1 |
(Hem) den duivel aandoen |
iemand sarren, tergen |
7 |
2 |
Aan de deur staan te hengelen/bedelen |
van een kind dat zonder te spreken kenbaar maakt dat het buiten wil |
5 |
3 |
Aan de hand hebben |
iets voorhebben, ergens mee zitten |
6 |
4 |
Aan de pastoor zijn schort hangen |
iemand die hengelde naar vriendschap met de pastoor wat bij velen afkeer opwekte |
5 |
5 |
Aan den drank zijn |
een drankprobleem hebben |
6 |
6 |
Aan zijn been hebben |
ergens niet onderuit kunnen, ermee opgescheept zitten |
6 |
7 |
Aan zijn vel zitten |
stevig aandringen, trachten over te halen |
5 |
8 |
Alles aan de gat hangen |
besteedt al haar geld aan kleren |
6 |
9 |
Alles op het straat brengen |
privézaken publiek maken |
6 |
10 |
Alles op je nek krijgen |
alle verwijten krijgen te incasseren, ik moet hier alles doen |
6 |
11 |
Altijd achter mijn gat hangen |
steeds op de hielen |
5 |
12 |
Altijd met zijn armen overeen zitten |
geen bal uitvoeren |
5 |
13 |
Altijd op het straat liggen |
veel buitenshuis vertoeven |
5 |
14 |
Altijd op iemand zijn nek zitten |
niet met rust laten, plagen, voor de gek houden |
6 |
15 |
Altijd op zijn krent zitten |
niets uitvoeren |
5 |
16 |
Been maken |
zich uit de voeten maken |
6 |
17 |
Bij zijn pees hebben |
te grazen |
6 |
18 |
Boven de aarde staan/liggen |
de periode dat een overledene opgebaard staat |
5 |
19 |
Boven water komen |
na een tijdje zoek te zijn geweest, voor de pinnen komen |
5 |
20 |
Buiten zetten/vliegen/leggen/smijten |
aan de deur zetten, ontslagen, wegsturen, buitengooien |
5 |
21 |
Daar goed van leven |
zich niets ontzeggen |
5 |
22 |
Daar vanonder hoezen |
ongezien vertrekken |
5 |
23 |
Daar was geen kat |
bijna geen mensen |
6 |
24 |
Daarmee lijven |
onzorgvuldig, kwistig, roekeloos mee omspringen, dikwijls van geld en goed |
5 |
25 |
Daaruit muizen |
ongezien vertrekken |
5 |
26 |
De baan/weg doen |
huis aan huis verkopen |
6 |
27 |
De bataven/batavieren jagen |
lelijk te keer gaan, de boel op stelten zetten |
6 |
28 |
De beest uithangen |
zwaar doorzakken, lelijk tekeer gaan |
6 |
29 |
De beest voederen |
het vee voederen |
6 |
30 |
De benen onder zijn gat uitlopen |
overdreven energiek bezig zijn/haast maken |
9 |
31 |
De biest uithangen |
zich crapuleus gedragen |
6 |
32 |
De duim leggen |
het onderspit delven, opgeven |
6 |
33 |
De gat aan vijgen |
er niets voor doen |
6 |
34 |
De Jan willen uithangen |
de belangrijkste van de groep willen zijn, haantje de voorste |
7 |
35 |
De kar trekken |
het werk doen, de kost verdienen |
6 |
36 |
De kat aan het spek binden |
in verleiding brengen |
6 |
37 |
De koe met de horens pakken |
een werk resoluut aanvangen |
6 |
38 |
De koe uitdoen |
naar de wei voeren |
6 |
39 |
De kop pakken |
voorop gaan, de leiding nemen |
7 |
40 |
De man willen zijn |
de belangrijkste van de groep, haantje de voorste |
9 |
41 |
De melk dopen |
aanlengen met water |
6 |
42 |
De mest laten |
de afvalstoffen moeten worden onderzocht |
6 |
43 |
De nek omringen |
iemand zich schandelijk misdragen had |
6 |
44 |
De pilatus/platte spelen |
veinzen |
6 |
45 |
De pips aan het hebben zijn |
bang zijn |
7 |
46 |
De pokka laten |
koepokinenting |
6 |
47 |
De prang opzetten |
aandrang uitoefenen |
6 |
48 |
De rozekrans aanzeggen |
direkt na een overlijden werd huis aan huis de aankondiging gedaan |
6 |
49 |
De sekses krijgen van iets |
de stuipen, het op zijn heupen krijgen |
8 |
50 |
De vuile was buiten zetten/hangen |
privézaken publiek maken |
7 |
51 |
Den dam is afgegaan |
het ging bergafwaarts met zijn gezondheid |
8 |
52 |
Den duivel scheren |
een verschikkelijk getier maken |
6 |
53 |
Den ezel uithangen |
tegenwringen |
7 |
54 |
Den hof omdoen |
omspitten |
6 |
55 |
Een aanslag maken |
overdreven emotioneel reageren |
6 |
56 |
Een advocaat onder den arm nemen |
een beroep op doen |
6 |
57 |
Een bal tegen zijn kaai/kop krijgen |
een bijzonder koppig of eigenzinnig iemand |
6 |
58 |
Een bek geven |
zoenen |
6 |
59 |
Een bestel hebben |
omslachtig, druk, gewichtig bezig zijn |
7 |
60 |
Een kameel/bok schieten |
een stommiteit begaan |
7 |
61 |
Een kat een kat noemen |
de dingen bij hun naam noemen, zeggen waar het op staat |
6 |
62 |
Een kei het vel afstrippen |
van een behoeftige nog iets opeisen |
6 |
63 |
Een kruis over iets maken |
iets als afgedaan beschouwen, niet langer over iets blijven zeuren |
8 |
64 |
Een neus zetten |
een lange neus maken ter bespotting |
6 |
65 |
Een oude kapel moet versierd worden |
een oudere dame dient zich op te tutten |
7 |
66 |
Een patat meesteken |
van iets profiteren |
7 |
67 |
Een patat tegen de bol geven |
een loeier |
6 |
68 |
Een perzik geven/krijgen |
een mep/oplawaai geven/krijgen |
7 |
69 |
Een pik hebben op iemand |
men iets had tegen die |
8 |
70 |
Een schoep onder zijn gat/tegen zijn kloten geven |
een stamp |
6 |
71 |
Een schop (spade) geven |
respectievelijk veel verdienen of lichtzinnig veel geld uitgeven |
6 |
72 |
Een vuist maken |
zich inzetten, wilskrachtig zijn |
6 |
73 |
Een zaag spannen |
uitvoerig alle details van een bagatel uit de doeken doen |
7 |
74 |
Ergens kop in hebben |
iets graag doen, met plezier maar ook hemelijk leedvermaak hebben om iets |
9 |
75 |
Geen broek aan zijn gat hebben |
armoedig gekleed |
7 |
76 |
Geen ogen genoeg/ogen te kort hadden |
wou geen woord missen van wat er verteld werd |
10 |
77 |
Geen poot uitsteken |
weigeren om een handje toe te steken |
6 |
78 |
Geen poot verzetten |
geen bal uitvoeren |
6 |
79 |
Geen schop onder zijn gat weten |
respectievelijk dik verdienen of lichtzinnig veel geld uitgeven |
6 |
80 |
Geen weg kunnen |
ongesteld zijn, zich niet goed voelen |
7 |
81 |
Geen weg mee kunnen |
geen oplossing vinden |
7 |
82 |
Het bloed onder de nagels uithalen |
pesten, tergen |
6 |
83 |
Het zal zijn gat/kaske varen |
wanneer iemand in een andere (soms minder gunstige) situatie gaat terechtkomen |
9 |
84 |
Hij zal zijn kak worden inhouden |
Hij zal niet te onbesuisd te werk gaan, wat bescheidener naar buiten treden, rustig aan doen, niet te overmoedig |
9 |
85 |
Hij zit rap op zijn paard |
lichtgeraakt |
6 |
86 |
Iemand beduvelen |
beetnemen, zelfs bedrieven |
8 |
87 |
Iemand de tanden uit zijn bek/bakkes/smoel slagen/kloppen |
ernstig toetakelen |
9 |
88 |
Iemand een patat geven |
een klap, een oorveeg, een muilpeer |
8 |
89 |
Iemand in de rug schieten |
onheus behandelen bij afwezigheid van de persoon, kelderen |
6 |
90 |
Iemand kapot maken |
vermoorden |
8 |
91 |
Iemand op zijn paard zetten |
kwaad maken |
8 |
92 |
Iets aan het lijf hebben |
gezegd voor een aandoening die niet nauwkeurig kon gesitueerd of benoemd worden |
9 |
93 |
Iets aan zijn lijf krijgen/hebben |
een ziekte |
9 |
94 |
Iets in de weg leggen |
hinderen, kwaad berokkenen |
8 |
95 |
Iets in het bloed hebben |
een ongerechtigheid die ziek maakt |
9 |
96 |
Iets mee in zijn graf nemen |
verzwegen, nooit openbaar gemaakt |
8 |
97 |
Iets met zijn ogen pikken |
niet daadwerkeljk maar om aan te geven dat men graag iets zou hebben, ook: zorgvuldig observeren om het nadien zelf te kunnen |
8 |
98 |
Iets op poten zetten |
organiseren |
8 |
99 |
Iets op zijn kracht nemen/pakken |
ergens zwaar aan tillen, kwalijk nemen |
8 |
100 |
Iets tussen God en de molenaar laten |
er niet tussen komen, zich niet bemoeien met een affaire |
8 |
101 |
Iets uit zijn duim zuigen |
verzinnen |
8 |
102 |
Iets uit zijn kas slaan |
onzin, nonsens verkopen |
8 |
103 |
Iets uit zijn kloten slaan |
dingen vertellen die kant nog wal raken |
8 |
104 |
In 't kowara/koe/koora hebben gelegen |
?zij op een verborgen plek gaan vrij |
6 |
105 |
In affronten vallen |
in verlegenheid gebracht worden door iemand of door de omstandigheden |
5 |
106 |
In de grond helpen |
aan zijn einde helpen |
5 |
107 |
In de grond kruipen |
van schaamte |
5 |
108 |
In de let/belemmering staan/lopen |
in de weg |
5 |
109 |
In de lijf staan |
gretig opeten |
5 |
110 |
In de oog hebben |
in de gaten |
5 |
111 |
In de patatten zitten |
in de rats, in moeilijkheden, in een ongunstige situatie |
5 |
112 |
In de stront roeren |
ongewenste zaken oprakelen |
5 |
113 |
In de stront zitten |
in penibele omstandigheden verkeren |
5 |
114 |
In een Franse kleur schieten |
erg boos worden |
5 |
115 |
In een let lopen |
in de weg |
5 |
116 |
In haals breken |
stuk maken, verknoeien |
5 |
117 |
In haar broek pissen |
bang zijn |
5 |
118 |
In het graf helpen |
zoveel ellende berokkenen dat het leven erdoor verkort wordt |
5 |
119 |
In het snot hebben |
in de gaten houden |
6 |
120 |
In het snuif hebben |
pienter in de gaten hebben |
6 |
121 |
In het snuit hebben |
pienter in de gaten hebben |
6 |
122 |
In zijn broek schijten |
bang zijn |
5 |
123 |
In zijn gat hebben gebeten |
nijdig, wrevelig, getergd, iemand die zich onheus behandeld voelt |
7 |
124 |
In zijn kas slaan |
gretig verorberen zonder al te kieskeurig te zijn |
5 |
125 |
In zijn lijf slagen |
vulgaire manier om een niet kieskeurige manier van eten te benoemen |
5 |
126 |
In zijn nest kruipen |
vroeg te bed gaan |
5 |
127 |
In zijn ogen klappen |
in zichzelf praten |
5 |
128 |
In zijn portefeuille schieten |
geld boven halen, betalen |
5 |
129 |
Je gebinnadijt woord zingen |
niet één woord zeggen |
8 |
130 |
Je moet nen oude aap geen smul leren trekken |
een oudere geen gedragsregels willen voorschrijven, geen streken willen leren |
7 |
131 |
Kapot gaan |
sterven |
5 |
132 |
Mest maken |
het bont maken |
6 |
133 |
Met de daverwaard zitten |
zich ongemakkelijk voelen, schrik hebben |
5 |
134 |
Met de haar zijn getrokken |
vergezocht |
6 |
135 |
Met de kiekes gaan slapen |
vroeg te bed gaan |
6 |
136 |
Met de kippen op stok gaan |
vroeg te bed gaan |
5 |
137 |
Met de nek bezien |
weinig vriendelijk gevoelens koesteren jegens iemand |
5 |
138 |
Met de poepers zitten |
schrik hebben |
5 |
139 |
Met de troffel binnen/buiten schieten |
respectievelijk dik verdienen of lichtzinnig veel geld uitgeven |
5 |
140 |
Met een straat verschil winnen |
met grote voorsprong |
5 |
141 |
Met geen foef afkomen |
drogredenen |
5 |
142 |
Met geen ogen te zien |
nergens te bespeuren, zoek |
5 |
143 |
Met hoge water zitten |
dringend moeten plassen |
5 |
144 |
Met iemand zijn voeten/kloten spelen |
voor de gek houden |
7 |
145 |
Met vuile voeten doorgaan |
recht op het doel af, brutaal |
5 |
146 |
Met zijn elleboog werken |
onfatsoenlijke middelen gebruiken om hogerop te komen |
5 |
147 |
Met zijn gat in de boter gevallen |
geluk gehad |
6 |
148 |
Met zijn geld leven |
er kwistig mee omspringen, weinig zorgzaam |
5 |
149 |
Met zijn neus in de boeken zitten |
bezig zijn met de studie |
5 |
150 |
Met zijn voeten/kloten spelen |
voor de gek houden |
5 |
151 |
Meulekes (molen) maken |
drukte verkopen, met veel omhaal bezig zijn |
6 |
152 |
Mijn draai niet kunnen krijgen/vinden |
geen ruimte genoeg hebben, het gaat me niet goed af |
10 |
153 |
Mijn kop en nek boven uitsteken |
veel beter zijn dan, overtreffen |
8 |
154 |
Mijn ogen zijn opengegaan |
ik heb het door nu |
6 |
155 |
Naar den hemel zijn gegaan |
overleden |
6 |
156 |
Naar het huis/gemak/bureau gaan |
hardlijven |
5 |
157 |
Naar zijn polder gaan |
vroeg te bed gaan |
5 |
158 |
Ne ballon oplaten |
iets zeggen om meer aan de weet te komen, om af te tasten hoe iemand reageert |
6 |
159 |
Ne post pakken |
een gang gaan, vallen |
6 |
160 |
Ne preek afsteken |
iemand moraliserend toespreken (dikwijls ouders-kinderen) |
7 |
161 |
Ne vis in het water smijten |
polsen, listig aan de weet trachten te komen |
6 |
162 |
Niet op zijn bek zijn gevallen |
zit niet gauw om een woord verlegen, rad van tong |
7 |
163 |
Niet op zijn kop laten schijten |
zich niet laten doen, assertief zijn |
5 |
164 |
Niet over de baan/weg kunnen met iets/iemand |
er niet van gediend zijn, er niet mee overweg kunnen |
8 |
165 |
Niet uit de voeten kunnen |
ziek, ongesteld, onvoldoende fit |
7 |
166 |
Niet uit zijn gat gedoopt |
hij is nog zo dom niet |
6 |
167 |
Niet van den hemelse dauw kunnen leven |
zonder inkomen |
6 |
168 |
Niet van het straat geraken |
geen partner vinden om mee te trouwen |
5 |
169 |
Nog koud zullen krijgen |
moeilijk, lastig |
6 |
170 |
Ogen trekken |
verwonderd staan te kijken |
6 |
171 |
Om horens van te krijgen |
men zou er zijn geduld bij verliezen, er gek van worden |
6 |
172 |
Onder de gat uitverkocht |
gedwongen verkoop, aangeslagen |
5 |
173 |
Onder de pillen zitten |
iemand die veel medicamenten moet nemen |
5 |
174 |
Onder de russen/het gras leggen |
dood en begraven |
5 |
175 |
Onder den toren wonen |
vlak bij de kerk/in het centrum wonen |
5 |
176 |
Onder handen nemen |
de les lezen, maar ook: een oplawaai verkopen |
5 |
177 |
Op aard lopen |
voorzichtig zijn |
5 |
178 |
Op de kar springen |
zorgen dat men erbij is, een kans niet laten schieten |
5 |
179 |
Op de kletter klappen |
in een poging tot algemeen beschaafd |
5 |
180 |
Op de tippe van zijn tenen staan |
het uiterste van zichzelf vragen, extra moeite doen om tot een resultaat te komen |
5 |
181 |
Op een goede weide zitten |
het goed getroffen hebben, in gunstige omstandigheden vertoeven hetgeeen aan het uiterlijk, vooral de omvang, te zien was |
5 |
182 |
Op een oude fiets/velo moet je leren rijden |
jonge mannen moeten seks eerst oefenen met een oudere vrouw |
7 |
183 |
Op een weer zitten |
tobben, iets op de lever hebben, uitbundig snurken |
5 |
184 |
Op het straat smijten |
buitengooien |
5 |
185 |
Op het straat staan |
op de keien, afgedankt |
5 |
186 |
Op retraite gaan |
in geestelijke afzondering |
5 |
187 |
Op stappen/zijn poten trekken |
kijven/van zijn neus maken |
5 |
188 |
Op stek verkopen |
verkopen voor er geoogst wordt, op struik |
5 |
189 |
Op zijn benen rijden |
zo angstig als een haas |
5 |
190 |
Op zijn bil staan |
zich onrechtmatig iets toe-eigenen of houden |
5 |
191 |
Op zijn duim kennen |
uit het hoofd foutloos kunnen reproduceren |
5 |
192 |
Op zijn duivel krijgen |
verwijten incasseren, het onderspit delven in sport en spel |
5 |
193 |
Op zijn harst geven/krijgen |
er van langs geven of krijgen |
5 |
194 |
Op zijn kas krijgen |
verliezen, het onderspit delven |
5 |
195 |
Op zijn kop laten schijten |
zich laten doen, te weinig assertief zijn |
5 |
196 |
Op zijn kop zetten |
herrie schoppen, op het punt staan om enig sloopwerk te verrichten |
5 |
197 |
Op zijn kop zijn gevallen en blijven botsen |
?om nog sterker uit de hoek te komen |
5 |
198 |
Op zijn nuchter maag krijgen |
te incasseren krijgen |
5 |
199 |
Op zijn orgel krijgen |
er van langs |
5 |
200 |
Op zijn poot spelen |
uitvaren, reclameren |
5 |
201 |
Op zijn tabberd krijgen |
er van langs krijgen/zwaar verliezen |
5 |
202 |
Op zijn tanden bijten |
volhouden, uithouden |
5 |
203 |
Op zijn tong bijten |
kwetsende woorden inhouden |
5 |
204 |
Op zijn twee oren slapen |
ergens heel gerust in zijn |
5 |
205 |
Op zijn/de gat geven |
bestraffen |
5 |
206 |
Op/tegen het lijf lopen |
onverwachts ontmoeten |
5 |
207 |
Over zijn kloten laten |
zich laten doen, geen weerwerk bieden |
5 |
208 |
Over zijn oren laten |
zich laten doen, overtroefd worden, tekort gedaan worden |
5 |
209 |
Over zijn tong doen |
overgeven |
5 |
210 |
Pil krijgen |
er van langs, zwaar verliezen |
6 |
211 |
Plat afgaan |
roemloos ten onder gaan, zwaar verliezen |
5 |
212 |
Rap op zijn tenen getrapt zijn |
voelt zich gauw beledigd |
9 |
213 |
Recht op zijn kop staan |
bang zijn |
5 |
214 |
Rond de pot draaien |
niet ronduit zeggen waar het op staat |
5 |
215 |
Struis doen/uithangen |
machogedrag vertonen |
5 |
216 |
Tegen zijn hart klappen |
rationeel iets uitspreken waar het gevoel geen vrede mee heeft |
5 |
217 |
Tegen zijn kar rijden |
iets zeggen of doen wat niet prettig is voor het slachtoffer |
5 |
218 |
Tegen zijn kas (lijf, buik) krijgen |
op zijn donder |
5 |
219 |
Tegen/onder het gat geven |
kapittelen |
8 |
220 |
Ten tocht hebben |
vruchtgebruik |
6 |
221 |
Uit mijn hand eten |
is getemd, doet precies wat ik wil |
5 |
222 |
Van bil gaan |
het liefdesspel beoefenen |
5 |
223 |
Van de hand doen |
weggeven, verlappen, verkopen |
5 |
224 |
Van de hand Gods geslagen zijn |
gans ontsteld zijn/verschieten als er iets onverwachts gebeurt |
6 |
225 |
Van de hand van God geslagen zijn |
verbauwereerd, als door de bliksem getroffen |
7 |
226 |
Van de klaver naar de biezer lopen |
zich vanuit een redelijk goede situatie naar een minder gunstige manoeuvreren |
5 |
227 |
Van de preekstoel vallen |
de afkondiging van een huwelijk |
5 |
228 |
Van de vijd hebben gehad |
heel wat geleden, veel meegemaakt, het erg te verduren gehad |
6 |
229 |
Van den hond maken |
het bont maken |
5 |
230 |
Van den os op den ezel springen |
van de hak op de tak |
5 |
231 |
Van God of Gebód niks aantrekken |
niet naar de kerk gaan, onchristelijk leven |
6 |
232 |
Van het bed op het stro helpen |
de situatie voor iemand verslechteren |
5 |
233 |
Van het camion zijn gevallen |
gepikt |
7 |
234 |
Van kop tot teen dibberen |
bang zijn |
5 |
235 |
Van zijn bakkes/teut maken |
luid, aandacht trekkend spreken |
5 |
236 |
Van zijn gat geven/maken |
drukte maken, kabaal, tieren |
5 |
237 |
Van zijn hart een stiejan maken |
zich bewust harteloos opstellen |
6 |
238 |
Van zijn kloten/neus/kin/nek maken |
opspelen, tekeer gaan |
5 |
239 |
Van zijn sus/kloet vallen |
bezwijmen, zijn bewustzijn verliezen |
5 |
240 |
Van zijn tak maken |
te keer gaan, drukte maken, opspelen |
5 |
241 |
Van zijn toren maken |
? |
5 |
242 |
Vis moet zwemmen |
bij vis dient men wijn te drinken |
6 |
243 |
Vuil aan/om zijn kop hebben |
het druk hebben, ook met zorgen zitten |
7 |
244 |
Vuil rond/om zijn oren hebben |
het druk hebben |
7 |
245 |
Zand in de ogen strooien |
liegen |
6 |
246 |
Ze deden het in hun broek |
bang zijn |
9 |
247 |
Ze staan te handvelen |
vrijen |
5 |
248 |
Ze waren al aan het zingen |
reeds onder invloed |
6 |
249 |
Zijn asem niet kunnen krijgen |
een verstikkend gevoel aangeven |
9 |
250 |
Zijn bakkes/snep staat niet stil |
is altijd aan het woord |
5 |
251 |
Zijn bakske rond eten |
tot verzadiging toe en zelfs een ietsje meer |
8 |
252 |
Zijn benen bij een pakken |
aanstalten maken om te vertrekken |
8 |
253 |
Zijn gat tegen de krib zetten |
tegenwerken |
8 |
254 |
Zijn geloof laten |
niet wijzer trachten te maken |
8 |
255 |
Zijn hart ophalen |
deugd beleven aan iets |
8 |
256 |
Zijn kap over de haag hebben gesmeten |
weer ingewisseld voor burgerkleren |
10 |
257 |
Zijn kap over de haag smijten |
uittreden |
8 |
258 |
Zijn kas aan vijgen |
zijn voeten aan iets vegen, ook wel: onverschillig laten |
8 |
259 |
Zijn kas opvreten |
piekeren, tobben, dobben, vergaan van wrok en nijd |
8 |
260 |
Zijn kat sturen |
niet komen opdagen |
8 |
261 |
Zijn keel openzetten |
luidkeels schreien, ook roepen |
8 |
262 |
Zijn kloten schuren |
niets uitrichten, luieren |
8 |
263 |
Zijn kop boven water hebben |
zich handhaven, het weten te klaren |
9 |
264 |
Zijn kop leggen |
ergens in berusten, niet langer tegenstreven; doodgaan |
8 |
265 |
Zijn kop over iets breken |
tobben, dubben, piekeren |
10 |
266 |
Zijn nek uitsteken |
een risico nemen |
8 |
267 |
Zijn neus overal uitsteken |
zich overal mee bemoeien |
8 |
268 |
Zijn oren laten hangen |
de moed verliezen, het opgeven |
8 |
269 |
Zijn pakske uitschudden |
te biecht gaan |
8 |
270 |
Zijn patatten afgieten |
plassen |
8 |
271 |
Zijn poot zetten |
de handtekening plaatsen |
8 |
272 |
Zijn ribben kunnen tellen |
graatmager zijn |
9 |
273 |
Zijn schouders onder iets zetten |
er tegen aan, de stuwende kracht zijn |
10 |
274 |
Zijn tanden laten zien |
een zelf bewuste houding aannemen, assertief zijn |
8 |
275 |
Zijn tong is aangeladen |
beslagen |
9 |
276 |
Zijn uien dik maken |
zich opwinden, boos worden |
8 |
277 |
Zijn voeten aan iets vijgen |
onzorgvuldig doen, verwaarlozen, aflappen |
10 |
278 |
Zijn ziel afdraaien |
hard werken |
8 |