |
(iemand) horen/voelen/zien afkomen |
men raadt welke bedoelingen iemand heeft |
8 |
167 |
(iemand) houden hebben liggen |
? |
9 |
168 |
(iemand) iets aan zijn been zetten/lappen |
iemand iets flikken, iemand een poets bakken, hem erin laten lopen |
8 |
169 |
(iemand) iets betaald zetten |
met iemand afrekenen; iemand iets vergelden, inpeperen |
8 |
170 |
(iemand) iets lappen |
een part spelen, een verlies doen ondergaan |
8 |
171 |
(iemand) iets op de mouw spelden (speten) |
iemand iets wijsmaken |
8 |
172 |
(iemand) in (zijne) pin zetten |
gram maken |
8 |
173 |
(iemand) in de gaten hebben |
zicht houden op iemand/de situatie |
9 |
174 |
(iemand) in de rede vallen |
onderbreken |
8 |
175 |
(iemand) in de war helpen (éləpə) |
? |
8 |
176 |
(iemand) in den abandon laten |
alleen, zonder gezelschap, zonder steun |
8 |
177 |
(iemand) in den brand laten |
iemand in de steek laten |
8 |
178 |
(iemand) in den grond slagen |
met geweld ten gronde werpen |
8 |
179 |
(iemand) in den zak vreten |
arm eten |
8 |
180 |
(iemand) in't gezicht lopen |
? |
8 |
181 |
(iemand) jetje geven |
van Jetje |
8 |
182 |
(iemand) kapot maken |
doden |
8 |
183 |
(iemand) kloppen |
slaag geven, overwinnen in 't spel |
8 |
184 |
(iemand) knappen |
knaphandig grijpen |
8 |
185 |
(iemand) komen helpen (éləpə) |
zegt men dreigende, om iemand te beletten zeker kwaad te verrichten |
8 |
186 |
(iemand) koud laten |
niks kunnen schelen |
8 |
187 |
(iemand) laten vliegen |
aten lopen |
8 |
188 |
(iemand) laten zitten |
van iemand weggaan |
8 |
189 |
(iemand) loslaten |
laat hem maar los betekent 'hij zal zich wel uit de slag trekken' |
8 |
190 |
(iemand) meester zijn |
beter zijn dan iemand |
9 |
191 |
(iemand) met (zijn) oren trekken |
hij moet altijd aangezet worden |
8 |
192 |
(iemand) met (zijn) schabbernak pakken |
? |
8 |
193 |
(iemand) met (zijne) lits hebben |
schertsend gij zijt gevangen |
9 |
194 |
(iemand) met den neus leiden |
beetnemen |
8 |
195 |
(iemand) met een half woord beet hebben |
begrijpen |
9 |
196 |
(iemand) met geen tang aanpakken |
? |
8 |
197 |
(iemand) met nen wip zien |
met een oogslag |
8 |
198 |
(iemand) met vrede laten |
iemand laten begaan, gerust laten |
8 |
199 |
(iemand) met zijn ogen dood schieten |
kwaad of vijandig aankijken |
8 |
200 |
(iemand) met zijn tong pakken |
hem bij het woord vatten, voor wat hij zegt een proces aandoen |
8 |
201 |
(iemand) met zijne slip trekken |
zijn schuld eisen |
8 |
202 |
(iemand) mijne vijf geboden op zijn gezicht slagen |
iemand slaan |
10 |
203 |
(iemand) mé (zijnen) kraag pakken |
bij de kraag vatten |
8 |
204 |
(iemand) mé (zən) kiəl pakken |
iemand bij de keel vatten |
8 |
205 |
(iemand) mé uət (hoofd) ən puət (poot) aan de deur smijten |
? |
8 |
206 |
(iemand) naar den duivel wensen/zenden |
?iemand verwensen |
8 |
207 |
(iemand) ne goeden doorslag geven |
in de winkel: goed gediend |
8 |
208 |
(iemand) ne kol geven |
afstraffing |
8 |
209 |
(iemand) ne lelijken trek spelen |
? |
8 |
210 |
(iemand) ne stamp onder zijn gat geven |
iemand opkoteren, motiveren, er een beetje achter zitten, achter iemand lurven zitten |
8 |
211 |
(iemand) nen kop kleiner maken |
onthoofden, vermoorden |
8 |
212 |
(iemand) nen tand trekken |
zagen, bedriegen |
8 |
213 |
(iemand) nen toer spelen |
een poets bakken |
8 |
214 |
(iemand) neus en oren afeten |
iemand arm eten |
8 |
215 |
(iemand) neus en oren afvrètə |
veel eten en duur kosten van onderhoud |
8 |
216 |
(iemand) niet kunnen rieken noch zien |
hij mag hem niet lijden |
9 |
217 |
(iemand) niet kunnen zien |
iemand niet mogen |
9 |
218 |
(iemand) onder de ogen komen |
zich laten zien |
8 |
219 |
(iemand) onder zijn broek stampen |
slaan |
8 |
220 |
(iemand) ons Heer zonder biechten geven |
? |
10 |
221 |
(iemand) op (zijn) plaats zetten |
iemand nadrukkelijk op zijn fouten wijzen |
8 |
222 |
(iemand) op (zijn) plaats zetten |
iemand zeer nadrukkelijk op zijn fouten wijzen |
8 |
223 |
(iemand) op (zijn) zokken horen afkomen |
men raadt welke bedoelingen iemand heeft |
8 |
224 |
(iemand) op April (uit)zenden |
? |
8 |
225 |
(iemand) op den rechten weg helpen |
op het rechte pad |
8 |
226 |
(iemand) op flessen trekken |
met hem spotten, hem bedodden |
8 |
227 |
(iemand) op straat zetten |
iemand ontslaan |
8 |
228 |
(iemand) op stropekens trekken |
met hem spotten, hem bedodden |
8 |
229 |
(iemand) op zijn broek geven |
slaan |
8 |
230 |
(iemand) op zijn brood geven |
fel berispen |
8 |
231 |
(iemand) op zijn gemak zetten |
? |
8 |
232 |
(iemand) op zijn gezicht geven/slagen |
? |
8 |
233 |
(iemand) op zijn hakken zitten |
iemand op zeer korte achterstand volgen |
8 |
234 |
(iemand) op zijn woord geloven |
iemand geloven bij ja en nee |
8 |
235 |
(iemand) over den hekel (éékel) halen |
allerlei slechte dingen vertellen over iemand |
8 |
236 |
(iemand) plukken |
bestelen |
8 |
237 |
(iemand) recht zetten |
uit de nood helpen |
8 |
238 |
(iemand) saroop on zénən boed (baard) stroikə |
vleien, met pejoratieve betekenis |
8 |
239 |
(iemand) scheren zonder zeep |
bedriegen |
8 |
240 |
(iemand) slecht maken |
belasteren |
8 |
241 |
(iemand) spreken |
straffen voor wat hij doende is |
8 |
242 |
(iemand) te voet vallen |
? |
8 |
243 |
(iemand) te woord staan |
naar iemand luisteren en uitleg geven |
8 |
244 |
(iemand) tegen de muur plakken |
niet naar de mis gaan, verzuimen |
8 |
245 |
(iemand) ten beste spreken |
verdedigen |
8 |
246 |
(iemand) tot betere gedachten brengen |
? |
8 |
247 |
(iemand) troef geven |
slaag |
8 |
248 |
(iemand) uit den ambras helpen |
netelige toestand |
8 |
249 |
(iemand) uit den brand helpen |
iemand uit de nood helpen |
8 |
250 |
(iemand) uit het gezicht verliezen |
niet meer aan iemand denken |
8 |
251 |
(iemand) uit het oog verliezen |
de aandacht voor iemand verliezen |
8 |
252 |
(iemand) van haar noch pluim kennen |
in het geheel niet |
8 |
253 |
(iemand) van kant maken |
heimelijk vermoorden |
8 |
254 |
(iemand) van verre zien afkomen |
zegt men aan iemand die iets te duur heeft betaald |
8 |
255 |
(iemand) van't bed op straat helpen (éləpə) |
van kwaad tot erger |
8 |
256 |
(iemand) varen |
vreemd voorkomen |
8 |
257 |
(iemand) vasthebben |
ook bedodden, een part spelen |
8 |
258 |
(iemand) vierkantig uitschijten |
(plat) uitlachen |
8 |
259 |
(iemand) voor de pinnen doen komen |
? |
8 |
260 |
(iemand) voor vuilen/rotten vis uitmaken |
iemand uitschelden voor alles wat mooi en lelijk is |
8 |
261 |
(iemand) voorstaan |
verdedigen |
8 |
262 |
(iemand) vreemd in de oren klinken |
onbekend of onverwacht, apart |
8 |
263 |
(iemand) vé dən oep avə |
? |
8 |
264 |
(iemand) zand in de ogen werpen |
iemand iets wijsmaken, bedriegen, misleiden |
8 |
265 |
(iemand) zien aankomen (onkomə) |
een koop te duur doen betalen 2. iemands inzicht raden |
8 |
266 |
(iemand) zien komen |
weten wat hij bedoelt |
8 |
267 |
(iemand) zijn paspoort geven |
wegzenden |
10 |
268 |
(iemand) zijnen bol wassen |
? |
10 |
269 |
(iemand) zijnen kop breken |
zijne koppigheid meester worden |
10 |
270 |
(iemand) zwart maken |
belasteren |
8 |
271 |
(iemand)/een paard afjoegə |
door haastig doen werken of draven vermoeien |
8 |
272 |
(iemand/zich) katoen geven |
hij gaf (hem) van katoen, d.i. hij deed zijn best of hij ranselde hem af |
8 |
273 |
(iemand/zijn eigen) afstoempə |
door te hard, te snel werken doen verstompen |
8 |
274 |
(iemand/zijn eigen)/een paard aftoekə |
door hard werken aftobben |
8 |
275 |
(iet) in de boois émə |
iets bespeuren dat heimelijk gebeurt |
9 |
276 |
(iet) in zénə kop émə |
iets willen |
11 |
277 |
(iets) (iemand) de keel uit hangen |
er genoeg van hebben |
8 |
278 |
(iets) (iemand) koud op de maag vallen |
ergeren, bedroeven |
8 |
279 |
(iets) (iemand) te binnen schieten/vallen |
invallen, in 't geheugen komen |
8 |
280 |
(iets) aan (iemand zijn) neus hangen |
? |
8 |
281 |
(iets) aan de ganzen wijs maken |
hiermee kun je mij niet foppen |
8 |
282 |
(iets) aan de hand hebben |
met iets bezig zijn |
9 |
283 |
(iets) achter de rug hebben |
een werk, een karwei voltooid hebben |
11 |
284 |
(iets) afstrijden (afstroə) |
met kracht loochenen |
8 |
285 |
(iets) door de vingeren zien |
iets oogluikend toelaten, doen alsof de fouten van een ander niet worden opgemerkt |
8 |
286 |
(iets) goed afgeven/afhalen |
op handige wijze doen, zich goed uit de slag trekken met iets |
8 |
287 |
(iets) hoog (oeəg) opnemen |
ergens zeer gekrenkt over zijn |
8 |
288 |
(iets) in (iemand) zien |
bijzonder vinden |
8 |
289 |
(iets) in abondansən émə |
? |
9 |
290 |
(iets) in de mot hebben |
iets bespeuren dat heimelijk gebeurt |
9 |
291 |
(iets) in den grabbel werpen |
zomaar weggooien |
8 |
292 |
(iets) in den weg leggen |
? |
8 |
293 |
(iets) in gang (gank) zetten |
starten |
8 |
294 |
(iets) in zijn botten slagen/lappen |
eten |
8 |
295 |
(iets) in zijn broek slagen |
eten of drinken |
8 |
296 |
(iets) in zijn ster hebben |
? |
11 |
297 |
(iets) kwalijk nemen |
verwijten, aanrekenen |
8 |
298 |
(iets) laten varen |
ergens van afzien |
8 |
299 |
(iets) met (zijn) eigen ogen zien |
? |
8 |
300 |
(iets) met een half oog (be)zien |
? |
8 |
301 |
(iets) met lede ogen aanzien |
iets met tegenzin zien gebeuren |
8 |
302 |
(iets) met ne lossen kop doen |
zonder nadenken |
8 |
303 |
(iets) met zeven handen kwijt geraken |
met het grootste gemak verkopen |
8 |
304 |
(iets) onder geen stoelen of banken steken |
je niet stilhouden, ergens voor uitkomen |
8 |
305 |
(iets) op (iemand zijn) mouw speten |
iemand iets wijsmaken |
8 |
306 |
(iets) op (zijn) hart hebben |
iets te vertellen hebben |
11 |
307 |
(iets) op (zijn) kaak slagen |
onrechtvaardig terughouden |
8 |
308 |
(iets) op (zijn?) duimke kennen |
heel goed kennen, van buiten weten |
8 |
309 |
(iets) op de plak halen |
? |
8 |
310 |
(iets) op de wilden bof doen |
op goed valle 't uit, zonder zorg |
8 |
311 |
(iets) soldaat maken |
opeten, uitdrinken |
8 |
312 |
(iets) stil houden |
verzwijgen, geheim houden |
8 |
313 |
(iets) ten beste geven |
te drinken of te eten |
8 |
314 |
(iets) ter/op zij zetten |
sparen |
8 |
315 |
(iets) uit (zijn) zinnen zetten |
iets uit je hoofd zetten |
8 |
316 |
(iets) uit (zijne) kop zetten |
vergeten |
8 |
317 |
(iets) uit (zijnen) duim zuigen |
iets verzinnen |
8 |
318 |
(iets) uit zijn botten slagen/lappen |
iiets vertellen dat onwaar of scherts is, iets potsierlijks zeggen |
8 |
319 |
(iets) uit zijn broek persen |
iets luimigs verzinnen |
8 |
320 |
(iets) uit zijn broek slagen |
iets uitvinden |
8 |
321 |
(iets) uit zijn broek spinnen |
iets uitvinden |
8 |
322 |
(iets) uit zijnen duim (doeəm) zuigen |
? |
8 |
323 |
(iets) van alle kanten bezien |
? |
8 |
324 |
(iets) van de goede kant opnemen |
zonder boos te worden |
8 |
325 |
(iets) van kant helpen |
? |
8 |
326 |
(iets) voor (zijn) eigen houden (aavə) |
het zwijgen |
8 |
327 |
(iets) voor den dag brengen |
? |
8 |
328 |
(iets) voor een pan eieren kopen |
goedkoop |
8 |
329 |
(iets) voor geen geld willen doen |
? |
9 |
330 |
(iets) voor nen appel en een ei kopen |
goedkoop |
8 |
331 |
(iets/iemand) in iərən aavə |
er zorg voor dragen (ook voor personen?) |
7 |
332 |
(iets/iemand) onder de handen nemen |
iets/iemand aanpakken |
7 |
333 |
(ieverans) (zijnen) kost winnen |
? |
8 |
334 |
(iəmant) in d'oeəg aavə |
?iemand in de gaten houden |
8 |
335 |
(juist?) de kunst zijn |
dat is de truc |
7 |
336 |
(maar) bij woorden blijven |
? |
5 |
337 |
(maar?) een haar schelen |
bijna niets schelen |
6 |
338 |
(maar?) een half woord nodig hebben |
een kleine aanwijzing is genoeg |
7 |
339 |
(maar?) een kleintje voor (iemand) zijn |
gezegd van een zaak: dat is maar een kleintje voor hem |
8 |
340 |
(maar?) geleend zijn |
t is maar geleend zegt men tot iemand zoals in 't Nederlands: "ik zal u dat betaald zetten" |
6 |
341 |
(maar?) gemene mensen zijn |
kleine lui |
7 |
342 |
(maar?) nen halven mens zijn |
vermoeid, ontzenuwd zijn |
7 |
343 |
(maar?) op één been gaan/springen |
niet welvarend zijn, van gezondheid en zaken |
5 |
344 |
(maar?) slabak gaan |
slap, slecht |
5 |
345 |
(mij?) geen *wonder geven |
me niet verwonderen |
6 |
346 |
(mij?) genen* roden duit overblijven |
betekenis? (*altijd negatief?) |
6 |
347 |
(mijn) bloed kookt |
woest |
5 |
348 |
(mijn) hoofd staat er niet henen |
mijn hoofd staat er niet naar |
5 |
349 |
(mijn) ogen uit (mijne) kop gegrezen |
geweend |
8 |
350 |
(mijn) ogen uit (mijne) kop zien |
strak gekeken |
8 |
351 |
(mijn?) achterlappen* kussen |
zoiets als 'de boom in'? (*=?) |
8 |
352 |
(mijn?) botten kussen |
loop heen |
8 |
353 |
(mijn?) botten uithangen |
vervelen |
8 |
354 |
(mijn?) broek kussen |
? |
8 |
355 |
(mijn?) gedacht (niet?) zijn |
? |
9 |
356 |
(mijn?) hart waterachtig maken |
mij doen watertanden |
8 |
357 |
(mijne?) kop draait |
duizelig |
5 |
358 |
(mijnen) kop (er?)voor zetten |
mijn hoofd erom verwedden |
8 |
359 |
(mijnen?) beer begint te dansen |
ik krijg honger |
5 |
360 |
(mijnen?) elleboog kussen |
p.185 eufemistisch |
8 |
361 |
(mijnen?) mond niet? openbreken |
niet tot spreken dwingen |
8 |
362 |
(naar achter) gaan (of zijn) |
op de achterplaats, in de hof, op het toilet |
6 |
363 |
(ne keer?) een spreuksken doen |
schertsend "hij heeft eens wat gezegd!" |
6 |
364 |
(ne) fits hebben |
honger |
9 |
365 |
(niet) bevrozen zijn |
niet bang, beschaamd zijn |
6 |
366 |
(niet) er bij of omtrent zijn |
(niet) aanwezig |
6 |
367 |
(niet) wel zijn |
zich (niet) goed voelen |
6 |
368 |
(niet?) (heel?) katholiek zijn |
niet zoals het hoort |
6 |
369 |
(niet?) bij kas zijn |
? |
6 |
370 |
(niet?) in (zijne) cèntər zijn |
? |
6 |
371 |
(niet?) op zijnen eet (éét) zijn |
? |
6 |
372 |
(niet?) voor de ganzen gemaakt zijn |
? |
6 |
373 |
(nog niet?) droog achter zijn oren zijn |
jong en onervaren |
6 |
374 |
(nog nooit?) in genen almənak gestaan émə |
zo vreemd is het (zo slecht is het) |
6 |
375 |
(nog) andere peper zijn |
nog wat schoners, groters, duurders, enz. |
7 |
376 |
(nog) anderen toebak zijn |
nog wat schoners, groters, duurders, enz. |
7 |
377 |
(nog?) boven de aarde (jèr) liggen |
nog niet begraven zijn |
5 |
378 |
(nog?) dapper erover kappen |
nog flink, snel stappen |
5 |
379 |
(nog?) gene cent waard zijn |
niets waard |
7 |
380 |
(nog?) in (zijn?) eerste broek zijn |
?heel jong zijn |
6 |
381 |
(nog?) in de kolen zitten |
? |
5 |
382 |
(nog?) in den bussel (bissəl) zijn |
? |
6 |
383 |
(nog?) lucht in zijn benen zijn |
nog zwak zijn |
6 |
384 |
(nog?) nat achter (zijn?) oren zijn |
nog bitter jong |
6 |
385 |
(nog?) niet tot drij kunnen tellen |
zeer dom zijn |
6 |
386 |
(nogal) frank zijn |
durf hebben |
6 |
387 |
(nogal?) (goed?) afgebéstəlt zoən |
goed gekleed (schertsend: slecht, zonder smaak gekleed) |
6 |
388 |
(nogal?) trek hebben |
nogal gevraagd zijn |
9 |
389 |
(nə mi?) ovər X oesəmə |
er over zwijgen |
5 |
390 |
(ook?) ene/een zijn |
een verwijt, bv.: men mag op u niet rekenen |
7 |
391 |
(ook?) genen hond zijn |
hij mag ook iets hebben, iets goeds, en schertsend ook:iets kwaads: er mag hem ook wel iets ongunstigs voorvallen |
7 |
392 |
(precies?) op eieren gaan |
schertsend: gemaakt, met kleine pasjes |
5 |
393 |
(uw) vingeren thuis houden |
je handen thuis houden |
8 |
394 |
(uw?) hart opvreten |
? |
8 |
395 |
(uw?) tranen voor later sparen |
niet huilen |
8 |
396 |
(uwen) smikkel houden |
zwijgen (altijd imperatief?) |
8 |
397 |
(uwen) snaffel houden |
zwijgen (snavel=schertsend voor mond) (altijd imperatief?) |
8 |
398 |
(uwen) snuit (snoeət) toehouden |
zwijgen (altijd imperatief?) |
8 |
399 |
(uwen?) kak inhouden |
wees niet zo aangematigd (altijd imperatief?) |
8 |
400 |
(uwen?) neus tussen twee oren zetten |
schertsend: bedreiging |
8 |
401 |
(veel?) aplomb émə |
? |
9 |
402 |
(veel?) graten (er?)in vinden |
bezwaren |
6 |
403 |
(veel?) van (iemand) hebben |
er erg op lijken? |
8 |
404 |
(zich) (er?) niet kunnen keren |
zodanig klein is het er |
7 |
405 |
(zich) (geen?) kwaad bloed maken |
? |
6 |
406 |
(zich) dik maken |
pochen, aanstellerig zijn |
6 |
407 |
(zich) een pint goed bloed lachen |
? |
6 |
408 |
(zich) fixe houden |
recht, gezond |
6 |
409 |
(zich) gaan? zetten |
zich spoeden |
6 |
410 |
(zich) gesloten houden |
zwijgen (altijd imperatief) |
6 |
411 |
(zich) in de doeken (laten?) leggen |
?zich laten verwennen |
6 |
412 |
(zich) kort houden |
stil |
6 |
413 |
(zich) kreupel lachen |
heel erg moeten lachen |
6 |
414 |
(zich) krom lachen |
heel erg moeten lachen |
6 |
415 |
(zich) krom werken |
heel hard werken |
6 |
416 |
(zich) laten scheren (sjiərə) |
bedriegen |
6 |
417 |
(zich) nen breuk lachen |
zeer smakelijk lachen |
6 |
418 |
(zich) nen bult lachen |
zeer smakelijk lachen |
6 |
419 |
(zich) piet houden |
koes |
6 |
420 |
(zich) stijf houden |
?niet toegeven |
6 |
421 |
(zich) uit de voeten maken |
vluchten, maken dat men wegkomt |
6 |
422 |
(zich) van alles meester maken |
alles bemachtigen |
6 |
423 |
(zich) van kant maken |
zelfmoord plegen |
6 |
424 |
(zich) verloren geven |
in 't spel hetzelfde als: zich overgeven |
6 |
425 |
(zich) voegen |
1. zich op zijn gemak plaatsen, 2. zich goed gedragen |
6 |
426 |
(zijn eigen) afmartelen |
zichzelf door werken uitputten |
6 |
427 |
(zijn eigen) afwroeten (afvritə) |
zich door het gestadig en hard werk uitputten |
6 |
428 |
(zijn eigen) de strop rond den hals doen |
?zichzelf de das omdoen |
6 |
429 |
(zijn eigen) goed bewaren |
zich gezond houden |
6 |
430 |
(zijn eigen) kwaad niet kunnen zwijgen |
? |
9 |
431 |
(zijn eigen) opvreten |
?zich verbijten |
6 |
432 |
(zijn eigen) verkopen |
zichzelf in de klem brengen, zichzelf verraden |
6 |
433 |
(zijn) achterlappen* (er?)aan vegen |
er niets om geven (*=?) |
8 |
434 |
(zijn) adem kwijt zijn |
buiten adem zijn |
9 |
435 |
(zijn) bakkəs houden |
zwijgen (altijd imperatief?) |
8 |
436 |
(zijn) bakkəs roeren |
? |
8 |
437 |
(zijn) bakkəs staat niet stil |
hij blijft maar praten |
5 |
438 |
(zijn) bed (er)bij maken |
? |
8 |
439 |
(zijn) bederf zijn |
? |
9 |
440 |
(zijn) benen insmeren |
zich tot lopen, dansen voorbereiden |
8 |
441 |
(zijn) benen uitslagen |
dansen |
8 |
442 |
(zijn) beste / al (zijn) pijlen zijn verschoten |
hij heeft zijn krachten al verbruikt |
6 |
443 |
(zijn) binnenwerk gaat niet goed |
schertsend over de inwendige organen van de mens |
5 |
444 |
(zijn) binnenwerk is versleten |
schertsend over de inwendige organen van de mens |
6 |
445 |
(zijn) bonen in de week leggen op (iets) |
een voordeel gretig afwachten, er zich voor inspannen, er op rekenen |
10 |
446 |
(zijn) broodjen is gebakken |
zijn leven is verzekerd, zijn fortuin is gewonnen |
6 |
447 |
(zijn) broodjen is gebakken |
zijn situatie ziet er voorspoedig uit, hij heeft zijn schaapjes op het droge |
6 |
448 |
(zijn) gemoed schoot vol |
hij werd erg emotioneel |
5 |
449 |
(zijn) hand (er?) van af trekken |
iemand niet langer steunen |
8 |
450 |
(zijn) hand tegen (iemand? opheffen |
?dreigen te slaan |
10 |
451 |
(zijn) handen thuis houden |
er niet aankomen |
8 |
452 |
(zijn) handen van (iemand) afhouden |
niet aanraken, geen kwaad doen |
10 |
453 |
(zijn) handen vol hebben |
druk zijn |
9 |
454 |
(zijn) hart afzagen |
tot vervelens toe spreken om iets te bekomen |
8 |
455 |
(zijn) hart rechtuit biechten |
iets ronduit bekennen nl. buiten de biecht |
8 |
456 |
(zijn) kaas laten |
? |
8 |
457 |
(zijn) kolérən*/antroesən** afdrinkə |
doen verdwijnen met drinken (*gramschap/**schrik) |
8 |
458 |
(zijn) leven hangt aan nen draad |
hij is bijna dood |
5 |
459 |
(zijn) lippen (er?)van aflikken |
genieten omdat het lekker is |
8 |
460 |
(zijn) ogen (niet?) van (iets) (kunnen?) afhouden |
hij blijft ernaar kijken |
11 |
461 |
(zijn) ogen uitgrijzen (groəzə) |
heel hard huilen |
8 |
462 |
(zijn) oren afzagen |
tot vervelens toe spreken om iets te bekomen |
8 |
463 |
(zijn) oren laten hangen |
moedeloos zijn |
8 |
464 |
(zijn) oren niet kunnen geloven |
iets wat gezegd wordt niet kunnen geloven |
9 |
465 |
(zijn) plan trekken |
zich uit de slag trekken |
8 |
466 |
(zijn) tong is niet bevrozen |
hij kan/durft praten |
6 |
467 |
(zijn) tong verloren hebben |
niet spreken |
9 |
468 |
(zijn) veren laten |
?eer kwijtraken |
8 |
469 |
(zijn) vingeren (er?)aan (ver)branden |
? |
8 |
470 |
(zijn) woord eten (éétə) |
? |
8 |
471 |
(zijn) woord geven/houden (aavə) |
?beloven/belofte nakomen |
8 |
472 |
(zijn) woord goed kunnen? doen |
een vlotte prater zijn |
9 |
473 |
(zijn) zinnen op (iets/iem.) zetten |
iets graag willen hebben |
9 |
474 |
(zijn? zinnen (er?)van aftrékə |
? |
8 |
475 |
(zijn?) acties (aksəs) staan laag/hoog |
? |
5 |
476 |
(zijn?) beurs (bés) beliegen |
? |
8 |
477 |
(zijn?) botten (er?)aan vagen |
t is hem onverschillig |
8 |
478 |
(zijn?) botten/hielen/broek (er?)aan vagen |
?het zich niet aantrekken |
8 |
479 |
(zijn?) broek (er?)aan scheuren |
aan verliezen |
8 |
480 |
(zijn?) broek (er?)aan vegen |
t is hem onverschillig |
8 |
481 |
(zijn?) broek afstropen |
om te slaan op het blote achterste |
8 |
482 |
(zijn?) broek varen |
hem spijten |
8 |
483 |
(zijn?) broek vol hebben |
? |
9 |
484 |
(zijn?) brood verdienen/winnen |
? |
8 |
485 |
(zijn?) buik rond eten |
smullen, veel eten |
8 |
486 |
(zijn?) contingènt hebben |
hij heeft zijn part, of: hij heeft genoeg slaag gekregen, of: hij heeft genoeg (te veel) gedronken, gegeten |
9 |
487 |
(zijn?) dagen zijn geteld |
hij zal binnenkort doodgaan |
6 |
488 |
(zijn?) gat varen |
? |
8 |
489 |
(zijn?) gat zonder papier vegen |
dat spreekt vanzelf |
8 |
490 |
(zijn?) gemak zoeken |
? |
8 |
491 |
(zijn?) hand niet? aan (iemand?) vuil maken |
hem niet aanpakken, met de daad of het woord |
10 |
492 |
(zijn?) hart ophalen |
ergens enorm van genieten |
8 |
493 |
(zijn?) hemd (imənə) uitdoen |
zich van alles beroven |
8 |
494 |
(zijn?) kap naar de wind draaien |
? |
8 |
495 |
(zijn?) latijn in (iets) steken |
er zijn moeite aan besteden |
10 |
496 |
(zijn?) lip laten hangen |
? |
8 |
497 |
(zijn?) neus op (iemand) geslagen hebben |
hij heeft een meisje lief |
11 |
498 |
(zijn?) ogen uitsteken |
het vurig begeren |
8 |
499 |
(zijn?) oog op (iemand) slagen |
?zijn oog op iemand laten vallen |
10 |
500 |
(zijn?) oordje in de schaal willen? leggen |
een woordje willen zeggen |
9 |
501 |
(zijn?) schaapkes op 't droge hebben |
de zaken op orde hebben of voldoende hebben om niet meer te hoeven werken |
9 |
502 |
(zijn?) staartje intrekken |
zich uit benauwdheid terugtrekken |
8 |
503 |
(zijn?) tong (weten te?) gebruiken |
? |
8 |
504 |
(zijn?) woord door zijn gat trekken |
? |
8 |
505 |
(zijn?) woorden (kort) afbijten (afboətə) |
? |
8 |
506 |
(zijne) katəkiezəmis gespoeld hebben |
gespijbeld hebben |
9 |
507 |
(zijne) knabbel verdienen |
? (ook: voor zijne knabbel zorgen) |
8 |
508 |
(zijne) kop met (iets) breken |
? |
10 |
509 |
(zijne) loeten hebben |
kuren hebben, humeurig zijn |
9 |
510 |
(zijne) parten hebben |
?moeilijkheden hebben |
9 |
511 |
(zijne) pijp weggeworpen hebben |
dood zijn |
8 |
512 |
(zijne) ruiten inschieten |
? |
8 |
513 |
(zijne) schaamschoenen uittrekken |
? |
8 |
514 |
(zijne) schoenen scheef lopen |
? |
8 |
515 |
(zijne?) congé gekregen hebben |
afgedankt zijn |
9 |
516 |
(zijne?) getten* pakken |
zijn biezen pakken (*Fr.quêtre = soort kous?) |
8 |
517 |
(zijne?) jaren klimmen |
? |
8 |
518 |
(zijne?) meester in (iemand) vinden |
? |
10 |
519 |
(zijne?) pollevijs (er?)aan vagen |
? |
8 |
520 |
(zijne?) vijf zinnen niet? hebben |
ze niet alle vijf hebben |
9 |
521 |
(zijne?) volle vracht hebben |
bedronken zijn |
9 |
522 |
(zijnen bek) staat nooit niet stil |
hij blijft maar praten |
5 |
523 |
(zijnen) baviaan (babəjoen) toehouden |
zwijgen |
8 |
524 |
(zijnen) bek gaat altijd |
? |
5 |
525 |
(zijnen) bek houden |
zwijgen (altijd imperatief?) |
8 |
526 |
(zijnen) boer spelen |
veel aanstellerig lawaai maken |
8 |
527 |
(zijnen) bèbber toehouden |
zwijgen |
8 |
528 |
(zijnen) bèbbər gaat altijd |
? |
5 |
529 |
(zijnen) eigen heer en meester zijn |
? |
9 |
530 |
(zijnen) gang gaan (goon) |
zich van niks iets aantrekken |
8 |
531 |
(zijnen) jan uithangen |
veel beslag maken |
8 |
532 |
(zijnen) kop (daar?)voor zetten |
mijn hoofd onder zetten |
5 |
533 |
(zijnen) kop uitwerken |
naar zijn wil handelen, tegen anderen in |
8 |
534 |
(zijnen) man (kunnen?) staan |
weerstaan |
9 |
535 |
(zijnen) pèrə* zien |
veel te verduren hebben (*vader) |
8 |
536 |
(zijnen) rechten arm kwijt zijn |
? |
9 |
537 |
(zijnen) smoel houden |
zwijgen (altijd imperatief?) |
8 |
538 |
(zijnen) staat te buiten gaan |
boven zijn stand leven, ook: zijn huwelijksplichten miskennen |
8 |
539 |
(zijnen) vollen groei zijn |
? |
7 |
540 |
(zijnen?) duim in (zijn?) hand houden |
gierig zijn |
8 |
541 |
(zijnen?) hemel (ééməl) verdiend hebben |
? |
8 |
542 |
(zijnen?) koek geboterd hebben |
veel geld gewonnen |
9 |
543 |
(zijnen?) loop nemen |
zijn momentum nemen |
8 |
544 |
(zijnen?) man vinden |
? |
8 |
545 |
(zijnen?) mond (er?)aan niet? vuil maken |
er niets over willen zeggen |
8 |
546 |
(zijnen?) neus (er?)voor optrekken |
er geen achting/lust voor hebben |
8 |
547 |
(zijnen?) tik krijgen |
aan de deur vliegen |
8 |
548 |
(zijnen?) vaan steekt uit |
zijn hemd komt door zijn broek kijken |
5 |
549 |
(zijnen?) wereld kennen |
goedgemanierd, beleefd zijn |
8 |
550 |
(zorgen dat?) de kerk in het dorp blijft |
redelijk handelen, billijke eisen stellen |
5 |
551 |
(zénə) kléépər ang (noentni?) stil |
fig. de tong, hij blijft maar praten |
5 |
552 |
(zénə?) wiərəld kinnen |
? |
8 |
553 |
(zénən) babbəl* stoe noent ni stil |
?niet kunnen zwijgen (*ook: babber, bakkes, snebber, tater, enz.) |
5 |
554 |
(zən) èirəmə laten hangen |
ontmoedigd zijn |
8 |
555 |
(zən) èt* afvrètə |
?(*=hart) |
8 |
556 |
(zən?) broek (goe?) (doe?)van afschidə |
zich van de karwei, enz. goed ontlast hebben |
8 |
557 |
(zən?) klink achtəroeət trekkən |
zich terugtrekken uit de zaak, in een betwisting |
8 |
558 |
(zən?) èt (hart) oepfrètte |
? |
8 |
559 |
(zənə) mond afkösə |
tot iemand die een ongepast woord heeft gesproken (altijd imperatief?) |
8 |
560 |
(zənə) nés afboətə |
toesnauwen |
8 |
561 |
(zənən) biər (=beer) (vielen?) dansə |
honger hebben |
8 |
562 |
aan (iemand zijn) gat vegen |
? |
7 |
563 |
aan (iemand) (zijn?) broek vegen |
? |
10 |
564 |
aan (iemand) den dans van 't koperen kruis leren |
? |
6 |
565 |
aan (iemand) niet kunnen rieken |
iemand op verre na niet waard zijn, er niet bij vergeleken kunnen worden |
8 |
566 |
aan (iemand) verliezen |
het verlies van iemand gevoelen |
7 |
567 |
aan (iets) (aan)zitten (onzittə) |
iets kippen, in 't geheim stelen |
7 |
568 |
aan (uw?) vel komen |
u vastnemen |
5 |
569 |
aan (zijn) vet niet geladen zijn |
mager zijn |
6 |
570 |
aan (zijn?) brood komen/geraken |
? |
5 |
571 |
aan (zijne) kook zijn |
? |
6 |
572 |
aan boord leggen (on boeət lè) |
? |
5 |
573 |
aan de deur smijten |
?buitengooien |
5 |
574 |
aan de kerk gestaan hebben |
ik heb aan de kerk gestaan zegt men wanneer men met enkele centen betaalt, d.i. met pasmunt omdat de bedelaars meestal aan de kerk staan |
6 |
575 |
aan de lade zitten |
thuis geld uit de lade wegmoffelen |
5 |
576 |
aan de sukkel zijn |
sukkelen, in de ellende of tegenspoed zijn |
6 |
577 |
aan den adem (oesəm) gepakt zijn |
kortademig zijn |
6 |
578 |
aan den dag komen |
? |
5 |
579 |
aan den grond genageld zijn |
perplex, verbaasd |
6 |
580 |
aan een zijden draadje hangen |
de kansen zijn nog niet verkeken, maar het scheelt heel weinig |
5 |
581 |
aan één zeel trekken |
samenspannen |
5 |
582 |
aangedreven komen |
gezegd van iemand die langzaam aanstapt |
5 |
583 |
aangeplakt staan |
ze gaan trouwen |
5 |
584 |
aaszak (oesak) doen |
bedrog of bedrieger in de kaarten of andere spelen |
6 |
585 |
abuis (abis) doet mee |
"errare humanum" |
6 |
586 |
abuis lopen |
? |
5 |
587 |
achter 't gat van (iemand) spreken |
? |
7 |
588 |
achter (een meisje?) snijden |
met haar willen vrijen |
5 |
589 |
achter (iemand zijn) gat lopen |
achter iemand aan lopen |
7 |
590 |
achter (iemand zijn) veren zitten |
hem op de hielen zitten |
7 |
591 |
achter (iemand) flidderen/lopen |
? |
7 |
592 |
achter (iemand) staan |
?iemand steunen |
7 |
593 |
achter (iemand) zitten |
iemand achtervolgen |
7 |
594 |
achter (zijn?) oren krabben |
door een onverwachte, zorgelijke ontwikkeling tot nadenken gestemd zijn, twijfelen |
5 |
595 |
achter de grendel/slot/tralie(n) zitten |
?in de gevangenis |
5 |
596 |
achter de waarheid (niet) komen |
? |
5 |
597 |
achter den grendel zitten |
gevangenis |
5 |
598 |
achter het slot zitten |
?achter slot en grendel zitten |
5 |
599 |
achter of voor zijn |
altijd bezig |
6 |
600 |
achter slot zitten |
? |
5 |
601 |
adjé zeggen aan 't goed/gemakkelijk leven |
het goed/gemakkelijk leven is uit voor hem |
6 |
602 |
affronten voor compləmèntə nemen/pakken |
? |
6 |
603 |
afgestoeəte komen |
schertsend aankomen |
5 |
604 |
al het déksəl langs (zijnen?) kant trekken |
altijd het grootste voordeel willen |
6 |
605 |
al zijn laten (er?)in steken |
al zijn moeite |
6 |
606 |
alle baten helpen |
? |
5 |
607 |
alles? door (zijn) strot jagen |
verkwistend leven |
6 |
608 |
alles? in rep en roer zetten |
opschudding veroorzaken |
6 |
609 |
allə goei dingə beston in droə |
? |
5 |
610 |
ambras verkopen |
?ruzie maken |
6 |
611 |
arm in stekskes zijn |
? |
6 |
612 |
Azijn gedronken hebben |
Zuur kijken |
8 |
613 |
baard zijn |
niets meer bezitten om voort te spelen |
7 |
614 |
babbelwoetər gedronken hebben |
? |
7 |
615 |
balken onder de ogen hebben |
zakjes onder de ogen |
7 |
616 |
balkons hebben |
1 vrouwenborst 2 balk (zakje) onder de ogen |
9 |
617 |
barabbas op (iemand) roepen |
zich over iemand op hevig ongunstige wijze uitlaten |
8 |
618 |
bedekt spreken |
?dingen zeggen zonder precies te vertellen hoe het zit |
5 |
619 |
beentjes in (alles?) vinden |
bezwaren |
6 |
620 |
beest zijn |
1 onbezonnen, naïef 2 het is vervelend |
7 |
621 |
benen gekregen hebben |
verdwenen zijn |
6 |
622 |
bij (zijn) volle verstand zijn |
helemaal bij de les |
6 |
623 |
bij de werk krijgen |
door werken winnen |
6 |
624 |
bij den troep zijn |
leger |
6 |
625 |
bij der hand zijn |
handig zijn |
6 |
626 |
bij der hand zijn |
1. behendig, 2. dichtbij |
6 |
627 |
bij zo nen jood niet willen kopen |
? |
6 |
628 |
bittər in də mond mokt ət ét gəzond |
ook wat minder aangenaam is, kan goed of gezond zijn |
8 |
629 |
blauwe bloemkens op (iemand zijne) mouw speten |
iemand iets op de mouw spelden |
8 |
630 |
bloed vergieten |
het vallen van doden en gewonden tijdens een gevecht |
6 |
631 |
bloemen/bloemkes/blauwe bloemkes op de mauw speten (spelden) |
iets vertellen dat niet echt is |
6 |
632 |
boter aan de galg strijken |
verloren moeite doen |
6 |
633 |
boven (mijn?) macht zijn |
niet binnen mijn invloed, buiten mijn kunnen |
6 |
634 |
boven (mijn?) verstand zijn |
niet begrijpen |
6 |
635 |
buiten kennis zijn |
?buiten westen |
6 |
636 |
bézə* gévə |
flink doorzetten, zich krachtig inspannen (*balzak) |
6 |
637 |
bəloftə mok sjilt |
? |
6 |
638 |
cabriolen maken |
? |
6 |
639 |
cadee/kermis zijn |
"pret" |
7 |
640 |
compləmèntə maken |
ge maakt compləmèntə zegt men tegen iemand die weigert iets te nuttigen |
6 |
641 |
creux (cré)* zitten |
met bekrompen beurs (*eng, van kledingstukken) |
5 |
642 |
d'onnə die ət étstə bassə ən boətə nit |
mensen die hevig schreeuwen maar niet kwaadwillig zijn, ook: honden die bassen die bijten niet, de honden die het hardst bassen zijn de kwaadste niet |
5 |
643 |
dat pluimken op (zijnen) hoed mogen steken |
er zich om roemen |
7 |
644 |
dat potteken gedekt laten |
spreek niet daarvan |
6 |
645 |
dat weet den dievel |
? |
6 |
646 |
dat? in (zijn) mouw houden |
men zal iets betaald zetten |
6 |
647 |
de acties* staan laag |
? (*=effecten) |
5 |
648 |
de been breken |
? |
6 |
649 |
de benen uit zijn gat lopen |
?snel lopen |
8 |
650 |
de benen uitslagen |
? |
8 |
651 |
de benen willen niet mee (met het hart/de lust) |
niet meer vooruit kunnen |
9 |
652 |
de beste paarden staan op stal |
de meisjes die op straat lopen zijn niet zo goed als de meisjes die thuis hun plicht vervullen |
5 |
653 |
de beurs (bés) is plat |
? |
6 |
654 |
de bloemen staan op (haar?) armen |
? |
5 |
655 |
de bloemen staan op de ruiten |
het is koud, het vriest hard |
5 |
656 |
de boeken staan slecht |
de zaken zijn niet voorspoedig |
5 |
657 |
de boeren laten dorsen |
laat nu de anderen maar werken |
6 |
658 |
de botten ervan kennen/weten |
niets |
6 |
659 |
de botten kussen |
? |
8 |
660 |
de botteresse* (potros) besproken hebben |
van een vrouw die een kind verwacht (*=?) |
7 |
661 |
De broek dragen |
De baas zijn |
9 |
662 |
de broek van zijn gat verliezen |
bij 't spel veel verliezen |
6 |
663 |
de clown (kloon) spelen |
poetsenmaker |
6 |
664 |
de deur toe doen |
afdoend zijn |
6 |
665 |
de deur voor (mijnen?) neus toedoen |
? |
6 |
666 |
de dood (er?)van halen |
? |
6 |
667 |
de dood (er?)van halen |
? |
6 |
668 |
de dood heeft altijd een oorzaak |
wordt ook gebezigd waar men gewaagt van de oorzaken van geldverlies of andere tegenspoeden, 't beduidt: "och, onnodig naar het waarom van een ongeluk te gissen!" |
7 |
669 |
de dood op het lijf jagen |
schrik aanjagen |
6 |
670 |
de dood smaken |
?de dood voor ogen zien |
6 |
671 |
de dood voor ogen zien |
? |
6 |
672 |
de eer is er van af |
van kleren, meubelen, enz.: het nieuwe, frisse uitzicht |
6 |
673 |
de flegme (flèm) hebben |
onlust voor werk, lust om te luieren |
9 |
674 |
De gebraden vogels zouden moeten in zijnen mond vliegen |
Lui en lekker zijn/iets krijgen zonder voor iets te werken |
7 |
675 |
de gebroken potten bətoelə |
? |
6 |
676 |
de groei in de knie/benen hebben |
? |
9 |
677 |
de hand (er?)op leggen |
? |
6 |
678 |
de hand van (iemand) aftrékə |
niet meer helpen |
8 |
679 |
De handen uit de mouwen steken |
Iemand helpen/goed werken/aan het werk beginnen |
9 |
680 |
de kaas (niet?) van zijn brood (laten?) halen |
niet laten ontnemen waar men recht op heeft |
6 |
681 |
de kastanjen voor (iemand) uit het vuur halen |
voor iemand anders het gevaarlijke werk doen |
8 |
682 |
de klokken voor (iets) doen luiden |
wanneer iemand iets buiten zijn gewoonte, buiten alle verwachting doen of zegt |
8 |
683 |
de knie voor (iemand) buigen |
? |
6 |
684 |
de kroon spannen |
alles overtreffen |
6 |
685 |
de kroon verdienen |
? |
6 |
686 |
de laatste hand aan (iets) zetten |
iets afmaken/voltooien |
8 |
687 |
de laatsten steek uit de lucht zien |
werken tot op het ogenblik dat de vallende nacht het zien belet |
6 |
688 |
de lappen van (zijn) schoenen lopen |
veel lopen |
6 |
689 |
de lappen van (zijnen) schoen verslijten |
veel te lopen hebben |
6 |
690 |
de maan schijnt |
ook fig. scherts. gezegd wanneer iemand met een kaal hoofd in 't gezelschap is |
6 |
691 |
de maat is vol |
het wordt niet langer getolereerd |
5 |
692 |
de muizen liggen er dood in de schapraai |
wordt gezegd van arme huishoudens, meer van gierige mensen |
5 |
693 |
de muur van (iets) oplopen |
van ongeduld, van spijt |
8 |
694 |
de nagel op de kop slagen |
? |
6 |
695 |
de nagel van (mijn?) doodkist zijn |
? |
6 |
696 |
de oren spitsen |
scherp gaan luisteren |
8 |
697 |
de pan met den steel hebben |
de gelegenheid |
9 |
698 |
de parti van (iemand) nemen |
van iemand profiteren |
8 |
699 |
de pastoor doet geen twee missen voor hetzelfde geld |
wanneer iemand vraagt zijn gezegde te herhalen |
6 |
700 |
de pijp aan Marten geven |
het opgeven |
6 |
701 |
de pin hebben |
? |
9 |
702 |
De plaat poetsen |
Stil ervandoor gaan |
7 |
703 |
de poepers krijgen |
benauwd, angstig worden |
6 |
704 |
de punten op de i zetten |
de details erbij zetten, orde op zaken stellen |
6 |
705 |
de roede is van zijn gat |
t gevaar is voorbij |
6 |
706 |
de roei ligt in de pis |
zegt men tot iemand die ruzie of slaag verwacht |
5 |
707 |
de rug keren |
afkeur voor iemand laten blijken |
8 |
708 |
de schrik is in (zijn) benen geslagen |
erg bang zijn |
6 |
709 |
de stenen tellen |
langzaam (voort)gaan |
6 |
710 |
de stenen uit de grond klagen |
hevig klagen |
6 |
711 |
de stenen uit het aarde klagen |
hevig klagen |
6 |
712 |
de stenen vragen geld |
alles vraagt geld, alles kost |
6 |
713 |
de vaakluiskens bijten |
slaaplust hebben |
6 |
714 |
de veeg weg hebben |
een verkoudheid opgedaan hebben |
7 |
715 |
de vespers zijn in gang |
zegt men wanneer men iemand hoort zingen |
6 |
716 |
de vogel is (gaan) vliegen |
die men zoekt is weg |
6 |
717 |
de vogəl afgeəschotən émə |
iets buitengewoons gedaan of gezegd hebben |
7 |
718 |
de waarde van 't geld (niet) kennen |
? |
6 |
719 |
de weelde steekt (hem) |
de broodkruimels steken hem |
6 |
720 |
de wind is gekeerd |
ook fig. de zaak gaat beter, of 't humeur is verbeterd |
6 |
721 |
de wind vanachter émə |
slagen, succes hebben |
9 |
722 |
de zot met (iemand) houden |
iemand voor de gek houden |
8 |
723 |
deerlijk (diərloik) gesteld zijn |
uitermate bemorst, gekneusd, gekwetst |
6 |
724 |
Den (hoofd-)vogel afgeschoten hebben |
Iets wonderbaar gedaan hebben |
8 |
725 |
den adem (oesəm) afsnijden |
benauwd krijgen |
6 |
726 |
den adem (oesəm) van (iemand) rieken |
zijn inzichten vermoeden, raden |
8 |
727 |
den bak afzijn, liggen |
zijn toestand verloren hebben; het eerste wijst meer op het uiterlijke, het voorkomen, de gezondheid |
6 |
728 |
Den bal misslogen |
Verkeerd zijn |
7 |
729 |
den berg (bèrəg) af gaan |
oud of zieker worden |
5 |
730 |
den boel gaat op stelten |
de handel gaat slecht, de zaak is in de war |
5 |
731 |
den boer afgaan |
op den buiten rondleuren met een waar bv. |
6 |
732 |
den boog kan niet altijd gespannen blijven |
men moet zich soms ook kunnen ontspannen |
6 |
733 |
den brand slaat uit |
uitslag op de huid |
5 |
734 |
den dag (er?)door (kunnen?) zien |
? |
7 |
735 |
den dag (nog?) (hopen te?) beleven |
? |
6 |
736 |
den dag schuwen |
? |
6 |
737 |
den dag tegen de nacht zijn |
heel erg verschillen |
7 |
738 |
den dieperik in zijn |
ondergang inzake fortuin |
6 |
739 |
den dievel inhebben |
zeer boos zijn |
6 |
740 |
den dievel speelt er mee |
daar is hekserij in de zaak |
5 |
741 |
den dievel te plat zijn |
zeer geslepen |
7 |
742 |
den dievel voor zijne nieuwjaar krijgen |
stank voor dank |
6 |
743 |
den doorslag geven |
afdoende zijn |
6 |
744 |
den eerste van achter zijn |
de laatste (schertsend) |
7 |
745 |
den eersten steen leggen |
? |
6 |
746 |
den groten Heer uithangen |
? |
6 |
747 |
den hik in (zijne) benen hebben |
dronken zijn |
9 |
748 |
den hoek om zijn |
dood |
6 |
749 |
den jan spelen/uithangen |
pochen, handelen op aanmatigende wijze |
6 |
750 |
den Koning dienen |
soldaat zijn |
6 |
751 |
den kop laten hangen |
treurig zijn, het opgeven |
8 |
752 |
den kop verliezen |
?niet meer weten wat te doen |
8 |
753 |
den kop vol hebben |
? |
9 |
754 |
den kouden pis hebben |
? |
9 |
755 |
den kruisweg (kroeəswèg) lezen |
bidden |
6 |
756 |
Den meester spelen |
De chef zijn |
7 |
757 |
den moet laten zinken |
wanhopig worden, de moed verliezen |
6 |
758 |
den mond stoppen |
de mond snoeren |
6 |
759 |
den nagel op den kop slagen |
juist raden |
6 |
760 |
den os is hier vet |
zegt men wanneer in een kamer meer lichten branden dan nodig is |
6 |
761 |
den tijd aan REFL hebben |
? |
9 |
762 |
den wagen voor de paarden spannen |
? |
6 |
763 |
den wereld staat tegen (zijnen?) dank |
hij is over alles misnoegd |
5 |
764 |
den winter scheidt van den zomer |
zegt men als het voor de 1e maal in 't seizoen dondert |
5 |
765 |
den wolf in zijn bakkes lopen |
? |
6 |
766 |
den zolder valt in |
zegt men wanneer iemands maag oprispt |
5 |
767 |
den éne bij den andere zetten |
pejoratief: de ene is de andere waard |
6 |
768 |
die de schoen past, trekt hem aan |
wie schuldig is, mag zich aangesproken voelen |
6 |
769 |
die nen neus heeft kan rieken |
wie 't schoentje past, trekke het aan |
6 |
770 |
die zijn gat verbrandt moet op de bleinen zitten |
wie een risico neemt, moet de gevolgen dragen |
6 |
771 |
diefelijk (diefəloik) gestolen zijn |
? |
6 |
772 |
doe és giən aavéz oon |
? |
7 |
773 |
doodgeboren zijn |
waar sprake is van ondernemingen |
6 |
774 |
doof langs dien kant zijn |
niet willen horen wat men zegt |
6 |
775 |
door 't keelgat jagen |
? |
5 |
776 |
door (zijnen) neus geboord zijn |
geslepen zijn |
6 |
777 |
door de bonen gevallen zijn |
afgevallen ten op zichte van de gezondheid, de welstand |
6 |
778 |
door de keel jagen |
? |
5 |
779 |
door de mand vallen |
? |
5 |
780 |
door de regen mogen lopen |
ze is niet lelijker dan een ander |
6 |
781 |
door de wereld gaan (goon) |
? |
5 |
782 |
door den neus geboord zijn |
boos zijn |
6 |
783 |
door dik en dun gaan |
door alle weer |
5 |
784 |
door een zift gegaan zijn |
fijn zijn |
5 |
785 |
draad geven |
zich inspannen |
6 |
786 |
droog staan |
zegt men van iemand die een ledig glas voor zich heeft |
5 |
787 |
dun gezaaid zijn |
van gewassen, personen, dieren en zaken |
6 |
788 |
də kans stoe schoeən |
? |
5 |
789 |
də liefdən és blind (of blinjə) |
door verliefdheid de gebreken van een ander niet zien |
5 |
790 |
dən ajoepa méj (iemand) spélə |
lett. "met iemand ballen als met een kind", sollen en dan fig. jokken, spotten |
8 |
791 |
dən iəne zən doeət éz dən andərə zə broeət |
iemand kan voordeel hebben bij het ongeluk van de ander |
9 |
792 |
ecoute (akoet) geven |
gehoor lenen |
6 |
793 |
een anəgat zijn |
een dom meisje |
7 |
794 |
een appel(ken) voor den dorst (dést) houden |
een reserve voor moeilijke tijden die mogelijk nog gaan komen |
6 |
795 |
een arm/klein beestken zijn |
1 iemand die grote vertoning maakt en niet rijk is 2 zaken die verre van schitterend uitkomen |
7 |
796 |
een been in zijnen teen hebben |
zegt men van iemand die te luis is om van zijn stoel op te staan, zich te verplaatsen |
9 |
797 |
een blaar (bloer) zijn |
een opgeruimde, vrolijke jonge vrouw |
7 |
798 |
een boontje voor (iemand) hebben |
meestal van een meisje, een vrouw |
9 |
799 |
een brekespel (blékspéldər) zijn |
iemand die het spel in de war helpt, iemand op wie geen staat te maken is, die zijn woord niet gestand blijft |
7 |
800 |
Een buiksken krijgen |
Dik worden |
7 |
801 |
Een bésteling(=borsteling)/rammeling krijgen |
Een nederlaag in 't spel/vechten krijgen |
7 |
802 |
een doodgeboren kind zijn |
waar sprake is van ondernemingen |
7 |
803 |
een doorn (dérə) in/uit (mijnen?) teen zijn |
? |
7 |
804 |
een droge lever hebben |
altijd dorstig zijn |
9 |
805 |
een fles den hals kraken |
ze uitdrinken |
6 |
806 |
een fraas(lip) trekken |
lip laten hangen ten teken van misnoegdheid |
6 |
807 |
een gat in den dag slapen |
lang doorslapen |
6 |
808 |
een gedacht van (iets) geven |
denkbeeld |
8 |
809 |
een gedacht zijn |
een goede wenk |
7 |
810 |
een gegeven paard (niet?) in zijn bakkes zien |
men mag niet klagen over de kwaliteit van iets dat men gratis krijgt |
6 |
811 |
een geluk met een ongeluk zijn |
t zou erger kunnen geweest zijn |
7 |
812 |
een gezicht van een èl lang trekken |
uit spijt |
6 |
813 |
een goed blad hebben |
goed kunnen spreken |
9 |
814 |
een goed woord voor (iemand) doen |
iemand bij een ander aanbevelen |
8 |
815 |
een goede tong hebben |
goed kunnen spreken |
9 |
816 |
een haar in de boter vinden |
een bezwaar, een gebrek vinden |
6 |
817 |
een half centjes-gezicht(ske) hebben |
er zwak en ziek uitzien (van: hij heeft een gezicht gelijk een half centje) |
9 |
818 |
een handje (er?)van weghebben |
het wel kunnen |
6 |
819 |
een kaarsken voor den dievel aansteken |
uit eigenbelang de slechte daden van een ander bagatelliseren |
6 |
820 |
een kat in nen zak kopen |
een miskoop doen, iets kopen zonder het gezien te hebben, bedrogen worden |
6 |
821 |
Een keel openzetten |
Schreeuwen |
7 |
822 |
een kokarde krijgen |
een slag in 't aangezicht |
6 |
823 |
een kont (er?)van kweken |
er slecht mee varen, een slechte uitslag mee hebben |
6 |
824 |
een koppel ogen kunnen zetten |
grote ogen |
7 |
825 |
een koude douche krijgen |
teleurgesteld worden |
6 |
826 |
een kous hebben |
schertsend een geldbeurs, spaarcenten |
9 |
827 |
een lang/zuur gezicht trekken |
laten merken dat men niet tevreden is |
6 |
828 |
een lange tong hebben |
? |
9 |
829 |
een lawijt van den dievel maken |
? |
6 |
830 |
een lelijke fraude uitzetten |
bedrog plegen |
6 |
831 |
een lelijke veeg gehad hebben |
een groot verlies ondergaan hebben |
9 |
832 |
een lip trekken |
mokken |
6 |
833 |
een oikə met (iemand) te pellen hebben |
iemand zijn les te spellen, een berisping te geven hebben |
6 |
834 |
een oog in 't zeil houden |
de situatie in de gaten houden |
8 |
835 |
een oord in de schaal leggen |
scherts. ook zijn oordeel over iets te kennen geven |
6 |
836 |
een pak van (mijn?) hart zijn |
een geruststelling zijn |
7 |
837 |
een pleister op een wond leggen |
? |
6 |
838 |
een poosje pakken |
een dutje doen |
6 |
839 |
een rad voor de ogen draaien |
? |
6 |
840 |
een republiek zijn |
iedereen doet er wat hij wil |
7 |
841 |
een roede maken voor zijn eigen gat |
een put voor een ander maken en er zelf invallen |
6 |
842 |
Een saus meekrijgen |
De waarheid krijgen |
7 |
843 |
een scherpe tong hebben |
op een harde, kritische of beledigende manier over anderen spreken |
9 |
844 |
een schone hand hebben |
een mooi schrift |
9 |
845 |
een schoon fluitje (flökə) hebben |
van iemand die mooi kan fluiten |
9 |
846 |
een schoon fluitje (flökə) zijn |
een mooi gefloten deuntje |
7 |
847 |
een spel (er?)voor speten |
zorgen dat het niet gebeurt (cf. er een stokje voor steken) |
6 |
848 |
een spel voor (iemand) zijn |
een kleine moeite |
8 |
849 |
een speldeken (er?)voor speten |
het verhinderen (cf. er een stokje voor steken) |
6 |
850 |
een stok(sken) (er?)voor steken |
een stokje bijsteken |
6 |
851 |
een streep weg hebben |
dronken zijn |
7 |
852 |
een stro in zijnen neus hebben |
een roes hebben |
7 |
853 |
een stro ophebben |
een roes hebben |
7 |
854 |
een strot kunnen? opendoen |
schreeuwen |
7 |
855 |
een stuk in zijn botten hebben |
dronken zijn, zat zijn |
9 |
856 |
een stuk in zijn kraak hebben |
dronken zijn |
7 |
857 |
een stuk in zijne kraag hebben |
dronken zijn, zat zijn |
6 |
858 |
Een teil binden |
Lang praten; zeuren |
7 |
859 |
een uiltje vangen |
een middagdutje doen |
6 |
860 |
een verzopen gezicht hebben |
een gezicht van iemand die veel drinkt |
9 |
861 |
een vijs los hebben |
niet wel wijs zijn |
7 |
862 |
een voetje voor hebben |
bevoordeeld worden, meer rechten hebben dan een ander |
9 |
863 |
een vuile maag hebben |
? |
9 |
864 |
een vuur van den dievel maken |
? |
6 |
865 |
een wat afdoen van V |
de uitdrukking 'hij doet een wat af van V' duidt het veelvuldige van de handeling aan |
6 |
866 |
een werk van den dievel zijn |
? |
7 |
867 |
een woord van spreken hebben |
? |
7 |
868 |
Een zaag spannen/smeren |
Lang en vervelend praten; zeuren |
7 |
869 |
een zeker agrəmènt émə |
iets aangenaams over zich hebben |
9 |
870 |
een éləf urenlijk zijn |
een plan dat niet wordt uitgevoerd |
7 |
871 |
eerlijk (iərloik) duurt het langste |
een leugen komt op den duur altijd uit, maar de waarheid blijft altijd waar |
5 |
872 |
effen (éfə) af zijn |
koel, teruggetrokken |
6 |
873 |
effen (éfə) zijn |
?weg zijn |
6 |
874 |
eigen (oigə) zijn |
vertrouwelijk, familiair, gemeenzaam |
6 |
875 |
er bij zijn |
een oog in 't zeil houden, zijn best doen, knap te werk gaan |
6 |
876 |
er maar vier en een krentenbroodje hebben |
niet wel wijs zijn |
9 |
877 |
er op geslepen zijn |
begerig |
6 |
878 |
Er steekt/zit geen avance in iemand |
Niet vooruitkomen met het werk |
8 |
879 |
er van afvligə |
niet herkozen worden |
5 |
880 |
ervan dood vallen |
zo belachelijk, zo dom is het |
5 |
881 |
eten en drinken (er?)voor laten (staan) |
? |
6 |
882 |
ezelsoren (éézəlsuərə) émə |
iemand die lange oren heeft |
9 |
883 |
feest (fiəst) zijn |
ook antithetisch: herrie |
7 |
884 |
flaavə kil vərkoeəpə |
flauwekul, onzin vertellen |
6 |
885 |
flauwskens vertellen |
onwaarheden, uitvluchten |
6 |
886 |
fluweelen (frawiəl) zijn |
delicaat, lichtgeraakt |
6 |
887 |
foert zijn |
weg zijn (zeer plat) |
6 |
888 |
Frans contər allə mènse* spreken |
schertsend van iemand die altijd uitpakt met Frans, of slecht Frans spreek |
6 |
889 |
frantsen uitzetten |
extravagances |
6 |
890 |
gebotvinkt (gəboekfinkt) zoən |
verloren hebben, zijn, in't spel of in een andere omstandigheid |
6 |
891 |
geen / niet veel verstand van (iets) hebben |
niet veel over iets weten |
9 |
892 |
geen drie (kunnen?) tellen |
? |
7 |
893 |
geen gedacht (er?)op hebben |
er niet aan denken |
7 |
894 |
geen hand voor (zijn) ogen zien |
zich in totale duisternis (of dichte mist) bevinden |
6 |
895 |
geen hart hebben |
geen medelijden kennen |
9 |
896 |
geen hemd aan zijn lijf hebben |
naakt of erg arm zijn |
7 |
897 |
geen hemd aan/over zijn knoken hebben |
naakt of erg arm zijn |
7 |
898 |
geen kop of gat (er?)aan krijgen |
geen kop of staart |
6 |
899 |
geen moeite sparen |
er alles aan doen |
6 |
900 |
geen ogen in (mijnen) rug hebben |
ik kan niet alles zien |
7 |
901 |
geen ogen in (uwen) kop hebben |
niet uitkijken |
7 |
902 |
geen oog (kunnen) toedoen |
?niet kunnen slapen |
7 |
903 |
geen oog slapen |
?niet kunnen slapen |
6 |
904 |
geen raison (rəzon) hebben |
niet kunnen redeneren |
9 |
905 |
geen spek voor (zijnen) bek zijn |
niet voor hem bestemd |
7 |
906 |
geen twee heren gelijk (kunnen?) dienen |
? |
7 |
907 |
geen woord (er?)van hippen (ipə) |
reppen |
6 |
908 |
geen woord lossen |
zwijgen |
6 |
909 |
geen woord verliezen |
? |
6 |
910 |
geen zeggen daaraan zijn |
? |
7 |
911 |
geklonken zijn |
af, gedaan zijn |
6 |
912 |
geld waard zijn |
? |
7 |
913 |
gene kop (er?)aan krijgen |
het niet begrijpen |
6 |
914 |
gene kunst zijn |
heel simpel zijn |
7 |
915 |
gene oren hebben |
niet goed horen |
9 |
916 |
gene pap niet meer kunnen zeggen |
van vermoeienis, ook van te overvloedig eten niet meer kunnen spreken |
6 |
917 |
genen mens meer zijn |
verbeest door het drinken bv., zwakhoofdig door verdriet |
7 |
918 |
genen mens zijn |
niet goedhartig zijn, niet met mensen weten |
7 |
919 |
genen mond van spreken hebben |
geen reden tot klagen hebben, niets in te brengen hebben |
7 |
920 |
genen nagel voor zijn gat te krabben hebben |
heel erg arm zijn |
9 |
921 |
genen schop onder (zijn?) broek waard zijn |
niets waard |
7 |
922 |
genen staat op (iemand) maken |
niet op iemand kunnen vertrouwen, rekenen |
8 |
923 |
genen steek (meer?) doen |
niet (meer) werken |
6 |
924 |
genen steek voor (zijn) ogen zien |
niets zien |
6 |
925 |
genen voet buiten de deur zetten |
niet uitgaan |
6 |
926 |
genen voet verzetten |
niet bewegen, niets willen doen |
8 |
927 |
genen? knip op (zijnen?) neus waard zijn |
helemaal niets waard |
7 |
928 |
gepakt zijn |
ontroerd, bewogen |
6 |
929 |
gepasseerd zijn |
overleden |
6 |
930 |
geslepen zijn |
slim, listig |
6 |
931 |
gevloekt zijn |
dat is gevloekt zegt men wanneer een kind iets vraag dat het niet hebben mag |
6 |
932 |
gewoon zijn van naar de kerk te gaan |
altijd de deur openlaten wanneer men binnenkomt of buitengaat |
6 |
933 |
gezichten trekken |
laten merken dat men niet tevreden is |
6 |
934 |
gezien zijn |
verloren zijn |
6 |
935 |
gierigheid bedriegt de wijsheid |
? |
6 |
936 |
giən a véj/uət ən bé kinnen |
? |
6 |
937 |
giən gəgévə pjèt in zə bakkəs zien |
wanneer men iets ten geschenke ontvangt, betaamt het niet veeleisend te zijn |
6 |
938 |
giən kat vé zondər antschoenən on tə pakkə zoən |
geen gemakkelijk persoon zijn |
7 |
939 |
goed aangedaan* zijn |
een roes hebben (* = ontroerd) |
6 |
940 |
goed gəconsərvéd zoən |
nog flink voor zijn jaren |
6 |
941 |
goed in zijn vlees zijn |
? |
6 |
942 |
goed ingesteld (van (iets) zijn |
goed voorzien |
8 |
943 |
goed op zijn poten staan |
flink gebouwd, opgesteld, enz. zijn |
5 |
944 |
goed staan met (iemand) |
?het goed kunnen vinden |
7 |
945 |
goed staan met (zijn eigen) |
verwaand zijn |
5 |
946 |
goed te poot zijn |
goed kunnen gaan |
6 |
947 |
goed ter taal zijn |
vlot kunnen spreken |
6 |
948 |
goed/fel beslagen (bəsloegə) zijn |
goed voorzien, van mannen gezegd |
6 |
949 |
goed/slecht van aannemen zijn |
gemakkelijk/moeilijk leren |
6 |
950 |
goedgekeurd zijn |
voor de militie |
6 |
951 |
goei benen aan zijn lijf hebben |
dikke of vlugge benen hebben |
7 |
952 |
goesting is koop |
over smaken valt niet te twisten |
7 |
953 |
groot gaan (goon) |
? |
5 |
954 |
gèsten maken |
? |
6 |
955 |
haar op zijn/de tanden hebben |
van zich af kunnen bijten |
7 |
956 |
hand in hand gaan |
? |
6 |
957 |
handeling van (iets) hebben |
er handig in zijn |
9 |
958 |
haver krijgen/geven |
slaag |
6 |
959 |
heet van 't vuur komen |
? |
5 |
960 |
heiligdagen in zijn X (bvb. baard) hebben |
haarloze plek op 't hoofd, in de baard, knevel, enz. |
7 |
961 |
helegans anders spreken |
? |
5 |
962 |
hersenen (er?)van worden |
zinneloos |
6 |
963 |
het (niet?) breed hebben |
niet veel te besteden hebben |
7 |
964 |
het benauwd krijgen |
bang worden |
6 |
965 |
het blaadje keren |
ook fig. over wat anders minder onaangenaams spreken |
6 |
966 |
het boeleke (maar) (laten?) draaien |
de zaak maar haar loop gaan |
6 |
967 |
het boelken laten draaien |
zich de zaken niet aantrekken |
6 |
968 |
het brood uit (zijnen?) mond sparen |
? |
6 |
969 |
het deurken krijgen |
in de biecht, de absolutie niet krijgen |
6 |
970 |
het eerste woord (er?)van niet weten |
? |
6 |
971 |
het geld wast/groeit op (mijne?) rug niet |
geld komt niet zomaar binnen, er moet voor gewerkt worden |
5 |
972 |
het hart in zijn |
droef |
6 |
973 |
het kind is gezond |
de zaak is goed afgelopen |
6 |
974 |
het kind moet (toch?) nen naam hebben |
wanneer men een vals voorwendsel geeft |
10 |
975 |
het koppeken in 't schootje leggen |
zich onderwerpen |
6 |
976 |
het kwaad hebben |
? |
7 |
977 |
Het leven laten |
Sterven |
7 |
978 |
het niet lang (meer) trekken |
het er niet lang (meer) uithouden, er niet lang blijven |
6 |
979 |
het op (iemand) gemunt hebben |
steeds dezelfde persoon die ergens last van eheft |
9 |
980 |
het schone (er?)van niet? afzien |
schertsend van iemand die iets lang beziet |
6 |
981 |
het schuifken krijgen |
in de biecht, de absolutie niet krijgen |
6 |
982 |
het sop is de kolen niet waard |
het is niet de moeite waard om je druk over te maken |
7 |
983 |
het staartje afgebeten zijn |
onthutst zijn |
7 |
984 |
het verstand komt niet vóór de jaren |
Niet slimmer zijn of niet willen inzien dat men op een bepaalde leeftijd geen dingen meer kan doen die men enkel van de jeugd of van kinderen verwacht |
5 |
985 |
het vet hebben |
zijn schaapjes op het droge hebben |
7 |
986 |
het vies man spelen |
de aangename, de zot uithangen |
6 |
987 |
het vlees is zwak |
het is niet zo eenvoudig om (lichamelijke) verleidingen te weerstaan |
6 |
988 |
het vuur blussen |
? |
6 |
989 |
het water komt ervan? in (mijne) mond |
ik watertand |
5 |
990 |
het weg hebben |
begrepen |
7 |
991 |
Het woord lag op mijn tong |
Het woord niet volledig mogen zeggen |
9 |
992 |
het woord nemen/geven/hebben |
gaan/laten spreken/aan het spreken zijn |
7 |
993 |
het woord op (mijn) lippen hebben |
?alles zeggen wat ik denk |
9 |
994 |
Het zal zijn arme ziel niet baten |
Het kan den ongelukkige niet helpen |
9 |
995 |
het? (jullie?) wensen |
er van onder trekken, u verlaten |
6 |
996 |
het? (moeten?) uitzweten |
bezuren |
7 |
997 |
het? (niet?) over (zijn) hart kunnen? krijgen |
er niet toe kunnen besluiten iets te doen, omdat men er erg op gesteld is |
7 |
998 |
het? (zich) laten voorstaan |
veel aanmatiging hebben |
6 |
999 |
het? hart breekt |
verdrietig |
5 |
1000 |
het? in (zijn) kop krijgen |
? |
6 |
1001 |
het? in (zijne?) mouw hebben |
een veinzaard zijn |
7 |
1002 |
het? kort trekken |
niet lang verwijlen |
6 |
1003 |
het? niet? gestolen hebben |
het wel verdiend hebben |
7 |
1004 |
het? over (zijn) hart niet krijgen |
er niet toe kunnen besluiten iets te doen, omdat men er erg op gesteld is |
8 |
1005 |
het? zitten hebben |
ziek zijn, van slechte luim zijn, ook: verloren hebben |
7 |
1006 |
hete tranen vergieten |
?krokodillentranen huilen |
6 |
1007 |
honing (éénink) aan (iemands) mond smeren |
? |
8 |
1008 |
hoog (oeəg) in zijn wapens zijn |
het hoog in zijn bol hebben, fier/trots zijn |
6 |
1009 |
ieder potteken vindt zijn dekselken |
ieder vrouw vindt een man |
8 |
1010 |
ieder öskən iə zə kröskə |
geheim |
9 |
1011 |
Iemand de prang/het mes op de keel zetten |
Iemand dwingen te vertellen wat hij niet graag zegt |
11 |
1012 |
Iemand de rug keeren |
Met iemand geen contact meer willen |
11 |
1013 |
Iemand den mond stoppen |
De mond snoeren |
11 |
1014 |
Iemand niet thuis kunnen brengen |
Niet herkennen |
9 |
1015 |
Iemand onder de handen nemen |
Waarheid zeggen |
11 |
1016 |
Iemand zand in de ogen werpen/strooien |
Liegen |
11 |
1017 |
iet oep zən koek sloegə |
d.i. geld oneerlijk achterhouden |
8 |
1018 |
iets (er?)van krijgen |
een ziekte van opdoen |
8 |
1019 |
iets krijgen |
een plotselinge kwaal krijgen |
8 |
1020 |
in 't achtergat gestompt (zijn) |
gedwee zijn |
6 |
1021 |
In 't achtergat gestompt worden |
Verwaarloosd worden |
8 |
1022 |
in 't droge zijn |
beschut van al wat onaangenaam is |
6 |
1023 |
in 't gareel (gəriəl) zijn |
ingespannen, getrouwd, enz. Zijn |
6 |
1024 |
in 't krijt staan |
aan iemand iets schuldig zijn |
5 |
1025 |
in 't oog springen |
erg opmerken |
5 |
1026 |
in 't water vallen |
mislukken |
5 |
1027 |
in 't zwart boeksken staan |
niet goed aangeschreven staan |
5 |
1028 |
in (iemands) kaart spelen |
onbewust helpen |
7 |
1029 |
in (iemands) rapen gekakt/gescheten hebben |
iemand gekwetst hebben |
6 |
1030 |
in (iemands) rapen zitten |
? |
7 |
1031 |
in (iets) verward zijn |
betrokken |
7 |
1032 |
in (mijn) gedacht komen |
? |
5 |
1033 |
in (mijn?) averechts keelgat blijven steken |
? |
5 |
1034 |
in (mijn?) botten zijn |
plezier doen |
6 |
1035 |
in (mijn?) gezicht (durven?) lachen |
? |
5 |
1036 |
in (mijne?) lede liggen |
er een voorgevoel van hebben |
5 |
1037 |
in (mijne?) olie zijn |
plezier doen |
6 |
1038 |
in (mijnen?) dag staan |
? |
5 |
1039 |
in (uw) hand hebben |
schertsend: ge moogt er niet op rekenen |
6 |
1040 |
in (uw?) tas mogen? tasten |
veel betalen |
6 |
1041 |
in (uwen) eigen boezem zien |
? |
5 |
1042 |
in (zijn) armen vliegen |
vol emotie iemand omarmen |
5 |
1043 |
in (zijn) beurs (bés) tasten |
het zal me wat kosten |
5 |
1044 |
in (zijn) eigen spreken |
tegen zichzelf |
5 |
1045 |
in (zijn) haar krabben |
niet weten wat doen |
5 |
1046 |
in (zijn) èləmènt zijn |
in hun midden, in hun geliefkoosd, bekend werk, enz. |
6 |
1047 |
in (zijn?) doos gehad hebben |
verwijt of slaag |
6 |
1048 |
in (zijn?) doos krijgen |
een bokking |
5 |
1049 |
in (zijn?) furie (fierə) zijn |
hevige gramschap |
6 |
1050 |
in (zijn?) geluk vallen |
? |
5 |
1051 |
in (zijn?) vaan(del) lopen |
kerkbanier, hemdslip |
5 |
1052 |
in (zijne) vuist lachen |
? |
5 |
1053 |
in (zijne) vuist lachen |
heimelijk lachen |
5 |
1054 |
in (zijne?) huid (oeət) niet? deugen |
van top tot teen een deugniet zijn |
5 |
1055 |
in (zijne?) pin zijn |
gram |
6 |
1056 |
in (zijnen) kop spelen |
hem bezig houden |
5 |
1057 |
in (zijnen) kwade zijn |
in zijn kwade jaren, of in zijn slecht humeur |
6 |
1058 |
in (zijnen) viezen zijn |
in zijn schalks humeur zijn |
6 |
1059 |
in (zijnen) vinger gesneden hebben |
een scheet hebben gelaten |
6 |
1060 |
in (zijnen?) pontifex zijn |
op zijn beste gekleed |
6 |
1061 |
in (zə) kaməzeul sloegə |
opeten |
5 |
1062 |
in bedekte woorden spreken |
? |
5 |
1063 |
in blijberge (bloəbèrəgə) begraven zijn |
zijn dood boezemde (bv. zijn erfgenamen) een geheime blijdschap in |
6 |
1064 |
in d'abondansən leven |
? |
5 |
1065 |
in de doos zitten |
gevangenis |
5 |
1066 |
in de fleur (fléér) zijn |
? |
6 |
1067 |
in de gelapte kous zijn |
getrouwd |
6 |
1068 |
in de kas zitten |
in de gevangenis |
5 |
1069 |
in de klem zitten |
vast zitten, in benauwdheid |
5 |
1070 |
in de meuk liggen |
? |
5 |
1071 |
in de weer zijn |
druk bezig zijn |
6 |
1072 |
in de wolken zijn |
hoogst verheugd |
6 |
1073 |
in de zoeten inval zijn |
daar wordt altijd iedereen gastvrij ontvangen, onthaald |
6 |
1074 |
in den almənak (doen?) zetten |
gezegd van een leugen |
5 |
1075 |
in den grond kruipen |
van schaamte |
5 |
1076 |
in den kost zijn |
ergens gratis eten |
6 |
1077 |
in den krot zitten |
slechte zaken, schuld |
5 |
1078 |
in den la(m)brènt (labyrint) zijn |
in de problemen zitten |
6 |
1079 |
in den put zijn |
in't graf |
6 |
1080 |
in den wind zijn |
een roes hebben |
6 |
1081 |
in duigen (doeigə) vallen |
uiteenvallen, ineenstorten |
5 |
1082 |
in duigen vallen |
plannen die niet doorgaan, uiteenvallen, verloren gaan |
5 |
1083 |
in də bovəstə loeə liggen |
zeer welgezien zijn |
5 |
1084 |
in een Franse colère schieten |
hevige gramschap |
5 |
1085 |
in een kwaad vel steken |
?niet helemaal gezond zijn |
5 |
1086 |
in een slecht vel steken |
? |
5 |
1087 |
in gang (gank) zijn |
"aan de gang zijn" |
6 |
1088 |
in genen boek te beschrijven zijn |
zo buitengewoon |
6 |
1089 |
in genen zak lopen |
ge kunt niet gaan en handelen zonder gezien te worden |
5 |
1090 |
in goede handen gevallen zijn |
op de juiste plek zijn (ook ironisch) |
6 |
1091 |
in het lot vallen |
? |
5 |
1092 |
in iərən aavə |
? |
5 |
1093 |
in mijn lijf zijn |
(plat) dat is in mijn lijf = dat doet me plezier |
6 |
1094 |
in nen bos opgebracht* zijn |
ruw opgevoed, onbeleefd (*opgevoed) |
6 |
1095 |
in nen grijs (groəs) schieten |
tranen |
5 |
1096 |
in pətéttər* zoən |
in beteutering, in drukte zijn (*vervorming van 'beteuterd') |
6 |
1097 |
in Sint Anna's schapraai* zitten |
? (*=(provisie)kast) |
5 |
1098 |
in volle vlag staan |
? |
5 |
1099 |
in zijn gedachten verdiept zijn |
in gedachten verzonken |
6 |
1100 |
in't geld zwemmen |
zeer rijk zijn |
5 |
1101 |
in't kasken* staan/hangen |
ze gaan trouwen (*het aanplakraam) |
5 |
1102 |
ingegaan zijn |
als soldaat |
6 |
1103 |
iəstə gəwin és kattəgəspin |
wie het eerste spelletje wint, verliest soms alle volgende spelletjes |
7 |
1104 |
jan zijn |
pochen, handelen op aanmatigende wijze |
7 |
1105 |
kak on't stokskə zoən |
stront aan de knikker |
7 |
1106 |
kastiələn in də loch baavə |
? |
6 |
1107 |
katoeəgə hebben |
? |
9 |
1108 |
kazak keren |
van gedachten veranderen |
6 |
1109 |
kennis dragen |
wordt gezegd van een kind dat de personen begint te herkennen |
6 |
1110 |
kiek* geëten hebben |
iemand die onbescheiden aan't kijken staat (*kuiken met woordspeling op het wkw. kieken = kijken) |
6 |
1111 |
kiekenvlees zijn |
bij het spel, wanneer men te klein is om zijn beurt tehebben gelijk de anderen |
7 |
1112 |
kleine strontjes kakken |
? |
6 |
1113 |
klop krijgen/geven |
lett. slaag, ook fig. eenvoudig overwonnen worden of overwinnen in het spel |
6 |
1114 |
komaf/komak van iets maken |
? |
7 |
1115 |
koméédə spelen |
je anders gedragen |
6 |
1116 |
kort recht met (iets) spelen |
er spoedig een einde aan maken |
8 |
1117 |
kort van memorie zijn |
?vergeetachtig |
6 |
1118 |
kortaf zijn |
koel |
6 |
1119 |
koud bier maakt het bloed warm |
? |
6 |
1120 |
koud op (zijn?) maag gevallen zijn |
erg tegengevallen zijn |
6 |
1121 |
kranke zinnen (er?)van krijgen |
? |
6 |
1122 |
krot zijn |
onbeduidend, zonder waarde, slecht |
6 |
1123 |
kwaad bloed maken |
?iemand boos maken |
6 |
1124 |
kwaad doen |
? |
6 |
1125 |
kwaad van (iemand) zeggen |
lasteren |
8 |
1126 |
kwade vrienden zijn |
? |
7 |
1127 |
kwalijk vallen |
? |
5 |
1128 |
két van oesəm zoən |
kortademig zijn |
6 |
1129 |
lange benen zetten |
snel lopen |
6 |
1130 |
lange vingers hebben |
veelvuldig stelen |
9 |
1131 |
last verkopen |
lastig zijn |
6 |
1132 |
lelijk abuis zijn |
? |
6 |
1133 |
lelijk doen |
wanneer men van een zieke spreekt die vreemde gebaren, onrustwekkende verschijnselen vertoont |
5 |
1134 |
Leuven en Brussel zijn op/in eenen dag niet gebouwd/gemaakt |
alles gaat niet zo snel van de hand |
6 |
1135 |
lood in (zijn) benen hebben |
geweldig traag zijn |
7 |
1136 |
lood in (zijn) schoenen hebben |
?geweldig traag zijn |
7 |
1137 |
lui zweet is gauw gereed |
wie lui is, zet je niet snel aan tot werken |
6 |
1138 |
magere vlooien bijten het hardst |
mensen die in nood zitten kunnen de meest vreemde (en gevaarlijke) dingen doen |
5 |
1139 |
mee de duiten zitten |
? |
5 |
1140 |
meester achter den bezemstok zijn |
helemaal niet, hij heeft zoveel te zeggen als meid en knecht die werkelijk achter de bezem staan terwijl ze bezemen |
7 |
1141 |
mej langə tannən éétə |
met tegenzin eten |
5 |
1142 |
Met (de) klank aan de deur gezet worden |
Ruw buitengegooid worden |
6 |
1143 |
met (iemand) flidderen |
? |
7 |
1144 |
met (iemand) gaan (goon) |
verkeren |
7 |
1145 |
met (iemand) geen? huis te houden zijn |
? |
9 |
1146 |
met (iets) (niet?) gediend zijn |
er een hekel aan hebben |
8 |
1147 |
met (zijn) benen nootjes van den boom werpen |
? |
6 |
1148 |
met (zijn) eigen gene weg kunnen |
? |
7 |
1149 |
met (zijn) pikkelen omhoog liggen |
? |
5 |
1150 |
met (zijnen) kop spelen |
koppig zijn |
5 |
1151 |
met beken regenen |
?heel hard regenen |
5 |
1152 |
met de centen zitten |
rijk zijn (cf. ook daar zitten centen) |
5 |
1153 |
Met de dood op het lijf zitten |
Schrik hebben |
6 |
1154 |
met de kiekens slapen gaan |
vroeg gaan slapen |
5 |
1155 |
met de krieken zitten |
in de zin van geld |
5 |
1156 |
met de nevelkar vertrokken zijn |
met de noorderzon |
6 |
1157 |
met de poenen zitten |
?veel geld hebben |
5 |
1158 |
met de poepers zitten |
benauwd, angstig zijn |
5 |
1159 |
met de schijven zitten |
? |
6 |
1160 |
met den kraag pakken |
bij de kraag vatten |
5 |
1161 |
met den vollen/groten sloef gaan |
men koopt en verbruikt er alles in overvloed |
5 |
1162 |
met een benepen hart zitten |
benauwd |
5 |
1163 |
met een boogsken pissen |
kan men zeggen voor al wat bogvormig is |
5 |
1164 |
met gesloten beurzen (bézə) betalen |
? |
5 |
1165 |
met handen en voeten zeggen |
nadrukkelijk |
5 |
1166 |
met het slinke hand wachten |
niet wachten |
5 |
1167 |
met los poeier schieten |
? |
5 |
1168 |
met man en muis vergaan |
? |
5 |
1169 |
met open armen ontvangen |
erg hartelijk ontvangen |
5 |
1170 |
met open kaarten spelen |
eerlijk zijn, niets verbergen |
5 |
1171 |
met pak en zak optrekken |
? |
5 |
1172 |
met spek schieten |
? |
5 |
1173 |
met steentjes werpen |
steken onder water geven |
5 |
1174 |
met twee woorden spreken |
beleefd spreken |
5 |
1175 |
met vuur spelen |
gevaarlijke dingen doen |
5 |
1176 |
met zijn gedacht ieverenhands anders zijn |
? |
6 |
1177 |
met zijn gedacht weg zijn |
? |
6 |
1178 |
met zijn slink been opgestaan zijn |
kwaadgeluimd |
6 |
1179 |
met zijnen/den mond vol tanden staan |
niet kunnen antwoorden/reageren op een netelige vraag |
5 |
1180 |
met/naar alle winden draaien |
altijd iedereen gelijk geven |
5 |
1181 |
mijn? hart draait |
? |
5 |
1182 |
mijnen bruin* kan dat niet trekken |
dat laten mijn geldmiddelen niet toe (*bruin paard) |
7 |
1183 |
moord en brand schreeuwen/roepen |
hevig te keer gaan, zich hevig beklagen over iets |
6 |
1184 |
mən ant iikt (jeukt) |
? |
5 |
1185 |
naar (mijne?) hand zijn |
? |
6 |
1186 |
naar (mijnen?) tand zijn |
smaak |
6 |
1187 |
naar (zijne) kooi gaan |
bed in |
5 |
1188 |
naar (zijnen) asem snakken |
?naar adem happen |
5 |
1189 |
naar (zijnen?) asem hijgen (oigə) |
uitgeput zijn |
5 |
1190 |
naar aan't hart liggen |
dierbaar zijn |
5 |
1191 |
naar de maan lopen |
?rot op, ga weg |
5 |
1192 |
naar de maan zijn |
voorbij zijn, kapot gegaan zijn |
6 |
1193 |
naar den anderen wereld zenden |
?doden |
5 |
1194 |
naar den anderen wereld zijn |
?gestorven zijn |
6 |
1195 |
naar den bekenden weg vragen |
vragen naar hetgeen men al weet |
5 |
1196 |
naar den bliksem lopen |
?rot op, ga weg |
5 |
1197 |
naar den dievel lopen |
naar de maan lopen, oprotten, weglopen |
5 |
1198 |
naar den djantər* lopen |
loop naar de maan (*=duivel) |
5 |
1199 |
naar den donder lopen |
p.158 naar de duivel lopen |
5 |
1200 |
naar den keus gaan |
verkiezing |
5 |
1201 |
nader komen |
bij mij thuis |
5 |
1202 |
nauw zijn |
gierig zijn |
6 |
1203 |
ne (kleinen?) gerammasseerde zijn |
gedrongen van gestalte |
7 |
1204 |
ne flikker slagen/doen |
?dansen |
6 |
1205 |
ne fokker hebben |
een dikke, grote neus hebben |
9 |
1206 |
ne gang (gank) met (iemand) gaan |
iemand afrossen, met iemand fel de gek houden |
8 |
1207 |
ne gang gaan (goon) |
? |
6 |
1208 |
ne goeden kop hebben |
? |
9 |
1209 |
ne goeden/slechten dag gehad hebben |
veel gewonnen/verloren hebben |
9 |
1210 |
ne knap geven |
bijten; ook fig. en scherts. Zeggen |
6 |
1211 |
ne kol krijgen |
afstraffing |
6 |
1212 |
ne kop hebben |
koppig zijn |
9 |
1213 |
ne lelijken krak krijgen |
? |
6 |
1214 |
ne liləkən dief zoən |
een bedrieger |
7 |
1215 |
ne pot bijeen (bojiən) hebben |
geld gespaard |
7 |
1216 |
ne sèns in twiə boətə |
gierig zijn |
6 |
1217 |
ne vogel zingt zowel van armoede als van weelde |
een arme, een ongelukkige mag zich ook opgeruimd tonen |
5 |
1218 |
nen (echten) avəkoet zoən |
goed, overtuigend spreken |
7 |
1219 |
nen afgelikten boterham zijn |
een meisje dat veel verkering heeft gehad |
7 |
1220 |
nen andere peper zijn |
wat anders |
7 |
1221 |
nen balkon hebben |
vrouwenborst |
9 |
1222 |
nen blok aan (zijn) been hebben |
een hinderpaal, iets wat vertraging meebrengt |
9 |
1223 |
nen boer (er?)mee van zijn paard slagen |
zegt men bv. van een dikke boterham of een groot stuk vlees |
6 |
1224 |
nen boer is nen boer |
hij is onverbeterbaar lomp |
7 |
1225 |
nen breden rug hebben |
veel kunnen verduren |
9 |
1226 |
nen dans aan (iemand) leren |
?iemand kastijden |
8 |
1227 |
nen dans gaan |
met geweld buitengesmeten worden |
6 |
1228 |
nen doode (laten?) afschrijven |
officiële verklaring van het sterfgeval doen |
6 |
1229 |
nen draai (droeə) geven/krijgen |
slaag geven of ontvangen |
6 |
1230 |
nen draai aan (zijn?) woorden geven |
een situatie anders voorspiegelen dan zij is |
6 |
1231 |
nen duim hoog zijn |
nog heel klein |
7 |
1232 |
nen duren dag gehad hebben |
veel geld uitgegeven hebben |
9 |
1233 |
nen dwingeland zijn |
iemand die brutaal zijn wil opdringt |
7 |
1234 |
nen eersten judas (zjiedas) zijn |
? |
7 |
1235 |
nen fijnen neus hebben |
gemakkelijk iets ontdekken, snel iets aanvoelen |
9 |
1236 |
nen goeden bol hebben |
verstandig zijn |
9 |
1237 |
nen goeden duw (daa) krijgen |
lett. een erge stoot, fig. een hulp tot vooruitgang (ook: stoot) |
6 |
1238 |
nen goeden verstadewel hebben |
een knap verstand |
9 |
1239 |
nen goeien oogst opdoen |
ook fig. veel eten, winnen, enz. |
6 |
1240 |
nen groten last zijn |
een erg lastig persoon |
7 |
1241 |
nen haas (oes) zijn |
iemand die een fout begaan heeft |
7 |
1242 |
nen halve cent in twee bijten |
zo gierig |
6 |
1243 |
nen hap of nen beet spreken (?) |
altijd nors |
6 |
1244 |
nen harden slag voor (iemand) zijn |
een flinke tegenslag |
8 |
1245 |
nen helen hutsepot (oetsəpot) zijn |
? |
7 |
1246 |
nen helle (èlle) zijn |
stout |
7 |
1247 |
nen individu (indəvədie) zijn |
als scheldwoord, met een zeer vage betekenis |
7 |
1248 |
nen kei het vel afdoen |
hij is zeer vrekkin; men kan niets, geen geld bekomen van wie niets heeft |
6 |
1249 |
nen kwispel zijn |
losbol (lett. 'harig uiteinde van een staart') |
7 |
1250 |
nen langen snuit (snoeət) trekken |
?een lang gezicht: laten merken dat men niet tevreden is |
6 |
1251 |
nen marten zijn |
snul |
7 |
1252 |
nen mond openzetten |
? |
6 |
1253 |
nen neus halen |
affront |
6 |
1254 |
nen pik op/tegen (iemand) hebben |
haat, afkeer, vijandschap jegens iemand koesteren |
8 |
1255 |
Nen post pakken |
Aan de deur vliegen, weggezonden worden, niet op tijd thuis zijn/uitgezet |
7 |
1256 |
nen punt (er?)aan kunnen zuigen |
er een voorbeeld aan kunnen nemen |
7 |
1257 |
nen schone zijn |
gij zijt nen schone zegt men tot iemand waarover men te klagen heeft |
7 |
1258 |
nen schrik op (iemand zijn) lijf jagen |
iemand flink laten schrikken/bang maken |
8 |
1259 |
nen slag in (iets) slagen |
wanneer de verkoper niet nauw ziet, wat toegeeft |
8 |
1260 |
nen slag van de molen hebben |
niet goed bij zijn verstand |
7 |
1261 |
nen slag van den méélə (molen) hebben |
hij is niet goed meer bij zijn verstand |
7 |
1262 |
nen steek in zijn hart zijn |
? |
7 |
1263 |
nen toot trekken |
een scheef gezicht |
6 |
1264 |
nen trek aan (iemand) geven |
? |
8 |
1265 |
niet de eerste de beste zijn |
niet zomaar iemand |
7 |
1266 |
niet gezegd zijn |
niet zeker zijn |
6 |
1267 |
niet in (zijn?) vel willen? steken |
? |
6 |
1268 |
niet in de wieg versmacht zijn |
zegt men van iem. die op een gezegende ouderdom sterft |
6 |
1269 |
niet op (zijn) tong gevallen zijn |
niet op je mondje gevallen zijn |
6 |
1270 |
niet pluis zijn |
niet in orde zijn |
6 |
1271 |
niet van (iets) moeten hebben |
er niks mee te maken willen hebben |
8 |
1272 |
niet wel bij 't zijne zijn |
?niet goed bij zijn verstand |
6 |
1273 |
niet wel thuis zijn |
niet goed wijs zijn |
6 |
1274 |
niet wijs (er?)uit worden |
?het niet snappen |
5 |
1275 |
niet zo nauw steken |
er niet zo nauw op aan komen |
5 |
1276 |
niet zwaar wegen |
van wetenschap |
5 |
1277 |
niet? eraan (uit) kunnen |
? |
6 |
1278 |
niet? eraan uit kunnen |
hij kan het aan die prijs niet leveren |
6 |
1279 |
niet? erover kunnen |
? |
5 |
1280 |
niet? goed bij zijne zinnen zijn |
niet goed wijs zijn |
6 |
1281 |
niet? goed voor (uw?) ogen zijn |
je moet dat niet bekijken, want je krijgt het toch niet, want je bent te jong, te onervaren om zo iets te zien |
6 |
1282 |
niet? weten van wat hout pijl te maken |
? |
6 |
1283 |
niets (er?)uit maken |
niet treffen, niet verdrieten |
6 |
1284 |
niets te brokken hebben |
lett. niets eten hebben, fig. arm zijn, zonder gezag zijn, niets te zeggen hebben |
7 |
1285 |
nieuwe bezems keren goed |
in het begin als alles nieuw en pril is, gaat alles goed en is men in een euforie, maar dan… |
5 |
1286 |
noch vis noch vlees zijn |
tot geen enkele politieke partij behoren |
7 |
1287 |
nu gaat de wereld vergaan |
zegt men wanneer iem. iets doet dat niet strookt met zijn gewoonten |
5 |
1288 |
nu? gaat de kat de koord op |
t is een beslissend ogenblik |
5 |
1289 |
nə briən rig émmə |
de zondebok zijn of aannemen te zijn |
9 |
1290 |
nə liləkən dag zoən |
scheldwoord voor iemand die zich onaangenaam vertoont |
7 |
1291 |
oep (oeən) boeik schroəvə |
er niet op rekenen |
5 |
1292 |
oep (zə) döməkə kinnə |
door en door kennen |
5 |
1293 |
oep ən inj (eind) stoon |
t onderste boven staan |
5 |
1294 |
olie op 't vuur werpen |
een reeds zeer gespannen situatie wordt door één extra gebeurtenis of opmerking tot een uitbarsting gebracht |
8 |
1295 |
olie op het vuur scheppen |
een reeds zeer gespannen situatie wordt door één extra gebeurtenis of opmerking tot een uitbarsting gebracht |
6 |
1296 |
om zeep gaan (goon) |
?kapot gaan |
5 |
1297 |
om zeep zijn |
verloren |
6 |
1298 |
on d'administroesə zoən |
bediende of ambtenaar bij 't gemeentebestuur zijn |
6 |
1299 |
onank émə |
betrekkingen, gezelschap, met een misprijzende betekenis |
9 |
1300 |
onder de hand nemen |
aanpakken |
5 |
1301 |
onder de voeten treden |
onder de voeten trappen |
5 |
1302 |
onder de voeten zijn |
zeer ziek |
6 |
1303 |
onder den duim (doeəm) houden |
iemand in je macht hebben |
5 |
1304 |
onder den grond zinken/zijn |
? |
6 |
1305 |
onder den man komen |
van een vrouw die betrekkingen heeft met mannen |
5 |
1306 |
onder het mes zitten |
schertsend voor iemand die zich laat scheren |
5 |
1307 |
onder pantoffel liggen |
? ('onder de sloef') |
5 |
1308 |
ondər (giən?) hen (in) gəbroed zoən |
? |
6 |
1309 |
oniən zoən |
1. een handgemeen hebben 2. van honden na 't paren |
6 |
1310 |
Ons gestolen zijn |
Te jong/snel gestorven zijn |
7 |
1311 |
ons Heer van't kruis bidden |
? |
8 |
1312 |
onsproek émə |
(alleen van meisjes gezegd) d.i. aangesproken worden, gelegenheid hebben om een vrijer te vinden |
9 |
1313 |
ontrék émə |
1 gezocht worden 2 aan loop hebben |
9 |
1314 |
Onzen Lieven Heer zijn ogen uitsteken |
Te veeleisend zijn |
9 |
1315 |
oolən oep ət vie gietə |
? |
6 |
1316 |
oon ət oeəf (hoofd) stoon/zoən |
?de leiding hebben |
6 |
1317 |
op (haar?) laatste gaan (goon) |
in 't kort moeten bevallen |
5 |
1318 |
op (iemand) afkomen |
1 recht op hem afgaan, dikwijls met vijandelijke bedoeling ,2 iemand zijn vrijersinzichten gelden |
7 |
1319 |
op (iemand) gebeten zijn |
verbolgen |
8 |
1320 |
op (iemand) kunnen voortgaan |
d.i. steunen, iem. Mogen betrouwen |
8 |
1321 |
op (iemand) schreeuwen |
iemand hevig over den hekel halen |
7 |
1322 |
op (iemand) winnen |
hem inhalen |
7 |
1323 |
op (iemands) kap leven/drinken/enz. |
op iemands kosten |
7 |
1324 |
op (iemands) kosten leven |
op iemands uitgaaf |
7 |
1325 |
op (iemands) tenen treden |
hem beledigen, ook aanzetten |
7 |
1326 |
op (iets) (niet) komen |
iets herinneren |
7 |
1327 |
op (iets) aftrékə |
zich ergens begeven |
7 |
1328 |
op (iets) kappen |
iets ophogen (in een veiling) |
7 |
1329 |
op (iets/iemand) verzot zijn |
veel houden van iets of iemand |
6 |
1330 |
op (uw?) hemdslip schrijven |
op je buik |
5 |
1331 |
op (uw?) twee oren slapen |
je mag gerust zijn |
5 |
1332 |
op (uwen?) nek zitten |
u lastig vallen |
5 |
1333 |
op (zijn) benen niet meer kunnen staan |
erg vermoeid zijn, doodop |
6 |
1334 |
op (zijn) eigen doen |
?voor zichzelf werken |
5 |
1335 |
op (zijn) eigen/effen komen |
tot zichzelven |
5 |
1336 |
op (zijn) gemak zijn |
gerustgesteld |
5 |
1337 |
op (zijn) maag liggen |
het niet verteren, fig. het niet kunnen verkroppen |
5 |
1338 |
op (zijn) paard zijn |
boos, kittelorig |
6 |
1339 |
op (zijn) stekken zijn |
te been zijn |
6 |
1340 |
op (zijn) vet leven |
van zijn inkomsten |
5 |
1341 |
op (zijn) zeventien gemakken afkomen |
? |
5 |
1342 |
op (zijn) zokken afkomen |
men raadt welke bedoelingen iemand heeft |
5 |
1343 |
op (zijn/haar) laatste benen lopen |
1 het einde nabij 2 eerlang een kindje verwachten |
5 |
1344 |
op (zijn?) beloop (beloeəp) (niet?) laten |
niet uitstellen van tussen te komen |
5 |
1345 |
op (zijn?) brood hebben |
berispt worden |
6 |
1346 |
op (zijn?) brood krijgen |
een verwijt oplopen |
5 |
1347 |
op (zijn?) flegme (flèm) liggen |
luieren |
5 |
1348 |
op (zijne) kap zitten |
? |
5 |
1349 |
op (zijne) kas zitten |
het tegen hem gemunt hebben |
5 |
1350 |
op (zijne?) flikker krijgen |
op zijn kop krijgen |
5 |
1351 |
op (zijnen) jèzdèrəm* kroigə |
slaag krijgen (*aarsdarm=endeldarm) |
5 |
1352 |
op (zijnen) kazak krijgen |
geslagen of bekeven worden |
5 |
1353 |
op (zijnen) kop laten schijten |
zich laten doen |
5 |
1354 |
op (zijnen) kop staan |
? |
5 |
1355 |
op (zijnen) poot spelen |
? |
5 |
1356 |
op (zijnen?) donder gehad hebben |
ruzie of slaag gekregen hebben |
6 |
1357 |
op (zijnen?) tas zitten |
gierig zijn |
5 |
1358 |
op bamboche gaan/zijn |
?gaan fuiven |
5 |
1359 |
op de been zijn |
ergens zijn, niet langer ziek zijn |
6 |
1360 |
op de grond eten (éétə) |
zo net is het er |
5 |
1361 |
op de kneukels geven |
? |
5 |
1362 |
op de knieën vallen |
? |
5 |
1363 |
op de lappen gaan (goon) |
?uitgaan |
5 |
1364 |
op de lappen zijn |
op zwier zijn |
6 |
1365 |
op de letter spreken |
volgens de geschreven taal |
5 |
1366 |
op de loer liggen |
bespieden, afwachten |
5 |
1367 |
op de tanden bijten |
?doorzetten |
5 |
1368 |
op de tong bijten |
? |
5 |
1369 |
op de tong rijden |
? |
5 |
1370 |
op den fijnen reuk afkomen |
schertsend gezegd van iemand die onverwachts bij een smulpartij binnentreedt |
5 |
1371 |
op den haspel dansen |
niets te eten krijgen |
5 |
1372 |
op den leest zetten |
? |
5 |
1373 |
op droog zaad zitten |
zegt men wanneer de pot ledig is |
5 |
1374 |
op een andermans vijver vissen |
in iemands water varen |
5 |
1375 |
op een slecht spoor zijn |
?op het slechte pad |
6 |
1376 |
op eieren gaan (goon) |
heel voorzichtig gaan |
5 |
1377 |
op gang (gank) zijn/gaan |
op zwier |
6 |
1378 |
op geen kleintje zien |
mild zijn |
5 |
1379 |
op genen kouden steen gevallen zijn |
dat zal men weten te onthouden |
6 |
1380 |
op goeien voet zijn |
te wege zijn, ook fig. goede zaken maken |
6 |
1381 |
op halver zeven staan |
scheef |
5 |
1382 |
op handen zijn |
? |
6 |
1383 |
op het bankske zitten |
voor het gerecht verschijnen |
5 |
1384 |
op hete kolen zitten |
ongeduldig zijn |
5 |
1385 |
op hete kolen zitten |
ongeduldig of ongedurig zitten |
5 |
1386 |
op krukken lopen |
? |
5 |
1387 |
op marode gaan |
? |
5 |
1388 |
op nen halven cent doodvallen |
zo gierig |
5 |
1389 |
op nen schopstoel zitten |
in de onzekerheid verkeren |
5 |
1390 |
op nen weer zitten |
lang over iets zagen, spreken |
5 |
1391 |
op rabot gaan (goon) |
?uitgaan |
5 |
1392 |
op radij (radaj) gaan |
op zwier |
5 |
1393 |
op ribotte gaan |
? |
5 |
1394 |
op rollekens gaan |
uitstekend, voorspoedig, gesmeerd gaan |
5 |
1395 |
op scheut gaan (zijn) |
? |
5 |
1396 |
op sprong/op't punt staan |
op het punt staan, bijna… |
5 |
1397 |
op straat zijn |
d.i. zonder levensmiddelen |
6 |
1398 |
op water en brood zitten |
? |
5 |
1399 |
op zijn effen (èfə) komen |
gerstellen |
5 |
1400 |
op zijne hoede (oej) zijn |
? |
6 |
1401 |
op zijne teen staan |
pogingen aanweden |
5 |
1402 |
op zijnen dievel krijgen |
?slaag krijgen |
5 |
1403 |
Op zijnen kop gaan staan |
Je gaat niet akkoord dus het gaat niet gebeuren |
6 |
1404 |
op zwadder gaan |
op zwier gaan |
5 |
1405 |
op zwier gaan (goon) |
?uitgaan |
5 |
1406 |
op één been (niet kunnen blijven?) staan |
zegt men tot iemand om hem te nopen tot het drinken van een tweede glas |
6 |
1407 |
oude koeien uit de gracht halen |
(opnieuw) beginnen over iets dat vroeger is voorgevallen |
6 |
1408 |
oude koeien uit de gracht halen |
opnieuw beginnen over iets dat vroeger is voorgevallen |
6 |
1409 |
over (zijn) hout gaan (goon) |
over schreef |
5 |
1410 |
over (zijn?) tong doen |
spuwen |
5 |
1411 |
paf staan |
verslagen, verbaasd |
5 |
1412 |
Paljas geven |
? |
6 |
1413 |
pin* zijn |
gierig zijn (*pen, houten nageltje, spil van een draaitol) |
7 |
1414 |
pitən in t jèèr (de aarde) kloegə |
bestendig, hevig klagen |
6 |
1415 |
plataf liggen |
zeer ziek zijn |
5 |
1416 |
poetsen bakken |
voor de gek houden |
6 |
1417 |
praat voor zeven hebben |
? |
7 |
1418 |
puur water is den besten drank |
? |
7 |
1419 |
pətaatə mé kazakkən étə |
? |
6 |
1420 |
rapen doen 't gat gapen |
winden laten |
6 |
1421 |
recht in (uwe) schoen lopen |
eerlijk zijn, niets misdaan hebben |
5 |
1422 |
roeə koekən oelə |
? |
6 |
1423 |
rond (zijn) oren krijgen |
? |
5 |
1424 |
rond de pot draaien |
ergens omheen draaien, niet direct zeggen wat men bedoelt |
5 |
1425 |
schaak zijn |
? |
6 |
1426 |
schampavie spelen |
weglopen |
6 |
1427 |
schoon kunnen klappen |
maar er niet naar handelen |
6 |
1428 |
schoon liedjes duren (dierə) niet lang |
zegt men val al te voorspoedige zaken |
5 |
1429 |
schoon weder met (iets) spelen |
ermee pronken, den groten heer uithangen |
8 |
1430 |
schrap zijn |
vrekkig |
6 |
1431 |
schrap zitten |
in geldongelegenheid verkeren |
5 |
1432 |
slap in de benen zijn |
dronken zijn |
6 |
1433 |
slechte praat uitslagen |
?een lang gezicht: laten merken dat men niet tevreden is |
6 |
1434 |
spel (er?)mee hebben |
last |
6 |
1435 |
spel houden |
laten dansen, in een herberg |
6 |
1436 |
stille waters hebben diepe gronden |
zij die weinig zeggen, hebben vaak het onvoorspelbaarste karakter |
7 |
1437 |
stilletjes voort kunnen |
genoeg hebben om bekrompen te leven |
6 |
1438 |
stukken van mensen kosten |
peperduur zijn |
6 |
1439 |
t gat schoon hebben |
de gelegenheid |
6 |
1440 |
t is (maar) een ruit uit een glas |
daar is niets bij verloren |
7 |
1441 |
t is (precies) een heilig sacrament |
? |
7 |
1442 |
t is een schoelje |
liederlijk man, dronkaard |
7 |
1443 |
t is nen scheet in een fles |
een nietigheid |
7 |
1444 |
t is nen schonen luierik |
hij is waarachtig lui |
7 |
1445 |
t oog is er van af |
? |
6 |
1446 |
t oog op (iets) houden (aavə) |
? |
10 |
1447 |
t schoeən mènəkə spéélə |
huichelen |
6 |
1448 |
t was nen duizenden luk |
een ongemeen, gelukkig toeval |
7 |
1449 |
t water loopt van (mijn) hart |
van flauwte |
5 |
1450 |
t és (maar) een boerinneke |
ze kan zich niet gedragen, niet goed aankleden |
7 |
1451 |
t és (maar) klein bier |
zaken of mensen zonder waarde |
7 |
1452 |
t és (maar) ne clown (cloon) |
poetsenmaker |
7 |
1453 |
t és (maar) nen boer |
lomp mens |
7 |
1454 |
t és (maar) potagie (pətozjə) |
slecht volk |
7 |
1455 |
t és (maar) voor de parade |
vertoon |
6 |
1456 |
t és (ni?) van ditən ən datə |
onnodig met onnozele of domme redenen, verklaringen of excuses af te komen |
6 |
1457 |
t és (precies) de bende van cartouche |
een groep mannen die geen vertrouwen inboezemen / mensen die elkaar verstaan om de anderen te bedriegen |
7 |
1458 |
t és (precies) een dievelken uit een kasken |
een lelijk gezicht |
7 |
1459 |
t és (precies) een eiland (oəland) |
een, in verhouding met de meubels of de mensen die er zich in bevinden, grote zaal of kamer |
7 |
1460 |
t és (precies) een frét |
een klein mager vrouwspersoon met levendige bewegingen |
7 |
1461 |
t és (precies) een lat |
een lang en mager persoon |
7 |
1462 |
t és (precies) nen boerenkermis |
zegt men van een kledingstuk, een versiersel met schreeuwende kleuren |
7 |
1463 |
t és (precies) nen briesende leeuw |
een woedende leeuw |
7 |
1464 |
t és (pərsies) nə kapətaan |
een vrouw met mannelijk uiterlijk |
7 |
1465 |
t és (pərsies) oələg jèèr (aarde) |
zegt men van zeer droog brood of koek bv. Zonder smaak |
7 |
1466 |
t és al een moederke |
een jong meisje vol zorg |
7 |
1467 |
t és armen tijd |
schertsend wanneer een of ander in 't huishouden ontbreekt |
7 |
1468 |
t és bezemgeld (bézəmgèld) |
meid of knecht die de plaats keren, krijgen het als fooi |
7 |
1469 |
t és boter aan de galg |
? |
7 |
1470 |
t és den verkeerden wereld |
het tegenovergestelde van de gebruiken |
7 |
1471 |
t és een an |
een dom meisje |
7 |
1472 |
t és een antieke sjeen |
een zonderlinge oude vrouw |
7 |
1473 |
t és een antiquiteit (antikətoət) |
een ouderwets vrouwspersoon |
7 |
1474 |
t és een bakkəs |
hij/zij kan wat doen van schreeuwen |
7 |
1475 |
t és een geluk met een ongeluk |
het had erger geweest kunnen zijn |
7 |
1476 |
t és een ingəlkən in den hemel |
t kindje is dood |
7 |
1477 |
t és een kieken |
een domme jongen of meid |
7 |
1478 |
t és een kroem (kraam) |
ondeugdende jongen, deugniet |
7 |
1479 |
t és een lange lat |
een lang en mager persoon |
7 |
1480 |
t és een lochte |
is licht in haar handelen |
7 |
1481 |
t és een pak van mijn hart |
geruststelling |
7 |
1482 |
t és een strop |
een bengel |
7 |
1483 |
t és een vies man |
een schalkse, grappige knaap |
7 |
1484 |
t és een vogelken voor de kat |
? |
7 |
1485 |
t és een vuil blad |
een vuiltong |
7 |
1486 |
t és een vərviətə (vervaarde) kat |
een bangerik zijn |
7 |
1487 |
t és een weer voor ajoeən te zaaien |
stil weer, ook fig. gebruikt om een lang stilzwijgen in een gezelschap te kenmerken |
7 |
1488 |
t és een èchəl* |
gezegd an een veeleisende vrouw (*=bloedzuiger) |
7 |
1489 |
t és een èləmènt |
een kwaad wijf, een kwade meid |
7 |
1490 |
t és eerste klas |
t is van de fijnste: eten of drank, ook van andere waar … |
7 |
1491 |
t és er op (te doen) |
men kijft, twist, vecht |
6 |
1492 |
t és iemand |
een snaak, een deugniet |
7 |
1493 |
t és in de spraak |
? |
6 |
1494 |
t és in den aard/de natuur van de beest |
het ligt in zijn aard |
6 |
1495 |
t és koekoek iəne zangk |
t is hetzelfde |
7 |
1496 |
t és moe ən èrəmoej(kə) |
een geringe som, een zaak van geringe waarde |
7 |
1497 |
t és ne smerigen boel |
een verwarde, oneerlijke zaak |
7 |
1498 |
t és ne viezen artiest |
een zonderling mens |
7 |
1499 |
t és ne viezen kalant |
een vreemd mens |
7 |
1500 |
t és nen (eersten) artiest |
iemand die onhandig of dom is |
7 |
1501 |
t és nen ajoeən |
een sul |
7 |
1502 |
t és nen aleid (spreek uit: laat) |
die op straat, in de winkels, enz. graag blijft praten |
7 |
1503 |
t és nen antieke (mens) |
vreemd, zonderling |
7 |
1504 |
t és nen baviaan (babəjoen) |
babbelaar, praatzieke mond (vooral van kinderen gezegd) |
7 |
1505 |
t és nen bride |
schertsend gezegd van iemand die uiterst vlug in zijn bewegingen of handelingen is |
7 |
1506 |
t és nen bufel |
zo sterk |
7 |
1507 |
t és nen dievel |
? |
7 |
1508 |
t és nen dievel in een mensenvel |
? |
7 |
1509 |
t és nen dikke, gezonden boer |
stevig gebouwd man |
7 |
1510 |
t és nen doeikər |
huichelaar |
7 |
1511 |
t és nen dragonder |
van een vrouw, groot en sterk, die er uitziet als een man |
7 |
1512 |
t és nen engel neven nen dievel |
? |
7 |
1513 |
t és nen goeden bol |
verstandig |
7 |
1514 |
t és nen houten Tone |
stijf, droog persoon |
7 |
1515 |
t és nen leeuw |
? |
7 |
1516 |
t és nen nieuwen bezem (bèzəm) |
zegt men schertsend van iemand die pas ergens in dienst is en bevrediging schenkt door zijn werk |
7 |
1517 |
t és nen rechte carnaval |
gezegd wanneer iemand potsierlijk gekleed is |
7 |
1518 |
t és nen vogel voor de kat |
is de dood nabij |
7 |
1519 |
t és nen wakkere |
vlugge, bekwame |
7 |
1520 |
t és nen wijn |
zegt men van goed bier |
7 |
1521 |
t és nen zekere |
die langzaam en op een verzekerende toon spreekt |
7 |
1522 |
t és numero iən |
t is van de fijnste: eten of drank, ook van andere waar gezegd |
7 |
1523 |
t és nə gladdige (gəlètəgə) |
iemand die armoedig gekleed is |
7 |
1524 |
t és nən Ingəlsən Döts |
schertsend: een vreemdeling |
7 |
1525 |
t és oeəgən tooət |
? |
7 |
1526 |
t és zonde |
jammer |
7 |
1527 |
t és ə gaavən èt |
? |
7 |
1528 |
taal noch antwoord geven |
? |
6 |
1529 |
taal noch teken geven |
? |
6 |
1530 |
te baat (boet) nemen |
met vrucht gebruiken |
5 |
1531 |
te diep in't glas (gəlas) zien |
te veel gedronken hebben |
5 |
1532 |
te hoog in enen keer willen vliegen |
? |
6 |
1533 |
tegen (iemand zijn) lijf lopen |
iemand tegenkomen |
7 |
1534 |
tegen (iemand) op kunnen |
met hem kunnen wedijveren |
8 |
1535 |
tegen (zijn?) botten zijn |
hij zal't niet verkrijgen, 't zal hem niet lukken |
6 |
1536 |
tegen (zijnen?) neus aan zijn |
niet hebben wat men verlangt |
6 |
1537 |
tegen de dood opvechten |
? |
5 |
1538 |
tegen den dag hangen |
? |
5 |
1539 |
tegen den drank kunnen |
drinken |
6 |
1540 |
tegen zijn hart spreken |
? |
5 |
1541 |
ten achtere zijn |
met een werk, een betaling N.B. p.18 ten achter(e) blijven wordt fig. gebruikt en bet."iets niet doen in de mate van de anderen" |
6 |
1542 |
ten enen uitkomen |
op hetzelfde neer |
5 |
1543 |
ten onderen zijn |
geruïneerd zijn |
6 |
1544 |
ter harte nemen |
iets op zich nemen, het zo goed mogelijk doen |
5 |
1545 |
tot achter zijn oren giəve (geeuwen) |
? |
5 |
1546 |
tot op den draad versleten zijn |
heel erg versleten |
6 |
1547 |
tot rede brengen |
? |
5 |
1548 |
troef krijgen |
slaag |
6 |
1549 |
trék émə |
aan loop hebben |
9 |
1550 |
tussen God en de maalder blijven |
? |
5 |
1551 |
tussen twee waters zwemmen |
? |
5 |
1552 |
tussen vel en vlees lachen |
heimelijk |
5 |
1553 |
twee handen op éénen buik zijn |
het goed met elkaar kunnen vinden |
7 |
1554 |
t és nen (grooten/fellen) jan |
een grootspreker, pocher |
7 |
1555 |
tégə (iemand) afstékə |
? |
7 |
1556 |
tən ondərə gaan (goon) |
sneuvelen |
5 |
1557 |
uit (mijn) gedacht gaan |
er niet meer aan denken |
5 |
1558 |
uit (mijne?) handen niet? geraken |
? |
5 |
1559 |
uit (mijne?) mond vallen |
? |
5 |
1560 |
uit (mijnen?) gare gaan |
?uit de weg gaan |
5 |
1561 |
uit (uw?) ogen zien |
acht nemen |
5 |
1562 |
uit (zijn) lood geslagen zijn |
verbaasd zijn |
6 |
1563 |
uit (zijn) vel springen |
barsten van woede |
5 |
1564 |
uit (zijnen) adem zijn |
buiten adem zijn |
6 |
1565 |
uit (zijnen) koker komen |
uit zijn hoofd, verstand |
5 |
1566 |
uit (zijnen?) mond sparen |
? |
5 |
1567 |
uit de biecht klappen |
iets verklappen dat alleen in de biecht behoort |
5 |
1568 |
uit de kolen komen |
? |
5 |
1569 |
uit de lucht gevallen komen |
van niets weten of veinzen van niets te weten |
5 |
1570 |
uit de school klappen |
iets vertellen wat men niet mag zeggen |
5 |
1571 |
uit den biechtstoel klappen |
geheimen doorvertelen |
5 |
1572 |
uit den nood helpen |
uit de brand helpen |
5 |
1573 |
uit een arme broek geschud zijn |
arm geboren zijn |
6 |
1574 |
uit een benepen hart komen |
dat wordt met weerzin gegeven, gedaan |
5 |
1575 |
uit een goed hart zijn |
? |
6 |
1576 |
uit een rijkmans broek geschud zijn |
? |
6 |
1577 |
uit het bed klappen |
dingen vertellen die een ander niet hoeft te weten, geheimen vertellen |
5 |
1578 |
uit het bed spreken |
? |
5 |
1579 |
uit het gezicht zijn |
? |
6 |
1580 |
uit het oog verliezen |
er niet meer aan denken |
5 |
1581 |
uit nen bos komen |
ruw opgevoed, onbeleefd |
5 |
1582 |
uw bloot gat (er?)van laten zien |
? |
8 |
1583 |
Uw handjes mogen kussen |
Tevreden zijn |
10 |
1584 |
Uw hart zou bloeien/bloeden |
Veel emotionele pijn ervaren door het verlies van een voorwerp |
10 |
1585 |
va nöləkə to droeikə vərtélə |
?heel gedetailleerd |
5 |
1586 |
vaakluiskens hebben |
slaaplust hebben |
9 |
1587 |
van ('dien kant' of iets?) niet horen |
daar niet van willen weten |
7 |
1588 |
van (haren?) man af zijn |
gescheiden of: ze heeft hem verlaten |
6 |
1589 |
van (iets) thuis gekomen zijn |
van iets een slechte ervaring hebben opgedaan |
8 |
1590 |
van (iets) weten |
erdoor lijden |
7 |
1591 |
van (zich) doen spreken |
de aandacht op zich vestigen, opvallen |
5 |
1592 |
van (zijn) eigen gaan/vallen |
?flauwvallen |
5 |
1593 |
van (zijn) hart een steen maken |
zichzelf overwinnen om iets te doen of te laten |
6 |
1594 |
van (zijn) leven nen boek (kunnen?) maken |
zo bewogen was het |
7 |
1595 |
van (zijn) verstand zijn |
zinneloos |
6 |
1596 |
van (zijn?) dorp komen |
een lomp mens zijn |
5 |
1597 |
van (zijn?) zinnen beroofd zijn |
? |
6 |
1598 |
van (zijne) cènter vallen |
in bezwijming |
5 |
1599 |
van (zijnen) neus maken |
beslag maken |
5 |
1600 |
van (zijnen) stek vallen |
bezwijmen |
5 |
1601 |
van (zijnen) sus vallen |
in bezwijming vallen |
5 |
1602 |
van (zijnen?) center geraken/vallen |
in bezwijming vallen |
5 |
1603 |
van alle markten thuis gekomen zijn |
?van alle markten thuis zijn |
6 |
1604 |
van de bagét krijgen |
? |
5 |
1605 |
van de grote beurs (bés) komen |
men hoeft niet de kosten te ontzien |
5 |
1606 |
van de hand Gods geslagen zijn |
gans ontsteld |
6 |
1607 |
Van de hand van God geslagen zijn |
Verbaasd zijn |
9 |
1608 |
van de markt (niet?) geraken |
niet getrouwd, aan den man geraken |
5 |
1609 |
van den aaman (ouman) hebben |
zegt men van een kind dat cachectisch (uitgemergeld) is |
6 |
1610 |
van den derden regel zijn |
? |
6 |
1611 |
van den dievel bezeten zijn |
? |
6 |
1612 |
van den dievel gedroomd hebben |
? |
6 |
1613 |
van den donder geslagen zijn |
?verstomd staan |
6 |
1614 |
van den dorst (dést) sterven/vergaan |
hevig dorstig zijn |
5 |
1615 |
van den duiven bezeten zijn |
zegt men van iemand die altijd gram is of kwaad doet |
6 |
1616 |
van den hemelsen dauw (daa) leven |
men weet niet waarvan |
5 |
1617 |
van den langen arm hebben |
traag in 't werk zijn |
6 |
1618 |
van den langen arm komen |
het duurt lang eer het komt |
5 |
1619 |
van den ouden stempel zijn |
van oude manieren gebruikmaken en niet van nieuwe apparaten |
6 |
1620 |
van den tand zijn |
? |
6 |
1621 |
van dən aavən iəd zoən |
ze is van den ouden eed = van de oude mode, den oude stempel of tijd - dat is nog van den ouden eed = nog deugdelijk, of ook reeds uit de mode |
6 |
1622 |
van gedacht veranderen |
op andere gedachten komen |
5 |
1623 |
van geen hout gemaakt zijn |
gevoelens hebben |
6 |
1624 |
van geen refuus zijn |
? |
6 |
1625 |
van geen tel zijn |
niet meetellen, onbelangrijk zijn |
6 |
1626 |
van geluk (mogen?) spreken |
? |
6 |
1627 |
van God noch gebod (willen) weten |
zich nergens iets van aantrekken |
6 |
1628 |
van goeden appetijt (appətoət) zijn |
?goed kunnen eten |
6 |
1629 |
van haar noch pluim kennen |
iin't geheel niet |
5 |
1630 |
van het gedacht zijn |
? |
6 |
1631 |
van hoger hand komen |
van de gezaghebbende |
5 |
1632 |
van ijzer (ooəzər) gemaakt zijn |
erg sterk zijn |
6 |
1633 |
van korten asem gestorven zijn |
hij oo és van kétən oesəm gəstorəvə antwoordt men schertsend aan iemand die naar de oorzaak van een dood vraagt |
6 |
1634 |
van ne slechten aard (oet) zijn |
zwak, ziekelijk |
6 |
1635 |
van ne vinger nen èirəm maken |
erg overdrijven, vooral waar er sprake is van leed, ongeval, enz. |
6 |
1636 |
van nen engel nen dievel maken |
met iemand te verbitteren |
6 |
1637 |
van nen scheet nen donderslag maken |
een kleinigheid als belangrijk voorstellen |
6 |
1638 |
van nən oeətiərəndən oet* zoən |
? (*uitterenden aard=?) |
6 |
1639 |
van oeətstél komt afstél |
als je iets niet meteen doet, loop je het risico dat het nooit meer gebeurt |
6 |
1640 |
van properheid kraken |
netheid |
5 |
1641 |
van Sint-Jan komen |
niet weten waarvan sprake is |
5 |
1642 |
van toeten noch blazen weten |
van niets, hij kent niets |
5 |
1643 |
van toeten noch blazen weten |
van niets weten |
5 |
1644 |
van uur of tijd weten |
? |
5 |
1645 |
van zelvens/van eigen(s) spreken |
evident zijn |
5 |
1646 |
Van zijn tien vingeren moeten leven |
Niets dan zijn werk hebben om te leven |
7 |
1647 |
van zijn zelve vallen |
flauwvallen |
5 |
1648 |
van zijn zelven gaan/vallen/liggen |
in bezwijming |
5 |
1649 |
van zijnen dievel maken |
razen van toorn |
5 |
1650 |
van zijnen jan maken |
van zijnen neus (wellicht contaminatie der 2 spreekwijzen) |
5 |
1651 |
van't zelfde laken een broek krijgen |
? |
6 |
1652 |
veel cas van (iemand) maken |
? |
8 |
1653 |
veel flous aan zijn gat hebben |
aanmatigend zijn |
7 |
1654 |
veel geld aan (zijn) vingeren blijven plakken |
? |
6 |
1655 |
veel haken en ogen aan (iets) zijn |
problemen |
9 |
1656 |
veel hart (er?)voor hebben |
zich met plezier ervoor inzetten |
7 |
1657 |
veel klein(tjes) maken een groot (groeət) |
? |
6 |
1658 |
veel letteren geëten hebben |
geleerd zijn |
7 |
1659 |
veel noten op (zijnen?) zang hebben |
veel eisen en wensen dat aan alle verlangens wordt voldaan |
7 |
1660 |
veel rond (zijn) oren hebben |
drukte |
7 |
1661 |
veel trek hebben |
veel klanten, in trek zijn |
9 |
1662 |
veel uit (iets) maken |
erg bedroefd zijn over iets |
8 |
1663 |
veel wind maken |
? |
6 |
1664 |
veel zwarte sneeuw gezien hebben |
geleden, ongeluk gehad |
7 |
1665 |
ver van huis (oeə) zijn |
verre van zijn doel zijn |
6 |
1666 |
verloren lopen |
op de dool geraken |
5 |
1667 |
versnoft zijn |
iets niet begrijpen |
6 |
1668 |
verstand gebruiken |
redelijk zijn |
6 |
1669 |
vieze mannen hebben vieze baarden |
zegt men schertsend van mannen die zich koddig, zonderling of brutaal voordoen |
9 |
1670 |
vingeren en duimen (er?)van aflekken |
smullen |
6 |
1671 |
vlieg heten |
vliegen, d.i. weggezonden worden, een schop krijgen |
6 |
1672 |
vlieg heten (iətə) |
aan de deur vliegen |
6 |
1673 |
voet bij stek houden |
voet bij stuk houden, bij zijn standpunt blijven, niet toegeven |
6 |
1674 |
vol jacht zijn |
gejaagdheid |
6 |
1675 |
voor (iemand) het brood uit zijne mond sparen |
? |
8 |
1676 |
voor (iemand) kruipen |
? |
7 |
1677 |
voor (zijn?) lot opgaan |
door de loting soldaat worden |
5 |
1678 |
voor de deur staan |
nakend zijn |
5 |
1679 |
voor de deur staan |
ieder ogenblik kunnen beginnen, komen |
5 |
1680 |
voor de ganzen spreken |
? |
5 |
1681 |
voor de wereld zijn |
verzachte spreuk voor zinsgenot |
6 |
1682 |
voor den (fijnen) baf* zijn |
? (*het eten, doorgaans het veel of goed eten) |
6 |
1683 |
voor den bik uitkomen |
? |
5 |
1684 |
voor den bik zijn |
? |
6 |
1685 |
voor den dag komen |
? |
5 |
1686 |
voor den dag komen |
opduiken, zichtbaar worden |
5 |
1687 |
voor den drank uitkomen |
drinken |
5 |
1688 |
voor den drank zijn |
drinken |
6 |
1689 |
voor den heb (ém) zijn |
? |
6 |
1690 |
voor den kop schieten |
inzien dat men een grote stommiteit heeft begaan |
5 |
1691 |
voor den krijg (kroig) zijn |
? |
6 |
1692 |
Voor iets willen tekenen |
Dat neem ik aan |
9 |
1693 |
voor kwaad spelen |
voor niets, zonder inzet |
5 |
1694 |
vé doefkə spélə |
niet voor geld spelen |
5 |
1695 |
waard zijn van in den almənak te staan |
gezegd van een vreemde of plezierige geschiedenis |
6 |
1696 |
water en bloed zweten |
? |
6 |
1697 |
water in (zijnen) wijn doen |
compromis sluiten, zijn eisen matigen |
6 |
1698 |
water naar de zee dragen |
iets doen wat totaal zinloos, overbodig is |
6 |
1699 |
weg met (iets) weten |
het goed kennen, het weten te plaatsen |
8 |
1700 |
wel besteed* zijn |
zegt men wanneer iemand een verdiende straf oploopt of tegenkanting ontmoet (*verdiend) |
6 |
1701 |
wel gevuld zijn |
goed gegeten en gedronken hebben |
6 |
1702 |
wel te been zijn |
ergens zijn, niet langer ziek zijn |
6 |
1703 |
wel te pas zijn |
gezond |
6 |
1704 |
werk op den winkel zijn |
er is veel te werken |
7 |
1705 |
wijd/ver gezet zijn |
de dood nabij /bijna op zijn (van zaken en mensen) |
6 |
1706 |
wit met (iemand) zijn |
bevriend |
6 |
1707 |
woorden gobbelen* |
zeer woordrijk zijn (*=spuwen) |
6 |
1708 |
woorden in den wind zijn |
ijdele woorden |
7 |
1709 |
woorden met (elkaar) hebben |
ruzie |
7 |
1710 |
woorden met (iemand) krijgen |
ruzie krijgen |
8 |
1711 |
ze alle vijf (nog/niet) hebben |
nog wel wijs zijn, ge zult me niet bedriegen |
9 |
1712 |
Ze heeft een pakske opgeraapt |
Ze is zwanger en weet niet wie de vader is |
8 |
1713 |
ze zien vliegen |
honger hebben |
6 |
1714 |
zeep aan (zijnen) buik strijken |
hem aan de deur werpen |
6 |
1715 |
zeker spelen |
het zekerste middel aanwenden |
5 |
1716 |
zeker van (zijn) zaak/fait/affaire zijn |
overtuigd |
6 |
1717 |
zeven keren doorgedaan zijn |
zeer fijn zijn |
7 |
1718 |
zich dik maken |
aanmatigend zijn |
6 |
1719 |
zijn boter (niet?) van zijn brood (laten?) halen |
? |
8 |
1720 |
zijn broek vol hebben |
goed gegeten hebben |
9 |
1721 |
zijn gat ergens (goed?) in draaien |
? |
8 |
1722 |
zijn hart is geen boon groot |
hij is bang, angstig |
7 |
1723 |
zijn ogen in zijne tas* niet? hebben |
? (*zak) |
9 |
1724 |
zijn ogen uit zijnen kop gapen |
?heel erg gapen |
8 |
1725 |
zijn stoute schoenen aantrekken |
iets doen dat moed vergt; na aarzelen iets toch doen |
8 |
1726 |
zijn vijf geboden op (iemand zijn) gezicht slagen |
met zijn in hand in iemand z'n gezicht slaan |
10 |
1727 |
zijn vleugels laten hangen |
ontmoedigd zijn |
8 |
1728 |
zijn woord door zijn mond trekken |
?terugtrekken |
8 |
1729 |
zijn/den buik (er?)van vol hebben |
het beu zijn |
9 |
1730 |
zijn? hart jaagt |
? |
5 |
1731 |
zijn? mes snijdt langs twee kanten |
hij wint van twee zijden tegelijk |
5 |
1732 |
zijne kaas niet van zijn brood laten eten |
niet laten ontnemen waar men recht op heeft |
8 |
1733 |
Zijne tong hing uit zijnen mond |
Uitgeput zijn van het sporten of werken |
9 |
1734 |
zijnen adem (niet meer? ) (kunnen?) krijgen |
buiten adem zijn |
9 |
1735 |
zijnen buik is zijne god |
? |
9 |
1736 |
zijnen buik reed per koets |
hij kreeg fijn beetjes te eten |
5 |
1737 |
zijnen krop vol hebben |
groot verdriet hebben |
9 |
1738 |
zijnen laatsten snak geven |
laatste adem geven |
8 |
1739 |
zijnen neus krolt ervan |
van eetlust, begeerte |
5 |
1740 |
zo bestaan (zoeə beston) |
ik ben nu zo |
5 |
1741 |
Zo gaat den ballon niet op |
Zo versta ik de zaak niet, zo kan het niet door/niet akkoord gaan met iets |
6 |
1742 |
zo niet bestaan (zoeə ni beston) |
zoiets ligt niet in mijn aard |
5 |
1743 |
zuur brood eten |
? |
6 |
1744 |
zwaar geladen zijn |
dronken zijn |
6 |
1745 |
zwaar gelegen zijn |
dronken |
6 |
1746 |
zwaar in den kop zijn |
? |
6 |
1747 |
zware benen hebben |
niet meer vooruit kunnen |
9 |
1748 |
zwart tussen (hen) zijn |
ze zijn niet meer bevriend |
6 |
1749 |
zwart van 't liegen zien |
iemand die zijn leugens goed volhoudt |
5 |
1750 |
zènən boeik plèkt on zénən rig |
hij is zeer mager |
5 |
1751 |
éne keer is gene keer |
? |
7 |
1752 |
één is geen |
wordt gezegd van een glas bier enz. |
7 |
1753 |
ə béləkə moekə |
(kindertaal) de tong uitsteken met een wijsvinger aan beide hoeken van de mond |
6 |
1754 |
ə mökə (maatje) zétə |
? |
6 |
1755 |
ən blaa sjén (blauwe scheen) loeəpə |
afgewzen worden |
6 |
1756 |
ən ongəlik kom noent niet aliən |
als er iets mis is, gaat er vaak nog meer mis |
5 |
1757 |
ən orəkə noe zə vorəkə émə |
hij aardt naar zijn vader |
9 |