Aalsters

Custom Properties

Principal location
Aalst
Source
Oilsjtersen Diksjoneir (2005). Louies, Jan. Uitgave Katanga v.z.w.
710 records found.
# Idiom Meaning Number of properties
1 't zal op ginne kaa stien vallen je zal er niet gemakkelijk vanaf komen 6
2 't zal zen kont(je) voren dat zel even wennen worden (aan de nieuwe (verslechterde) situatie) 9
3 ('t er es zeiker?) een ekster oit a hol gevloegen? gezegd bij verwondering omdat een gierig iemand plots een rondje geeft 6
4 ('t er?) zitj nen oil op 't dek de muren hebben oren 5
5 ('t goot?) katten spaven onstuimig weer worden 6
6 ('t zellen?) ander bannen van de koip springen! dat zullen we eens zien! wacht maar! 5
7 ('t) es in (zennen?) boik gesleigen er door geschokt zijn, sterk geschrokken zijn 6
8 ('t) on (zenne) resaur hemmen de klos zijn, het zitten hebben 7
9 ('t?) (zal?) (zennen) doeivel voren dat zal even wennen worden 8
10 ('t?) (zal?) zè gat voren het zal hem varen, dat zal even wennen worden 8
11 ('t?) bobantjen es af hij/zij is dood ('zijn bobijn(tje) is afgelopen); doodop, einde der krachten 6
12 ('t?) es 't schoeinstje van a gezicht ni je moet er niet fier op zijn 6
13 ('t?) es 't schoeinstje van a liereke bakkes ni je moet er niet fier op zijn 6
14 ('t?) es (nogal?) een eirt t is 't vernoemen niet waard 6
15 ('t?) es baat* het loopt verkeerd (*Bargoens voor kak) 6
16 ('t?) es bagaar er wordt hier gevochten, er is onenigheid 6
17 ('t?) es bros of onderweigen* het lukt niet, het wordt niets (*=?) 6
18 ('t?) es den doeivel en zen mojer het wil maar niet lukken 6
19 ('t?) es gien(en) die op 't veldj zol kalveren hij weet van wanten 6
20 ('t?) es ienen van 40/50 boeven de pas hij is klein (1.40m of 1.50m, want de 'pas' is 1m hoog: metselaarstaal) 6
21 ('t?) es ienen van twie ver ien hij ziet scheel 6
22 ('t?) es ienen ver leer op te kloppen iemand met een dikke buik 6
23 ('t?) es in de sjakosj t is voor mekaar 6
24 ('t?) es ne rol onder de mensjen een plaag van bijvoorbeeld griep, buikloop, … 6
25 ('t?) es nen hoos as'ten in de klauveren zitj hij kan soms dwars, averechts zijn 6
26 ('t?) es nen numero t is me er eentje 6
27 ('t?) es on (zen?) tong ni geleigen hij kan het goed uitleggen 6
28 ('t?) es t schoeinstje van a histoere ni je moet er niet fier op zijn 6
29 ('t?) es van 't halvedroi donker van slechte kwaliteit, zus en zo, onbetrouwbaar 6
30 ('t?) es van (den) allei t is louche, minderwaardig 6
31 ('t?) es van keeskeschiet* van slechte kwaliteit, op de kermis geschoten (*=vlammetje van brandende kaars uitschieten) 6
32 ('t?) es van men? Oeir het is maar zus en zo 6
33 ('t?) es van mersie madam gratis 6
34 ('t?) es van ne goeien/een goei gezeid dat moet gij juist zeggen; ge hebt zelf boter op het hoofd 6
35 ('t?) es van oever d'halfdeir* van slechte kwaliteit (*=onderste helft van tweedelige staldeur) 6
36 ('t?) es van petje ploei duur 6
37 ('t?) es vollen bak er is veel volk 6
38 ('t?) geift veirf het komt uit, het blijkt juist 6
39 ('t?) honk in (men?) lein ik had er een voorgevoel van 5
40 ('t?) in (mè?) loif hemmen er een voorgevoel van hebben 7
41 ('t?) koeireken es af hij/zij is dood 6
42 ('t?) me appelschellekens* betolen er geen geld voor over hebben (*=gedroogde vellen appelpuree) 6
43 ('t?) on (zenne) rekker hemmen de klos zijn, het zitten hebben 7
44 ('t?) was (mor?) een losse scheit vals alarm, storm in glas water… 6
45 ('t?) zitj schief er zijn problemen, onenigheid (de zaak zit scheef) 5
46 (a) (nogal?) smoiten nogal trots zijn, opgezet zijn 6
47 (a) bedde (er?)ba opmauken je mag hem niet alleen laten 8
48 (a) bien stoif haaven niet toegeven (het been stijfhouden) 8
49 (a) broek veigen oon iet zijn broek aan X vegen 10
50 (a) d'er? In smoiten plots aan een gevecht, danspartij, enzovoort meedoen 7
51 (a) een string saroep ophangen doen alsof 7
52 (a) hert (vernoeilings?) afloeipen zich nodeloos inspannen, haasten 8
53 (a) hielen lichten weggaan 8
54 (a) hoiswerk mauken geslachtelijk verkeren 8
55 (a) in't hois van Oeisterèk voelen zich goed voelen bij een overvloed van eten en drinken 6
56 (a) kas* afdroin zich uitsloven, zwoegen (*=lichaam) 8
57 (a) kas* opfretten zichzelf opwinden, zenuwachtig maken (*=lichaam) 8
58 (a) kazak droin van (politieke) richting veranderen 8
59 (a) kloeiten afdroin/afwringen zich afbeulen, zwoegen 8
60 (a) licht (ieveranst) opsteiken inlichtingen nemen 8
61 (a) moil ni miester zen niet kunnen zwijgen, niets geheim kunnen houden, zich niet inhouden 7
62 (a) oever 't ois loten lien zich laten overladen, verleiden 6
63 (a) on de nimberoes* van d'hoizen vasthaaven straalbezopen huiswaarts keren (*=nummers) 7
64 (a) on't berd zetten kom erbij zitten 7
65 (a) op (a) plosj haaven zich (nederig) gedragen 6
66 (a) pansj afdroin zwaar werken 8
67 (a) pensj afdroin zwoegen 8
68 (a) perrewetten* droin zijn gangen gaan (*=?) 8
69 (a) poentj/krejong (ne kir?) sleipen gemeenschap met een vrouw hebben 8
70 (a) slep/vlagge hangt oit je hemdslip steekt niet in je broek 5
71 (a) tong verboiklappen zijn mond voorbijpraten 8
72 (a) van krommen hoos loten doen alsof zijn neus bloedt 7
73 (a) vioel afspeilen veel praten, omstandig uitleggen, het hoge woord voeren 8
74 (a?) bloeit gat (d'er?)van loten zing het is te gortig 8
75 (a?) d'oeigen oit (anne?) kop kosten heel veel kosten 6
76 (a?) devoeiren doeng seks hebben (vanuit het standpunt van de man gezien) 8
77 (a?) een beddeken ervan zooin gezegd van onder andere geld of iets waar men om zeurt 6
78 (a?) een bloesj en een bloin loeipen een ontgoocheling oplopen 6
79 (a?) een eirt riskeiren iets wagen, risico nemen 6
80 (a?) een kaboeterken* op flessen trekken lelijk liggen hebben (*kleine kurken stop) 6
81 (a?) eirten meikroigen op zijn donder krijgen 8
82 (a?) es van Kortrek hij heeft een te korte broek aan; hij heeft een klein pietje 6
83 (a?) gi kindje ervan koeipen ontploffen 6
84 (a?) kloeiten schieren luieren, het werk aan een ander laten 8
85 (a?) kloeiten toenoipen doodgaan 8
86 (a?) kont goed neirzetten goed getrouwd zijn 8
87 (a?) moil afspeilen onophoudelijk luid praten 8
88 (a?) moil radj vizjilant*/per vizjilante* gezegd tegen iemand die smaakvol (maar ongepast) snoep kauwt (*=vigilant: huurrijtuig, dat dus heen en weer gaat) 5
89 (a?) nen beer me gaa poetjes jaugen gezegd als dankwoord tegen kinderen 6
90 (a?) nen boeltj lachen erg lachen (zich een kriek/bult lachen) 6
91 (a?) nen boeltj verschieten erg schrikken 6
92 (a?) oigen bezze afbloiten (dovan?) ongelukken begaan 8
93 (a?) onnoeizel schoiten hevige diarree hebben 5
94 (a?) patatten afgieten wateren 8
95 (a?) rokken ba(n)ienscheiren zich reppen, uit de voeten maken 8
96 (a?) weirk kwoit zen dood zijn 9
97 (a?) welgevallen/behaugenis in iet vinnen genoegen aan iets vinden 10
98 (Al?) op ander vertrekskes gescheiten hemmen al erger meegemaakt hebben, voor hetere vuren gestaan hebben 6
99 (Anne) klabetter* haven zijn tater houden (*=?) 8
100 (Anne) kop kwoit zen in verwarring zijn, niet meer weten waar zijn hoofd staat 9
101 (Anne) kop tissen (a) twie oeren zetten ? 8
102 (Anne) wettel (insj?) planten seks hebben (vanuit het standpunt van de man gezien) 8
103 (Anne) wier* afdroin zwaar werken (*=?) 8
104 (Anne?) kak inhaaven zich bedwingen, zich op de vlakte houden 8
105 (Anne?) kak intrekken zijn kas keren, afhaken, terugdeinzen 8
106 (Anne?) keller valt in je maag 'keert' 5
107 (Anne?) pedal afterren ongewenst, onbedoeld bezwangeren 8
108 (Anne?) pis te lank ophaaven er bleek uitzien 8
109 (Anne?) vinger in (a?) (oigen) oeig steiken zijn eigen ruiten ingooien 8
110 (Anne?) waar polieren seks hebben (vanuit het standpunt van de man gezien) 8
111 (Annen) numero kennen ik ken je karakter, handelswijze 8
112 (Annen) test/zit ni vinnen het ergens niet gewoon kunnen worden 8
113 (Annen?) bebbel* droin babbelen, tateren (*=mond) 8
114 (Annen?) bebbel* haaven zwijgen (je mond houden) (*=mond) 8
115 (Annen?) bebbel* roeren babbelen, tateren (*=mond) 8
116 (Annen?) neis in (a?) hannen kroigen een onverwacht wederwoord krijgen 8
117 (as?) a gat azoei leit als ge het daarop hebt 5
118 (Atoid) achter dè iewigste pesje* oon loeipen met zijn lul denken (*mannelijk geslachtsdeel) 5
119 (Bekast?) (zen?) rondel kwoit zen hevige diarree hebben 9
120 (Da?)'s (anne?) vlasdank stank voor dank (vlas=vals) 6
121 (da?)'s anderen teij as kaffe dat is veel beter, hoger, sterker, enzovoort 6
122 (Dat?) 'n etj gien broeid dat vergt geen onderhoud/controle (gezegd bij aanleggen van een grote reserve die niet kan bederven/stukgaan); er is geen haast bij 6
123 (Dat?) es 't Jaaksken van Brissel die zich niet blootgeeft, de eer probeert hoog te houden, trots blijft 6
124 (Der?) gienen trek nevvest zen er niet ver naast zijn 7
125 (Dor?) (nog?) iet doeid gedoon hemmen weer iets (kernachtigs, plezants) gezegd 7
126 (Dor?) me (a?) meilekes stoon beteuterd staan, geen antwoord weten te geven, met de mond vol tanden staan 5
127 (Elk?) kaan zenne zot (of: zenne zot kennen) elke vrouw kent (de gebreken van) haar man 8
128 (Gat oever bolle) oeverhoeip stoon overhoop liggen 5
129 (Ge moetj?) nen herten Marteng zen een doorbijter 8
130 (Ge) zè me (oeik?) nen appel/nimberoe je bent me er eentje 7
131 (Gien?) aprensje mauken (ver oon te goon) (geen) aanstalten maken (om te vertrekken) 6
132 (Gien?) pitten mè moin sengen zjieken niet verkwisten 6
133 (Gien?) stroei verleggen niets doen 6
134 (Goed?) beleid zen belegd met juwelen 6
135 (Goed?) broin zien ladderzat zijn 5
136 (Heer) schoiten draugen haar overdreven in de watten leggen 6
137 (Heer?) herteken slopt nog slaapdronken, nog niet volledig wakker (gezegd van kinderen) 5
138 (Heer?) konantjes kommen zing haar tepels priemen door haar kleren heen 5
139 (Heer?) konoinen hangen (dicht) tegen den drood haar tepels priemen door haar kleren heen; ze heeft dikke borsten 5
140 (Heren?) heif* goot zij is duideijk nog zwanger (*heef=zuurdesem) 5
141 (Het?) o (a) vioel hemmen het zitten hebben, gefopt of bedrogen zijn 7
142 (Het?) on (anne) zjubelei hemmen het zitten hebben 7
143 (Het?) on (zen?) fles hemmen dronken zijn, het zitten hebben, pech hebben, de dupe zijn 7
144 (Het?) on (zen?) zjip* hemmen het zitten hebben (*=jas) 7
145 (Het?) onder (anne?) kop leggen de verantwoordelijkheid voor dit onheil dragen 6
146 (Het?) op (annen?) boik schroiven ernaast pakken 6
147 (Het?) op (annen?) naugelboik* schroiven op je buik schrijven, dat kan je vergeten (*=navel) 6
148 (Het?) radj oever de tong er wordt over geroddeld 5
149 (Het?) van den aan gezoegen hemmen van zijn vader overgeërfd, hij is een aardje naar zijn vaartje 7
150 (Het?) van onder zen gat verkoeipen terwijl hij er nog in woont 6
151 (Iemand zen) moil oepenhaaven iemand dronken voeren 10
152 (Iemand) (zennen) neis in (zen) hannen geiven gevat antwoorden 10
153 (Iemand) ba (zen) ploimen hemmen iemand bij de kraag vatten (meisjes: be heer pleumkes) 8
154 (Iemand) ba (zenne) schabbernak pakken bij de kraag, het nekvel vatten - met de bedoeling hem te slaan 8
155 (Iemand) ba den bok zetten iemand bedriegen 7
156 (Iemand) blooskes woismauken iemand iets wijsmaken 8
157 (Iemand) de pennink jonnen (schertsend) iemand met iets opzadelen (bijvoorbeeld hondenstront op de stoep) 8
158 (Iemand) de pit in daaven iemand ontmoedigen 7
159 (Iemand) een bloos in (zennen?) nek sloon iemand iets wijsmaken 8
160 (Iemand) een oeig oit terren in een drol trappen 7
161 (Iemand) een peir stoeven iemand een pad in de korf zetten 8
162 (Iemand) een sjaufelet droin iemand een klap/mep geven 8
163 (Iemand) een tenuken passen een lesje leren, liggen hebben 8
164 (Iemand) een voort flikken/lappen iemand een poets bakken 8
165 (Iemand) iksel me kerte eiremkes en floere vingerkes wensjen iemand niet genegen zijn 8
166 (Iemand) in 'n droi haaven iemand aan de praat houden ('aan het lijntje houden) 8
167 (Iemand) ne kol passen iemand iets lappen, betaald zetten, een hak zetten, bedriegen 8
168 (Iemand) ne poter schiljeren iemand een loer draaien 8
169 (Iemand) on (a?) goren hemmen ermee opgescheept zitten, niet vanaf geraken 9
170 (Iemand) op snei pakken de kneepjes van het vak kennen 8
171 (Iemand) op stek zetten iemand doen thuisblijven 7
172 (Iemand) op zennen nest pakken iemand terstond op het thuisfront opzoeken 7
173 (Iemand) zen saas geiven onder zijn voeten geven, het hem eens goed inpeperen 10
174 (Iemand) zjiep on (zennen?) boord stroiken fiemen, lijmen 8
175 (Iet) in (annen?) neis zitten iets op je lever hebben 7
176 (Iet) oit a kloeiten sloon iets lukraak, onbesuisd zeggen, zwanzen, een smoesje verzinnen 7
177 (Iet) on 't klokzjiel hangen aan de grote klok hangen, overal bekend maken 7
178 (Iet) onder (iemand zennen) neis wroiven het hem als een tekortkoming voorhouden 7
179 (Iet) op (zen) broeid kroigen ingepeperd krijgen, ermee geconfronteerd worden 7
180 (Iet) van a gat schidde(re)n zich ervan af maken 7
181 (Ieveranst) schoein geschoeren zitten/zen voor schut staan 6
182 (Liever?) een broizel* in (zennen?) bredden hemmen graag eten (*=kruimel) 7
183 (Lotj?) (da?) zinken* ver e keirkeloik** laat dat vallen, vergeet het (*=zinking: korte overlezing in kerk zonder mis; begrafenis zonder kerk(dienst) **=?) 6
184 (men?) bloed rolt ik heb schrik, ik griezel 8
185 (Men?) hert poepelden gelek as een voegelken in een papieren zaksken ik was zeer gelukkig 5
186 (Men?) kat d'ervan spreiken er niet aan beginnen 8
187 (Men?) lein brekt af pijn door overdadig werken, heffen 5
188 (Men?) tong hangt op (men?) hert ik ben buiten adem (bijvoorbeeld door hard te rennen) 5
189 (Menne) rejong ni zen niet mijn afdeling/specialiteit zijn 9
190 (Menne?) rigge sloot oepen en toe (van de kaa) gezegd bij koortsigheid, hevige verkoudheid (bibberen, klappertanden,…) 5
191 (Mennen?) aan d'ervan spreiken er niet aan beginnen 8
192 (Mennen?) osem afsnoin indruk op me maken (me de adem afsnijden) 8
193 (Ne kir?) oever goon seks hebben (vanuit het standpunt van de man gezien) 5
194 (Nekir?) on (zennen?) osem rieken eens polsen 5
195 (Ni) in't vier liggen dringend zijn 5
196 (Ni?) veil van zeg zen zwijgzaam, stil zijn 6
197 (Nog ni?) in (anne?) sjef de fil* zen nog niet op orde, op zijn plooi zijn (*=aanvoerder, haantje vooruit, chef) 6
198 (Nog ni?) op (zennen?) herten zen nog niet volledig hersteld zijn (van ziekte) 6
199 (Nog) e schepken opdoeng nog wat aandikken, op de spits drijven 6
200 (Nog?) in Sintjemerten geloeiven lichtgelovig zijn 5
201 (Nog?) ni veil on doeid gedoon hemmen nog niet veel aan gewerkt hebben 7
202 (Nogal?) nen ter ophebben flink doorstappen 6
203 (Op veirhand?) (a?) bedde mauken bezint eer ge begint, voorzorgsmaatregelen nemen (je bedje al spreiden) 8
204 (Pesies?) de boornevraa* zen er bleek, ziekelijk uitzien (*windspook/watergeest/angstaanjagende figuur) 7
205 (Pesies?) in een manne zonder gat gevallen zen verbrouwereerd, beteuterd staan 6
206 (Pesies?) oit de voer van (a?) gat kommen verfrommeld zijn 5
207 (Rap?) op (zè) peerd zitten uit hovaardigheid al te rap verontwaardigd, boos, geagiteerd zijn 5
208 (Veil?) stront on (a?) gat/hemme hemmen ijdel zijn, verwaand zijn 7
209 (Veil?) toebak hemmen mooie, weelderige, ronde borsten hebben 9
210 (z') es mo goed ver de missen oit d'eirten 't haaven ze is een vogelschrik van een vrouw 6
211 (Zelfs) den tol (ni mir) kennen betolen zeer arm zijn 8
212 (Zen) gat me een oerlogsschip afvegen grotere middelen dan nodig gebruiken 8
213 (Zen) getès vinnen kunnen aarden 8
214 (Zen) hol toenoipen sterven 8
215 (Zen) kloeiten toenoipen sterven 8
216 (Zen) koeire (do?)veir ni afspringen de moeite niet doen ervoor 8
217 (Zen) oeigen oepen trekken nogal opkijken 8
218 (Zen) oeiren toiten gezegd wanneer men over iemand roddelt 5
219 (Zen) oiskas* meihemmen een bult hebben, een bultenaar zijn (*geïsoleerde kast waarin men aangekocht ijs bewaarde) 8
220 (Zen) portret vasthemmen hem doorhebben, zijn karakter/handelswijze kennen 8
221 (Zen) saas meikroigen een standje krijgen, onder zijn voeten krijgen 8
222 (Zen) saloi meikroigen een standje krijgen, onder zijn voeten krijgen 8
223 (Zen) striep kroigen zijn kuren, grillen krijgen 8
224 (Zen) string* trekken zijn deel van het werk doen; op zijn stuk staan (*=trekstreng van lastdier) 8
225 (Zen?) bistjes deigt doeng genieten 8
226 (Zen?) boboin es af hij is doodmoe, aan het einde van zijn krachten; hij is dood 6
227 (Zen?) gat oitsmoiten paardensprong met achterste poten; eens gaan dansen; springen 8
228 (Zen?) gemoed komt vol hij is ontroerd 5
229 (Zen?) gip loten hangen een lang gezicht trekken 8
230 (Zen?) kaas es af hij is doodmoe, aan het einde van zijn krachten; hij is dood; 't is met hem gedaan (*kous: katoenen pit van olielamp) 6
231 (Zen?) kees brandt langs twie kanten zijn krachten door roekeloosheid verspillen 5
232 (Zen?) kloejten zen kaat hij is dood 6
233 (Zen?) konoin (ne kir?) teigen de ploten sloon ergens tegen wateren 8
234 (Zen?) land verkocht hemmen rustig, doelloos wandelen, ervan profiteren 9
235 (Zen?) loeten* hemmen slecht gehumeurd zijn (*=grillen, nukken, kuren) 9
236 (Zen?) meiters mauken ijsberen; heel wat afstappen 8
237 (Zen?) oigen (ni?) gemokt hemmen hij kan er niets aan doen, hij kan het beter 9
238 (Zen?) patatten kommen oit zijn teen zit door de kous 5
239 (Zen?) pees es af hij is dood 6
240 (Zen?) schelf valt in gezegd als iemand een boer laat 5
241 (Zen?) voort* flikken** zijn trucje/iets uithalen (ook als bedrog); zijn slag thuishalen; een vrouw versieren, een vluggertje plegen (*=mop, gebeurtenis, verhaal; **= (behendig) doen) 8
242 (Zenne) peire* me iemand/iet zing last hebben met iemand/iets (*=vader) 10
243 (Zenne?) kop oitweirken koppig zijn, zijn zin doordrijven 8
244 (Zenne?) krak kroigen plots fysiek en psychisch achteruit gaan 8
245 (Zenne?) leiper leggen doodgaan 8
246 (Zenne?) rekker is af hij is de klas 6
247 (Zennen) doeivel droin zijn gangen gaan, buitensporig handelen 8
248 (Zennen) neis afboiten roepen, snauwen 8
249 (Zennen) neis krolt hij is in zijn schik, is opgezet 5
250 (Zennen) nest droin zijn gangen gaan, buitensporig handelen 8
251 (Zennen) nest droin zijn gangen gaan, zich op actieve manier amuseren tijdens het uitgaan 8
252 (Zennen?) balong go ni op zijn pogingen zijn tevergeefs, zijn plannetje lukt niet, men doorziet hem 5
253 (Zennen?) bek in (zen?) ploimen haaven zich koest houden 8
254 (Zennen?) boenjel stekt op hij is stervende; hij is hovaardig 5
255 (Zennen?) doeivel es doeid hij is de oude (=plezierige)/ de vrouwenloper van vroeger niet meer 6
256 (Zennen?) drieg holen uithalen om te slaan 8
257 (Zennen?) troela d'eron vegen zijn gat eraan vegen 8
258 (Zuveil verstand as een koei van solferoon eten (d'er)van hemmen er geen verstand van hebben 7
259 (Zwierig) (zen) kloeiten (der)oon vegen er zich niets van aantrekken 8
260 (Zè) portret mauken hem bekritiseren 8
261 (Zè?) gat onder (zennen?) eirem pakken met de staart tussen de benen afdruipen, zich uit de voeten maken 8
262 a gat op een toet weirken hard werken; voorover gebogen werk verrichten 8
263 a goed neirzetten goed getrouwd zijn 6
264 A kanool vol hemmen zat zijn 7
265 a loten bedodderen zich laten verleiden, laten doen, laten bezwangeren 6
266 A nen hieten on't weiremen zen nogal hevig, hitsig tekeer gaan 8
267 a schoit van kant mauken zich uit de voeten maken, er vanonder muizen 8
268 a tauk hemmen voldaan zijn, genoeg gegeten hebben 7
269 a voir oi beiter in de koelenbak/hoeljenbak geschoeten je was beter niet geboren (gezegd als men iets doet mislukken, een flater begaat) 5
270 A zol zennen oigen stront twie kieren opeiten hij is zeer gierig 9
271 Achter (iemand zen) goren loepen iemand achterna lopen 7
272 Alle baten* helpen opbrengen (*=Bargoens voor kak) 5
273 Alle hertekens zen gezisterkes ieder krijgt evenveel 7
274 Alle kinjekes zen Gods hertekens ieder krijgt evenveel 9
275 Alles heit zennen toid, gelèk de breembeizen je beste jaren zijn voorbij; ook gezegd als iets versleten is 9
276 Anne rigge/kop nie moeten rechtzetten niet moeten ophouden met werken 10
277 Auverecht zen (gelèk de Woleperen*) tegendraads zijn (*=Waalse paarden) 6
278 Azoei zen in verwachting zijn 6
279 Baba mauken drukte maken, zich aanstellen 6
280 Bagaar mauken boel maken, de boel op stelten zetten 6
281 Bedesterd zen bekommerd zijn, ermee bezig zijn/bezwangerd zijn 6
282 Bedoeiveld zen van iet ervan ingenomen, bezeten zijn 8
283 Beivernellekens* hemmen beven (van de kou) (*=blauw, kelkvormig, wiebelend (bevend) bloemetje; netvleugelig kevertje; lieveheersbeestje; bevende kin) 9
284 Bereen zen van den doeivel/de more/de moon van de duivel bezeten zijn 6
285 Bezze geiven vol gas geven, alle registers opentrekken, van katoen geven 6
286 Binnen zen zijn schaapjes op het droge hebben, rijk geworden zijn 6
287 Bollen g'eiten hemmen in verwachting zijn 7
288 Bombaleken haaven feesten, fuiven 6
289 Bonken erin (/erop) geiven flaters begaan, geweldig tekeer gaan, de spijker op de kop slaan 6
290 Bos en beik afloeiepen zijn best doen, overal gaan zoeken 6
291 Bried van schaavers zen in a gezicht gezegd van een mager persoon 6
292 Briedgeschaaverd zen in a lein/a gat brede heupen/achterwerk hebben 6
293 d'hand in 't spel hemmen erbij betrokken zijn 9
294 D'ier es ver de zotten gemokt gezegd ter verontschuldiging als men te laat komt 6
295 D'intensje mokt 't weirk de bedoeling telt 6
296 Damp lossen een wind laten; toegeven 6
297 De blaa sessekes* kroigen (van iet) ?'t is om ongelukken te doen (*=stuipen) 6
298 De bloesj met de boilen pakken de nadelen erbij nemen 6
299 De boeter g'eiten hemmen onterecht de zondebok zijn, het verkorven hebben, de schuld krijgen 7
300 De boeter rikt nor den heif* letterlijk: ranzig; figuurlijk: de appel valt niet ver van de boom (*heef=zuurdesem) 5
301 De briel kassoi op zen weg zijn 6
302 De daugen hemmen niet/ni oon de dagen gaan snel voorbij, de tijd vliegt 6
303 De fil (d'er?)van weghemmen er een handje van hebben, de (veelal) hinerlijke gewoonte hebben iets steeds weer te doen 6
304 De groeite Jan oithangen wateren (enkel voor mannen) 6
305 De groeite zjaar oithangen boven zijn stand leven 6
306 De kaders hangen schief ruzie, het zit tegen, huiselijke twist 5
307 De kaders verhangen in de neus peuteren 6
308 De kest* af goon/lupen het loopt de spuigaten uit (*=van broodkorst) 5
309 De konantjes loeipen los topless 5
310 De koort misgeiven zijn mond voorbijpraten; iets verkeerds zeggen 6
311 De loeip in hemmen onrustig zijn: niet kunnen thuisblijven 7
312 De moer viel op de vois het viel passend bijeen 5
313 De mosselen doeng de vis afsloon door concurrentie daalt de prijs 6
314 De pist in/oit zen weg zijn 6
315 De plank af zen moe zijn, niet meer kunnen (buitenspel bij kegelen: bal over schutplank) 6
316 De poentj af zen oud en versleten zijn, nog leven maar inactief zijn 6
317 De potjes opheffen inspecteren; aan de borsten van een vrouw zitten 6
318 De prit/kit af zen buiten strijd zijn, ten einde krachten 6
319 De scheirven onien loimen de brokken lijnen 6
320 De stomp van den eizel kroigen stank voor dank 6
321 De streng niet te rap moeten aftrekken niet overhaast te werk gaan (streng = trekstreng van lastdier) 8
322 De t* hangt er oon het is overdreven, het is té (*=de letter t) 5
323 De vlam kroigen vapeurtjes, het warm krijgen 6
324 De voif menieten mè iemand haaven iemand voor de gek houden 8
325 De welle stekt gezegd van een persoon die hoogmoedig of verwaand wordt doordat hij er financieel op vooruit is gegaan (welle = weelde) 5
326 De wereld kennen seksueel voorgelicht zijn, ervaring hebben 8
327 De wiek oon hemmen verlies lijden door speculeren; doodop zijn 7
328 De/(Zennen?) lesten boenjel stekt op het werk is bijna af; de doodstrijd, bijvoorbeeld bij nakend failissement 5
329 De/ne stamp van den eizel kroigen stank voor dank krijgen 6
330 Dedie mé oizer on heer poeiten* loten weirken gezegd als men wil luieren (*bedoeld wordt: paarden) 6
331 Deir (a) valies getorren hemmen/zen blijven hangen, dronken worden; de controle over zichzelf verliezen 6
332 Den boer scheren iemand voor de gek houden 6
333 Den doeivel zitj er op de duivel is ermee geboeid 5
334 Den doivel te plat af zen zeer leep, geslepen zijn 6
335 Den endj zal 't oitwoizen we zullen wel zien hoe het afloopt 6
336 Den heif opgeiten hemmen onterecht de zondebok zijn, het verkorven hebben, de schuld krijgen (verklaring: als de heef (=zuurdesem) opgegeten is, kan men geen brood bakken) 8
337 Den hof af zen weg zijn, het voor bekeken houden, stoppen met werken 6
338 Den hof op zen kalend aan het slapen 6
339 Die eiten me eiten verliest verliest niet gezegd als je ergens eet voor je eigen thuismaaltijd 5
340 Diefelèk gestoelen zen aan woekerprijs, bedrog 6
341 Do mei te bichten goon wat is dat nu voor iets 5
342 E dier moil hemmen geen fijnproever zijn 9
343 E gezicht gelek as ne slechten halven frang trekken een lang gezicht trekken 6
344 e krois (d'er?)oever mauken/trekken het mogen vergeten, ervan afzien 6
345 E lank gezicht trekken blijk geven van teleurstelling of ergernis 6
346 E masjersoeig hemmen goed kunnen schatten, een fijne neus hebben 9
347 E schief antwoerd kroigen afgesnauwd worden 6
348 e stik in (a) zjip* hemmen een stuk in zijn kraag hebben (*=jas) 7
349 e stik in (anne) meilen hemmen dronken zijn 7
350 E stik(sken) in 't zaat steken gaan vrijen (met een vrouw) 6
351 E tiksken wegsteiken gaan vrijen 6
352 Een (weirm) vlaug kroigen vapeurtjes, het warm krijgen (weirm is optioneel?) 6
353 Een aa kapelle moe versierd zen/werren een oudere vrouw moet zich opdirken (wil ze nog succes bij de mannen hebben) 8
354 Een eiremensjegat, da bestoot oit 2 stikken ? 5
355 Een eirt kosten veel kosten 6
356 Een gat in de locht springen zeer opgelucht zijn, blij verrast worden 6
357 Een haaten moil hemmen geen fijnproever zijn 9
358 Een half woerdeken hemmen ruzie maken 9
359 Een hanjeken (d'er)van weghemmen ? 6
360 Een kat een kat noemen de dingen zeggen zoals ze zijn 6
361 Een klink* smeren gemeenschap hebben (*=vrouwelijk geslacht) 6
362 Een koei werd op staal verkocht jonge dochters moeten niet gaan dansen om aan een man te geraken 5
363 Een kosj d'erin leggen er eens flink invliegen (in het uitgaansleven), blijven hangen; eens goed, veel eten 6
364 Een kosj leggen een besluit nemen 6
365 Een lein gelek een appeblie* hemmen een wespentaille hebben (*=wesp, hommel) 9
366 Een oeig spannen gadeslaan 6
367 Een oeigsken pletten pinken; een dutje doen 8
368 Een peer ophemmen dronken zijn 6
369 Een sjaufelet rond (a) oeiren kroigen een mep rond je oren krijgen 6
370 Een smeit (d'er)van hemmen er een handje van weghebben 7
371 Een smeit (d'er)van weghemmen erop gelijken 6
372 Een spelle (d'er?)oon steiken iemand keuren, monsteren, een eind aan maken, doen ophouden 6
373 Een voer mè iemand roin met iemand de zot houden 8
374 Een zaug spannen zeuren 8
375 Feizeleers* zen kweizeleers gezegd van iemand die niet openlijk, dus stil, iets zegt (*=fluisteraars) 7
376 Flanellen bienen hemmen zwakke of bevende benen; in dronken toestand verkeren 9
377 G'hetj nen eirememensjenboik ('t er es een holleken in) ? 7
378 Gazetten eiten lang spreken, alweter zijn 6
379 Ge kentj me a kenneken nor 't fabriek/no de kappetantjes terren/trekken gezegd tegen kinderen die niet willen leren 7
380 Gedone plezieren en geleen eiremoei zen rap vergeten men vergeet niet snel 6
381 Giejnen stoot derop kennen mauken er niet op rekenen 8
382 Gien doit hemmen het zal niet gedijden; het zal slecht uitdraaien 9
383 Gien eirg (d'er) in hemmen niet op letten, geen onraad vermoeden 7
384 Gien haaten moil hemmen kunnen drinken, lekker eten (in tegenstelling tot poppenkastpoppen) 7
385 Gien poeiten ver op te vallen hemmen geen argumentatie hebben 9
386 Gien vel oever (annen) boik hemmen zeer arm zijn 7
387 Gien voif seng macht (ni mir?) in (a?) loif hemmen geen macht meer hebben, zich slap voelen 7
388 Gien zittend gat hemmen niet lang kunnen blijven zitten 9
389 Gien zottighèd zen geen klein bier zijn, niet te onderschatten 7
390 Giene kak zen geen klein bier zijn, niet te onderschatten 7
391 Gienen halve frang (nemir?) weerd zen uitgeteld zijn 7
392 Gienen naugel ver on (zen) gat te krabben hemmen armoedig zijn, in de schulden zitten 9
393 Gin sjik weerd zen zich niet goed voelen 7
394 Goe van inslag* zen een goede eter zijn (*=gezonde voeding) 6
395 Goe van oeir(en) en poeiten verzing zen welgevormd meisje 6
396 Goed van innemen zen graag eten/drinken 6
397 Goed van oonnemen zen een goed verstaander zijn, vlug iets beet hebben 6
398 Goeste es koeip over smaak valt niet te twisten 6
399 Haaten kauken hemmen niet kunnen lachen 9
400 Hannen van stront hemmen onhandig zijn 9
401 Heer ekster woentj hoeig (mor heer wolken hangen ewa lieg) zij heeft lange benen (en zij heeft grote borsten) 5
402 Heer jongens zen thois ze heeft een zware boezem 6
403 Hoiliger as de paas zen overdreven in de weer, correct, vroom zijn 6
404 Hoos geiten hemmen vlug zijn 7
405 Ieder beit is een scheit gezegd bij 't eten van rapen: van rapen laat men winden 7
406 Ieder boentjen es een toentjen van bonen laat men winden 6
407 Iemand 't wit oit zen oeigen zing streng en met nadruk aanstaren 11
408 iemand d'ier van de zotten oondoeng iemand negeren 8
409 Iemand d'oeiren van zenne kop zaugen zeuren 9
410 Iemand in 't goren jaugen opjutten, de gordijnen in jagen 8
411 Iemand liggen hemmen iemand beet hebben, de baas zijn 8
412 Iemand ni kennen hoeiren of (ni) zing niet kunnen verdragen 10
413 Iemand schief bezing ongelovig bezien 8
414 Iemand zen hert toestroppen iemand verdriet aandoen 10
415 Iemand zennen boord aflekken flemen, lijmen 10
416 Iemand/iet loten flotten in de steek laten 7
417 Ienen scheppen een pint drinken 6
418 Ienen wegsteiken (ba een ander vraa) gaan vrijen 6
419 Iet es van de keire gebosjt men heeft daar geërfd 6
420 In 't kakkerhoeksken liggen er is geen aandacht meer voor, het is niet meer interessant 5
421 In 't keirkepitjen liggen dood zijn 5
422 In 't pensjenoot zitten in de gevangenis zitten 5
423 In (a) gezicht loten schoiten je laten doen, beledigen 5
424 In (a) kas* speilen opeten (*=lichaam) 5
425 In (a) sap stoon zweten 5
426 In (a) spellement zen in zijn sas zijn 6
427 In (a?) gemoed goon barmhartigheid tonen 5
428 In (a?) tet gebeiten zen op de tenen getrapt zijn (enkel voor vrouwen) 6
429 In (annen) oigen nest schoiten je eigen ruiten ingooien 5
430 In (annen?) boord lachen in z'n vuistje lachen 5
431 In (annen?) doim kappen een wind laten 5
432 In (iemand zen) gat kroipen de hielen likken 7
433 In (iemand zen) zakken schoiten hem een peer stoven 7
434 In (men?) bien boiten me de ogen uitsteken, me intrigeren 5
435 In (zen?) novein zen dronkemansbui van meerdere dagen 6
436 In (zennen?) arias zen slecht gehumeurd zijn 6
437 In (zennen?) diapratser zen slecht gehumeurd zijn 6
438 In a petjen zen oeig terren in een drol/rochel trappen 5
439 In a wiek geschoten zen verontwaardigd, kwaad zijn, op je tenen getrapt zijn 7
440 In de boizen g'hangen hemmen ?blijven hangen zijn 6
441 In de doeis zitten in de gevangenis zitten 5
442 In de maa hemmen heimelijk gedrag, geniepig zijn 6
443 In de trapezen g'hangen hemmen een kater hebben 6
444 In de trapezen hangen op de boemel gaan 5
445 In de vakantie nor 't schoel geweist zen niet al te snugger zijn 6
446 In de Vraamiestestroot woeinen onder de sloef van de vrouw liggen 5
447 In den hoeljenbak schieten letterlijk: in de kolenbak schieten; figuurlijk: 'uitwendig' klaarkomen 5
448 In den hond zijn kont/voer gezeiten hemmen verrompeld zijn 6
449 In den nek schippen bespotten, belachelijk maken 5
450 In een Franse kolere schieten razend worden 5
451 In een hois van tref zen het treffen 6
452 In kattenanse* zen bevriend zijn (*=van kouten: babbelen) 6
453 In nen beerpit springen een grote fout maken, een stommiteit begaan 5
454 In't gat van den oil woeinen in 't gat van Pluto wonen 5
455 In't zjiel mè X zen nauwe banden hebben met X, goed bevriend zijn met X 6
456 Kaasen stoppen seks hebben (vanuit het standpunt van de man gezien) 6
457 Kalisj zen stomdronken zijn/knock out, uitgeteld zijn 6
458 Kalle zen dood zijn 6
459 Kassoin/stienen lossen in Lessen gezegd bij hevige donder 6
460 Katoeng geven van katoen geven 6
461 Kattegebisj zen in kinderspelen: niet mogen meedoen 7
462 Kattenausje hemmen/mauken gemakkelijk sociale contacten leggen, gemakkelijk babbelen 9
463 Kert in (a) strengen* liggen opvliegend, gauw beledigd zijn (*=trekstreng van lastdier) 5
464 Kla* geiven geweldig handelen, van katoen geven (*=kluwen) 6
465 Klasjoer* geiven van katoen geven, doorwerken (*=kletsoor: uiteinde van een zweep) 6
466 Klein meibelkes mauken alles kort en klein slaan 6
467 Kletten d'erop geiven bonken, lappen op geven: er dikwijls flink naastzitten 6
468 Koeirekes schoiten lang op het toilet zitten (ook wel: diarree hebben) 6
469 Kot haaven feesten, fuiven 6
470 Langs de kant van de grecht gemokt zen haastig gemaakt (voornamelijk van maaltijd gezegd) 6
471 Letteren leggen het onderspit delven, overtroefd worden, het afleggen 6
472 Liepe trokken in (a?) loif hemmen lepe streken hebben 7
473 Matjes ba (iemand) (kennen?) vlechten hij mist verscheidene tanden 9
474 Me (iet) veir de pinnen kommen met iets op de proppen komen 7
475 Me a klikken en a klakken boitenvliegen Frans: 'prendre ses cliques et ses claques': zijn matten oprollen 5
476 Me a pikkelen nor omhoeig liggen ziek te bed liggen 5
477 Me kromme poeiten passeiren moeizaam gaan, maar niet lukken 5
478 Me voil voeten deirgoon ?recht op het doel af, hardhandig 5
479 Menne kop sleeg oepen en toe ik verloor mijn zelfbeheersing; ik had hoofdpijn 6
480 Mennen broinen kaan da ni trekken dat kan Bruin (bruin paard) niet trekken (=betalen) 8
481 Met 't zand van 't keirkhof in (zen) zakken loeipen het gaat slecht met hem, hij staat met één bed in het graf 5
482 Met de pet zitten schrik hebben 5
483 Met een broek vol goeste zitten/lopen geil zijn 5
484 Mor een halve penne* zen niet volledig gezond zijn, niet in goede conditie zijn (*pan=brouwketel) 7
485 Mè een/de lier oitgoon gaan inbreken, stelen 5
486 Mè zen palmen in de stront vallen mislukken (met leedvermaak gezegd) 5
487 Mé (a) gat in de boeter vallen met zijn neus in de boter vallen, geluk, voorspoed hebben 5
488 Mé (a?) gat vliegen vangen op alle vijvertjes vis vangen 6
489 Mé (a?) kist onder (annen?) eirem loepen ten dode opgeschreven zijn 5
490 Mé de bezze (van Fortunatus) rond (annen?) nek geboeren zen van rijke afkomst zijn, rijke ouders hebben 6
491 Mé de bloesj en de boil pakken met de gebreken erbij nemen 5
492 Mé de poepers zitten schrik hebben 5
493 Mé den doeivel eirten gekast hemmen kneuzingen, verwonderingen opgelopen hebben 7
494 Mé e stroeiken in 't riet sloon pleister op een houten been strijken 5
495 Mé een lat zitten een stijve hebben 5
496 Mé krot en mot opeiten met huid en haar opeten 5
497 Ne (goeien) autaar* hemmen een weelderige boezem hebben (*=altaar) 9
498 Ne frang in twien boiten gierig zijn 6
499 Ne gank goon vallen; ernaast pakken; zwaar feesten 6
500 Ne garla goon vallen; ernaast pakken 6
501 Ne goeien sadoot pist woor dat'n stoot een flink man gaat voor niemand uit de weg, in onvervaard 5
502 Ne keimel/metten schieten een flater begaan 7
503 Ne kem* in (a?) keel hemmen een hardnekkige droge hoest (*=?) 7
504 Ne kop op (a?) loif hemmen dat is niet erg slim van je! 7
505 Ne leiper (d'er?)van binnen hemmen een (nare) ervaring opgedaan hebben, er genoeg van hebben 7
506 Ne metten leggen overgeven, braken 6
507 Ne metten schieten een flater begaan 6
508 Ne pik op iemand hemmen iemand niet kunnen uitstaan 9
509 Ne post pakken een negatief antwoord krijgen: het zal je niet lukken; dat wil hier niet vlotten; vlug gaan; vallen 6
510 Ne proimeleer zen ze pleziert iedereen, ze is gemakkelijk tot seks te bewegen 7
511 Ne roefel (d'er)in haaven onbesuisd of onvoorzichtig te werk gaan 6
512 Ne roike mensj es oordig gezegd als iemand ongewoon handelt of ongewone mening, smaak heeft 6
513 Ne scheir doeng een slag slaan; een goede zaak doen; een lief opdoen 6
514 Ne schoeinen hoos on (hem?) geschoeiten hemmen er niet veel aan hebben, behalve last 7
515 Ne stamp onder (anne?) pie* kroigen een schop onder de broek krijgen, stank voor dank krijgen (*=afkorting van Piet) 6
516 Neizen (en schampen) roeien/smoiten steken onder water geven 6
517 Nen akrau* g'had hemmen iemand aan de haak gehad, blijven mee praten (*Fr.accroc: winkelhaak) 9
518 Nen as zen die iets gedurfds doet (held) of iets doms doet (*Asen=Germaanse goden) 7
519 Nen bok schieten een flater begaan 6
520 Nen boter goon vallen 6
521 Nen derden schieten on iemand er slecht mee uitdraaien 8
522 Nen dille koeip* es nen dieren koeip kwaliteit moet betaald worden (*=goede koop) 7
523 Nen doef doeng seks hebben (vanuit het standpunt van de man gezien) 6
524 Nen draaf geiven/kroigen door tussenkomst van bijvoorbeeld een politicus bevoordeeld worden t.o.v. Anderen 6
525 Nen dreivel droin een mep geven 6
526 Nen eizel goot kapot op zen poeiten schertsend gezegd tegen iemand die sukkelt met zijn benen/voeten 5
527 Nen haaten neis hemmen geen fijnproever zijn 9
528 Nen hoil opholen een kreet slaken 6
529 Nen pinnentop* zen niet stil kunnen zitten (*=tol met stalen pin) 7
530 Ni deroon kennen rieken het er niet bij halen 7
531 Ni goed ba den (anen) zen niet goed snik zijn 6
532 Ni on 't iejste kraum meigen koeipen niet te vlug beslissen 6
533 Ni voeier as 't peerd kennen gezegd als men niet verder kan door bijvoorbeeld technisch obstakel 6
534 Nis achter (zen) oeiren zen groen, onervaren zijn 6
535 No (mennen?) akker goon gaan slapen 5
536 Nor (annen) tram/akker goon gaan slapen 5
537 Nor de kloeiten zen om zeep zijn 6
538 Nor de kosjers gon zing zen dood zijn 6
539 Nor de sis zen naar de vaantjes zijn 6
540 Nor Sjinzjob achter possensje goon ?geduld (moeten?) leren helpen (Heilige Job had veel geduld) 5
541 Oever (annen?) helles hangen in een moeilijke houding (tegen je gewicht) staan, zitten (van: hellen?) 5
542 Oever en sweir goon seks hebben (vanuit het standpunt van de man gezien) 5
543 Oeverhoeip me iemand liggen in onmin verkeren 7
544 Oit 't zelfste gat schoiten twee handen op één buik zijn 5
545 Oit (a) (oigen) oeigen zing in plostj van oit 't hol van a gat/gelèk ne koter oit zen gat goed, wat beter uitkijken, op zijn hoede zijn 5
546 Oit (a) schelp kommen uit zijn schulp komen 5
547 Oit (zen) krammen schieten plots kwaad worden 5
548 Oit (zen?) loef zen de kluts kwijt zijn, defect zijn (van een voorwerp) 6
549 Oit de kert* gevlochten tip top in orde (*=kaardewol = beste weefwol) 5
550 oit de voeten kennen zich niet kunnen redden 7
551 Oit den hond zen kont kommen verfrommeld zijn (van kleding en stof) 5
552 Oit den nest langen uithoren 5
553 On (a?) maa trekken je (erover) aanspreken 5
554 On de kauken van (heer?) gat hangen verkwisten aan kleren 5
555 On de rokskes sniffelen rokkenlopen 5
556 On den boeim* g'hangen bijna aangebrand (*=bodem) 5
557 Onder (a) botten kroigen onder zijn voeten krijgen 5
558 Onder (a) sjollen kroigen een uitbrander krijgen 5
559 Onder (a) vioel kroigen een berisping krijgen 5
560 Onder (a) vois kroigen onder zijn voeten krijgen 5
561 Onder de laukes doeng gaan kameren met minnares 5
562 Onder gien hoenjer gebroedj zen onder geen hen gebroed zijn: zich niet gemakkelijk laten bedriegen 6
563 Onzjier* on zennen boord trekken ten onrechte klagen (*=OLH) 6
564 Op 't schip van zeiven joor zitten nog lang moeten wachten 5
565 Op (a) gemoed weirken je raken, je iets doen 5
566 Op (a) kinne kloppen ernaast pakken, vasten 5
567 Op (a) ploei zen zich terug beter voelen 6
568 Op (a) poeiten vallen steeds het juiste antwoord weten, steeds de juiste reactie geven 5
569 Op (a) sjik boiten doorbijten, doorzetten, afzien 5
570 Op (a?) bannen passen goed opletten, voorzichtig zijn met wat je zegt, diplomatisch zijn 5
571 Op (a?) hannen gepist/gezjikt hemmen gezegd als iemand stom geluk heeft, bijvoorbeeld bij het kaarten 6
572 Op (anne) kop loten schoiten je erg laten doen 5
573 Op (anne) poeit speilen van zijn oren maken 5
574 Op (annen?) bak (zitten) pronken uit koppigheid niet willen eten na huiselijke twist 5
575 Op (iemand zen) hert terren iemand verdriet aandoen 7
576 Op (iemand zen) kap oitgoon profiteren 7
577 Op (iemand zen) kap zitten kwaad spreken over iemand 7
578 Op (iemand zen) keire springen meeprofiteren van de activiteit van iemand anders 5
579 Op (iemand zennen) nek zitten achterklap verkopen, kwaad spreken over iemand 7
580 Op (zen) effen kommen op adem, tot rust komen 5
581 Op (zen) lappen goon op stap gaan 5
582 Op (zen) stappen vedrom kommen zijn mening herzien 5
583 Op (zen?) schoenen pissen gezegd van iemand die impotent is 5
584 Op (zenne) poeit speilen heftig te keer gaan 5
585 Op (zennen) osem terren beginnen te hijgen, buiten adem zijn 5
586 Op (zè) stroei liggen slapen; afliggen; niet meer voort kunnen 5
587 Op bloibeirg liggen dood zijn tot tevredenheid van (lustige) weduwe; men zal om zijn dood niet treuren (naar ingebeelde gemeente Blij(en)berg) 5
588 Op de kosj zen doel bijna bereikt hebben, bijna klaar zijn met iets (uit kaatssport) 6
589 Op de pinnen gezeiten hemmen als vrouw met Duitse soldaten (WO I) geslapen hebben 6
590 Op de zaatstroitpoeirt liggen op het kerkhof liggen, dood en begraven zijn 5
591 Op den balk stoon pof hebben 5
592 Op den blaa stien* liggen dood zijn (*arduinen bed in mortuarium) 5
593 Op den hank* zitten geen man hebben/aan geen man geraken (*=schab) 5
594 Op drasj/op (zennen) drasj zen/goon op stap zijn/gaan 6
595 Op dril zen aan de zwier zijn 6
596 Op een hois stoon zinnens zijn het huis te kopen 5
597 Op Florel zennen hof liggen dood zijn (van Florel de Bruyne, grafmaker, woonde naast het kerkhof) 5
598 Op halverzes stoon gezegd van iemand die impotent is 5
599 Op maroede goon aan de zwier gaan, op stap gaan 5
600 Op ne schipsteil zitten niet goed weten wat te doen 5
601 Op ne voilen bril gescheiten/gezeiten hemmen een geslachtelijke ziekte opgedaan hebben 6
602 Op ne wier zitten geen beslissing kunnen nemen, zich blijven ergeren aan iets 5
603 Op nen oilen* nest pakken/terecht komen er naast pakken, voor de deur staan, te laat komen (*=ijl) 5
604 Op stek zitten van thuiswacht zijn 5
605 Op zen hol (keje?) (a?) harlozje geloik zetten hij is nauwgezet, regelmatig, stipt 9
606 Op zen/heer (bedgenoot) slep geleigen hemmen zich verslapen hebben 6
607 Op zenne kop gevallen/gesteukt zen knettergek 7
608 Over (zen?) haat* goon het is overdreven, het gaat te ver 5
609 Over (zen?) tong kakken braken 5
610 Petrol geiven van katoen geven 6
611 Pilong geiven van katoen geven 6
612 Pitten oit de grond klaugen erg klagen 6
613 Raupen doeng 't holleken gaupen van rapen laat men winden 6
614 Ritj hemmen ernaast pakken 9
615 Roeid werren tot in a hoor zeer rood worden 5
616 Roeid werren tot op de kauken van a gat zeer rood worden 5
617 Sadoot zen dronken zijn; verloren, dood zijn 7
618 Schief zitten niet goed gaan, verkeerd lopen 5
619 Schippes/schampavie/ribbedebie/schiebels zen weg zijn 6
620 Schoein woerden geiven mooi, beleefd, onderdanig vragen 6
621 Schot kommen in X de zaak gaat eindelijk vooruit 6
622 Smaal stronten schoiten het (financieel) moeilijk hebben 6
623 Sporen ver de masjers en de plekkers gezegd van iemand die zijn haar (te lang) laat groeien (naar het paardenhaar in de pleisterbrij) 5
624 Stienen oit de grond klaugen hard klagen 6
625 Stikken van mensjen kosten heel duur zijn 6
626 Stillekes zwijgen van krommen haas gebaren, geen woord (over) reppen, blijven zwijgen ondanks dat het ter sprake komt 5
627 t fort/gat schoein zing/zen zijn kans schoon zien 9
628 t gelik es ver hoer en boer enkel slechten en dommen hebben geluk 6
629 t hoeip schieten kabbelen (van melk e.d.) 6
630 t ien es voil boeter en 't ander es voile vis het ene noch het andere is goed 7
631 t kindj zie bliek de zaak is niet in orde, zwak 5
632 t spek on (a?) bien hemmen het zitten hebben, gefopt of bedrogen zijn ('iets aan zijn been hebben') 7
633 t spek on (a?) kloeiten hemmen het zitten hebben, gefopt of bedrogen zijn 7
634 t spek on (anne?) jubelei hemmen het zitten hebben, gefopt of bedrogen zijn 7
635 t spek on (anne?) meilen hemmen het zitten hebben, gefopt of bedrogen zijn 7
636 t spek on (anne?) waar hemmen het zitten hebben, gefopt of bedrogen zijn 7
637 t spel zitj op de waugen de ruzie is aan de gang 5
638 t vat moet af gezegd als men dringend moet plassen 6
639 t voegelenschoit (d'er)van kroigen er een grondige hekel aan hebben 6
640 t vriest kassoistienen het vriest dat het kraakt/klettert 6
641 t zaat op (zen?) patatten ni weerd zen niets betekenen, niets presteren 7
642 t zier on (heer?) zoetjen hemmen haar maandstonden hebben 7
643 t zjilleken me iemand haaven de zot met iemand houden 8
644 t zwoigen on (hem?) hemmen dat moet hij juist zeggen 7
645 Teigen den/nen hoek van een (ronne) taufel geloeipen zen/hemmen in verwachting zijn (en niet weten van wie) 6
646 Tissen sches en boeim ni meigen tissenkommen in huwelijksgeschillen moet men geen partij kiezen, zich niet moeien 6
647 Tissen tiejnen en den elven komt 't weir op zè zelven omstreeks 10 uur kan men zien welk weer het zal worden 5
648 Tobbelt'hoeip liggen me iemand in ruzie liggen 7
649 Tobbelt'hoeip(?) schieten kappelen (bijvoorbeeld mayonaise) 5
650 Tobbelt'hoeip(?) schoiten het begeven, ineenstuiken (ook van persoon: flauwvallen) 5
651 Tot oon de brigge van Eiremboedegem kommen/gerauken het niet ver brengen 5
652 Va (zè?) roetjen zen de kluts kwijt zijn, in verwarring gebracht 6
653 Van 't hammeken hemmen van de riem hebben; verstomd staan 6
654 Van 't lam/d'hand goesj gesleigen zen verstomd staan 7
655 Van 't weirk weg koiken gebaren dat (=doen alsof) men niets ziet of hoort 5
656 Van 't zelfde sap oevergoeten zen dezelfden, even slecht, vals, onnozel, enz. zijn 6
657 Van (a) gat geiven seks hebben 5
658 Van (a) stekken droin flauwvallen 5
659 Van (anne?) la geiven veel praten, omstandig uitleggen, het hoge woord voeren 5
660 Van (annen) tambazjoer* mauken van zijn oren/van zijn neus maken (*van Fr. Tambour-major) 5
661 Van (annen) tejoter mauken van zijn oren/van zijn neus maken 5
662 Van (annen) tek mauken van zijn oren/van zijn neus maken 5
663 Van (annen) tetter mauken van zijn oren/van zijn neus maken 5
664 Van (annen?) bebbel* geiven babbelen, tateren (*=mond) 5
665 Van (zen?) bezze zen het is mis, niet in orde, niet goed, prutswerk, het valt slecht uit 6
666 Van (zen?) kloeiten zen het is mis, niet in orde, niet goed, prutswerk, het valt slecht uit 6
667 Van (zenne) selder/sis/senter vallen/droin in zwijm vallen 5
668 Van a zelven vallen/droin in zwijm vallen 5
669 Van Aagem zen letterijk: van Oudegem zijn; figuurlijk: gierig, hebberig zijn 6
670 Van achter de schier zen aan een vent gehaakt zijn 6
671 Van d'half en van den dans gelidj zen afgeleid zijn, in verwarring gebracht 6
672 Van de aa maan hemmen ouderdomsverschijnselen vertonen, ziek zijn (schertsend tegen jongere mannen) 6
673 Van de biestemert kommen gierig zijn 5
674 Van de gaas hemmen winderig zijn; moeilijkheden hebben, ermee opgescheept zitten 6
675 Van de grond kommen seks hebben 5
676 Van de katten geiten werren gezegd (o.a. tegen kinderen) die bv. van 's morgens al luid zingen 5
677 Van de spannord gesneeën zen welbespraakt zijn 7
678 Van de werm/'t hammeken hemmen ?van de riem hebben 6
679 Van den daif gelidj zen afgeleid zijn, in verwarring gebracht 6
680 Van den herink voesjgekommen zen van armoedige, onbemiddelde afkomst zijn 6
681 Van den hond (zen voeten) zen het is mis, niet in orde, niet goed, prutswerk, het valt slecht uit 6
682 Van krommen hoos geboren doen alsof zijn neus bloedt 5
683 Van nen hoos gepoept zen vlug zijn 7
684 Van op een ander zen er niets van begrijpen 6
685 Van Roeime kommen van niets weten 5
686 Vanachter de schier ('t schierken) gemokt zen niet veel bijzonders zijn 6
687 Vanachter kommen, gelek as bredden* altijd wat laat, traag zijn (*=schuifberd achterin boerenwagen) 5
688 Ve 't leiven zen graag vrijen 6
689 Ve 14 daugen nor Sponj'n zen in de gevangenis zitten 6
690 Veil klap ophemmen praatzaam zijn, het hoge woord voeren 6
691 Ver de rondel zen homofiel zijn 6
692 Ver de zjat zen homofiel zijn 6
693 Ver den drol weirken werken zonder vergoeding 5
694 Ver den neigenen weirken werken zonder vergoeding 5
695 Verandering van prit es kallekeskeiremes* ? (*=mannelijke seksuele genoegdoening) 7
696 Wel zen/wel besleigen zen/schoen gevoren zen tegengaan 6
697 Wie da ba den boer werkt, mag op zen keire zitten wie aan de bron zit, profiteert mee 6
698 Woter es stront miester met water krijg je alles schoon 7
699 Woter in (anne) keller hemmen een te korte broek dragen 7
700 Zekken oeigen trekken nogal opkijken 6
701 Zen bloed kabbelde(ge)n van 't verschieten schrik hebben, griezelen 6
702 Zen jongeren opgeiten hemmen een baard hebben 10
703 Zen riepen (rebbenen) kennen tellen hij is zeer mager 10
704 Zenne frang valt hij begrijpt, doorziet het eindelijk 6
705 Zenne kees looten sterven (kees = (veel) geld) 6
706 Zennen heirink wiltj ni breen/bakken zijn pogingen zijn tevergeefs, zijn plannetje lukt niet, men doorziet hem 6
707 Zennen oil boevenholen ('plat') (aanstalten maken tot) de geslachtsdaad 8
708 Zinnen hemmen gelukkig zijn, zich goed voelen 7
709 Zjang geiven van katoen geven 6
710 Zu zjiedas as een oeirebiest* loeipen hatelijk, pesterig gedrag vertonen (*oorwurm) 5