Dendermonds

Custom Properties

Principal location
Dendermonde
Source
Dendermonde: Volkstaal, typen, bijnamen (1975). Dierickx, Georges. De Hauwere.
397 records found.
# Idiom Meaning Number of properties
1 ('t stat?) op (za?) gat luëpe ?op en neer lopen 6
2 ('t zal?) e jonk mè ne kèrrewoëge zain zware zwangerschap 7
3 ('t zal?) saldoëte koste veel geld kosten 6
4 (a) (za?) 't poejer nuët ni ouitvinne niet slim zijn (bijvoorbeeld 'e menneke da't poejer nuët ni za ouitvinne) 6
5 (a) in e kaderke wassen zich niet grondig wassen (bijvoorbeeld 'a-wast-èm in e kaderke') 8
6 (a) oën 'n string saraup ophangen doen alsof 8
7 (a) verlotsj* gienen douim geen duimbreed toegeven (*infinitief =?) 6
8 (a?)-j-ande op 't bogainhof wasse raadgeving bij permanente pech of tegenslag 8
9 (Dad?) i (mè) `emme dat vermoeden 7
10 (E wa?) op (zanne?) kaddaver* kraige ? 6
11 (Er?) van gedauge zain in de war, niet op zijn gemak zijn 6
12 (Er?)mè op (za) kot zitte ermee opgescheept zitten 5
13 (Goe) geloui zain een glaasje op hebben 6
14 (Het?) nor Appels méidoen wordt gezegd van een gierigaard 6
15 (Het?) on (zanne?) wieter* èmme ? (*=mannelijk lid) 7
16 (Het?) op 't woëter èmme ? 7
17 (Het?) va (man?) kont snèi iets niet vergoeden, niet betalen 6
18 (Het?) ôn (zan?) kluëte èmme ?hovaardig zijn, zich beter voelen dan een ander 7
19 (Het?) ôn (zan?) sistanpippels* èmme ? (*=mannelijk lid) 7
20 (Het?) ôn (zanne?) kazjoebberèir* èmme ? (*=mannelijk lid) 7
21 (Iamant) 'n wiek droui iemand een loer draaien 8
22 (Iemand) bè 't gruët vouil zètte van iemand verlost willen zijn, zich ontdoen van iemand die men hartsgrondig beu is 8
23 (Iemand) bè (za?) pitsjen èmme iemand beet nemen 8
24 (Iemand) mè 't gruët vouil (wille?) méigéive iemand hartsgrondig beu zijn 9
25 (Iemand) mè 't oër van bouite (loëte?) luëpe iemand totaal aan zijn lot overlaten 8
26 (Iemant) bloëze wais moëke leugens vertellen, iets op de mouw spelden, belazeren 8
27 (Iemant) klau* géive iemand tijd of een kans gunnen (*=kluwen) 8
28 (Iemant) ne poëter schillere iemand beet hebben 8
29 (Iet/iemant) va (za) gat schodderen zich van iets afmaken, bevrijden, ontdoen 7
30 (Iets) ligt op (zannen) druëge léiver iets op de lever hebben 5
31 (Iets) saldoët moëke opeten, verkwisten 8
32 (Man?) ziel mag op e kèrreke rèi ik mag doodvallen als…' 6
33 (Manne?) kop is pessies e stramain* vergeetachtig zijn (*=stramien, vergiet, zeef) 7
34 (ni gèire) de zègger (wille?) zain het niet voortvertellen, zijn mond houden (bijvoorbeeld 'ik zoui ni gèire de zègger wille zain') 8
35 (rap?) (zanne?) bong èmme gedumpt worden 9
36 (Te goet?) (er)nô gelouistert èmme zwanger zijn 6
37 (Te lank?) op de pèireméile zitte ?zwanger zijn of zwanger maken 5
38 (Verdrom?) vèr nen taure* spoëre zwanger maken (*=?) 5
39 (z'n) drie dagen doen naar de keuring van militaire dienstplichtigen gaan 8
40 (Za) gat i (zannen) èirem pakken er tussenuit knijpen, wegvluchten 8
41 (za) mènneke (kènne?) stoën zich kunnen weren, doen gelden 9
42 (za?) gat ni (kènne?) opèffe zwanger maken 9
43 (za?) gat toenaipe sterven, doodgaan 8
44 (za?) kauper kouisse zich grondig en degelijk wassen 8
45 (Za?) schip schuën moëke zich verschonen, een alibi bezorgen 8
46 (za?) wauter moëke ? 8
47 (za?) zap èmme genoeg te drinken krijgen 9
48 (za?) zielke verbranne wanneer men te hete drank of spijs heeft ingenomen 8
49 (zan) botten ouit ange ?het beu zijn (bijvoorbeeld 'da begintsj a zuë mè bistjes sèffes man botten ouit ' ange') 8
50 (zan) kluëte afdroui afdraaien, afsloven, uitsloven, zwaar werk verrichten 8
51 (zan) kluëte ville eten, vreten, smullen 8
52 (zan) kèrre afdroui afdraaien, afsloven, uitsloven, zwaar werk verrichten 8
53 (Zan) ol (er?)oën vèige ?er zich niets van aantrekken 8
54 (zan) péis afdroui afdraaien, afsloven, uitsloven, zwaar werk verrichten 8
55 (zan) savuë géive uitbrander geven 8
56 (zan) schip afkouisse ophouden met dagelijkse taak 8
57 (zan) tiënen ouitkouisse zich haasten, zich reppen 8
58 (zan) toot/taut ave zijn mond houden, zwijgen 8
59 (Zan/éir) kap auver d'oëg smaite geestelijke staat vaarwel zeggen 8
60 (Zan?) biëne sloëge pèrreplie op een koddige manier gaan of stappen 6
61 (Zan?) flouit ni miëster zain zwanger maken 7
62 (zan?) kluëten (er?)oën vèige ?er zich niets van aantrekken 8
63 (zan?) knoppe tèlle buikloop, diarree hebben 8
64 (zan?) kèis ouitbloëze sterven, doodgaaan 8
65 (zan?) novéine* doen zat, dronken, beschonken, bezopen zijn (*=?) 8
66 (Zan?) ol nimmer miëster zain buikloop, diarree hebben 7
67 (zan?) ol toenaipe sterven, doodgaan 8
68 (zan?) paip ouitkloppe sterven, doodgaan 8
69 (Zan?) patatte stoën ôn 't mauzegat* te laat thuis komen om te eten (*=afvoergat, opening in een muur om afvalwater naar buiten te vegen) 5
70 (Zan?) pènne is ôn (za?) gat geplekt buikloop, diarree hebben 6
71 (zan?) schiëve schoennen oën èmme zat, dronken, beschonken, bezopen zijn 9
72 (Zan?) stikke liggen op 't statouis wanneer iemand z'n kleren te klein of te kort zijn 5
73 (zan?) string trekke z'n plan trekken 8
74 (zan?) striële kraige ?zijn streken krijgen 8
75 (zanne) foor zain zijn bekwame kant, goesting, wat men graag heeft of goed kent, wat iemand het best bevalt 9
76 (zanne) krak* gekréige èmme niet meer zoals voorheen zijn (*=tegenslag) 9
77 (zanne) nestel* afdroui afdraaien, afsloven, uitsloven, zwaar werk verrichten (*=?) 8
78 (zanne) nikker afdroui afdraaien, afsloven, uitsloven, zwaar werk verrichten 8
79 (zanne) péire zien het lastig hebben, afzien, moeite met iets hebben 8
80 (zanne) waufel aven je mond houden, zwijgen (bijvoorbeeld imperatief 'aaft a waufel!') 8
81 (zanne?) kliërmoëker oën èmme zijn beste kleren aan hebben 9
82 (Zanne?) kop stoët op 'n pinne steeds naar alle kanten kijken, geen attentie doen 5
83 (zanne?) kop van de wèireit droui sterven, doodgaan 8
84 (zanne?) kwèiker loëte bèste sterven, doodgaan 8
85 (zanne?) kèikelèir loëte sterven, doodgaan 8
86 (zanne?) kèis loëte sterven, doodgaan 8
87 (zanne?) léiper wegsmaite sterven, doodgaan 8
88 (Zanne?) léiver vol èmme zat, dronken, beschonken, bezopen zijn 7
89 (zanne?) perreplie toedoen sterven, doodgaan 8
90 (Zanne?) stront ligt téige (zan?) èrt hij wordt rap kwaad 5
91 (zanne?) stront twië kiëre frèite gierigaard 8
92 (zanne?) wissel trèkke overschakelen op een betere situatie 8
93 (zannen) bong kraige zijn opzeg krijgen, een blauwtje lopen, ontslagen worden 8
94 (zannen) bèbbel ave zijn mond houden, zwijgen 8
95 (zannen) tètter aven zijn mond houden, zwijgen 8
96 (zannen?) biljaar losvaize sterven, doodgaan 8
97 (zannen?) brèdde ville zijn buik vullen, vreten 8
98 (Zannen?) droui kwait zain zat, dronken, beschonken, bezopen zijn 9
99 (Zannen?) hof géift ouit op de Biëstemèrt* hij is een gierigaard (*=een der drie prinselijke straten van de stad) 5
100 (Zannen?) oet stoët op alverzéive hij ziet er verwaaid uit 5
101 (zannen?) oëver* kraige berispt worden, uitgekafferd worden (*=haver) 8
102 (zannen?) toebbak kraige rammeling, slaag 8
103 (zannen?) trap afzoëge sterven, doodgaan 8
104 (zannen?) tèiref kraige zijn bekomste krijgen, een pak slaag krijgen 8
105 (èir) kont (er)oën vèige ?er zich niets van aantrekken 8
106 (éir) gat verbranne zwanger zijn 8
107 (éir?) familie (goë?) vergruëtte zwanger zijn 8
108 (éir?) ge'arranzjéirt èmmen ?zwanger maken 7
109 (éir?) gedrouit èmmen ?zwanger maken 7
110 ?ne kap (er?)in géive iets verkwisten, wegdoen, weggooien 6
111 a nimmer oën de klap ave sterven, doodgaan 5
112 a verlaure schaite buikloop, diarree hebben 6
113 A zuë zain zwanger zijn 6
114 Achter (iemant zan) kluëte babbele ? 7
115 Achter (zan) vèllen ange iemand achterna lopen, niet met rust laten 5
116 Achter (zan?) kluëte kalke ? 5
117 Achter d'oëg luëpe haagschool houden, spijbelen 5
118 Achter den dië zan kluëte (moette me?) kalke buikloop, diarree hebben 5
119 Auver 'n vouil riaul luëpe ?zwanger zijn of zwanger maken 5
120 Auver (zan) aut goën te ver gaan 5
121 Auver (zannen?) téima zain zat, dronken, beschonken, bezopen zijn 6
122 Auverzopt van 't gèltsj zitte rijk zijn 5
123 Babbelwoëter op èmme veel praats hebben als gevolg van drankmisbruik 7
124 Bedjoebbert wèrre zwanger 5
125 Bedrauge wèrre zwanger 5
126 Belabbert zain zat, dronken, beschonken, bezopen zijn 6
127 Bezjabbert zain zat, dronken, beschonken, bezopen zijn 6
128 Bloëze(n) in (aa) nèk sloëge leugens vertellen, iets op de mouw spelden, belazeren 6
129 Buëne fréite spijt hebben, slecht gemutst of gezind zijn, zich ergeren 6
130 Bè meniër moette goën zich moeten aanbieden bij de fiscus 6
131 Bèzze* géive zich haasten (*=beurs) (bijvoorbeeld 'géif mo bèzze, Gerard!' 6
132 d'oëgpouite schriëve wanneer iemand een wind loost 6
133 De bobain is af sterven, doodgaan 6
134 De fainen arrèt èmme de afgang, buikloop hebben 9
135 De fil (er?)van èmme aanleg, middelen, geschiktheid 7
136 De groej za d'r in schiete wanneer men een lekkernij niet bekomt 5
137 De kramp in (zan?) kluëte kraige verwensing 6
138 De kriebelkèrse (er?)van kraige ongemakkelijk, opgewonden, verbolgen, bewogen zijn 6
139 De kroui bringe't ouit ? 5
140 De kèst af goën ?geen steek houden 5
141 De lèste kiër de moët (loëte) pakke sterven, doodgaan 6
142 De mouindag (er?)in èmme geen lust tot werk hebben 7
143 De moët (loëte?) pakke sterven, doodgaan 6
144 De naiper op de stèirt zette dwingen, plichten 6
145 De pennink jonne wanneer een zuigeling of huisdier zijn gevoeg doet op kleren of binnenshuis 6
146 De plank af zain sterven, doodgaan 6
147 De sigaar zijn slachtoffer zijn 7
148 De sèkses (er?)van kraige ergens de zenuwen van krijgen, er zenuwachtig van worden 6
149 De téi oënange overdrijven 6
150 Den akker auver zain sterven, doodgaan 6
151 Den bak af zain er niet meer bij zjin, versleten zijn, ziek zijn 6
152 Den bak af zain sterven, doodgaan 6
153 Den daul zijn slachtoffer zijn 7
154 Den dipe zain de dupe, slachtoffer, zondebok zijn 7
155 Den Dèrremonteneir* èmme lui, vadsig, niet naarstig zijn (*=Dendermondenaar) 9
156 Do was te véil diëg in éir bruët zwanger zijn 6
157 Doër (za?) ne (dikke?) ronker* op zitte dat zal niet meevallen, niet lukken (*=grote, dikke vlieg) 5
158 Doër ang ne péikelèirink oën dat is niet in orde, dat is verdacht, dat is niet pluis 5
159 Doër brant de gaas ? 5
160 Doër stoën giën poëlen oën dat gaat te ver, dat gaat alle perken te buiten 5
161 Déir (zan?) matras geschaute zain zwanger maken 6
162 Déir de bagètte luëpe gehinderd worden bij een door- of ingang (van eertijds toegepaste straf bij militairen), spitsroeden lopen 5
163 Déir den bril zakken buikloop, diarree hebben 5
164 Déirgetrapt èmme zwanger 6
165 e gat in (éir) ant èmme verkwistend zijn 7
166 e kaat gat èmme sterven, doodgaan 9
167 e kakse doen spoorloos verdwijnen, vluchten (ook: goën kakke) 6
168 e kalleken oën èmme zat, dronken, beschonken, bezopen zijn 7
169 e zatsel (d'er)van moëke zat, dronken, beschonken, bezopen zijn 6
170 Er mè ni getraat zain ? Bijvoorbeeld 'een kleed niet meer willen dragen' 6
171 Er van onder trekke/mouize sterven, doodgaan 5
172 Er van onder wipse ?wippen, zich haasten 5
173 Er van tisse zain sterven, doodgaan 6
174 Ervan (ge?)komme (zain?) seks hebben 6
175 Et lant ni miëster zain er staan geen palen aan, het woekert voort 7
176 Et stéiken èmme zat, dronken, beschonken, bezopen zijn 7
177 Et zitten èmme zat, dronken, beschonken, bezopen zijn 7
178 Gaas géive ? 6
179 Genoeg èmme zat, dronken, beschonken, bezopen zijn 6
180 Gepasséirt zain sterven, doodgaan 6
181 Gië zittende gat èmme nergens een poos kunnen blijven 9
182 Giën goej galle (n)èmme slecht karakter hebben 9
183 Giën léige/ giën volle kenne zien stoën een zatlap, dronkaard zijn 6
184 Giën maur* oën den daik bringen niets helpen (*=modder) 6
185 Giën schéit van 'n oer wèirt zain niets waard zijn 7
186 Giën éite nimmer vandoen èmme zat, dronken, beschonken, bezopen zijn 7
187 Giëne kak zain geen klein bier zijn (bijvoorbeeld 'da's giëne kak') 7
188 Giëne proët géive zwijgen, het vertikken te spreken 6
189 Giëne rotte knop èmme doodarm zijn 9
190 Goe besloëge zitten vermogend zijn, rijk zijn; een weelderige boezem hebben 5
191 Goed erin zitte rijk zijn 5
192 Gront kuëpen op Appels sterven, doodgaan 6
193 Het (?) afbolle sterven, doodgaaan 6
194 Iemand de stront ouit (zan) kont lèkke vleien 8
195 Iemand op flessen trekke iemand voor de gek houden 8
196 Iets in't snotsje èmme ?iets doorhebben 9
197 Iets op (zan) dèmpken kènne iets zeer goed kennen 8
198 In 'n fles (kenne?) schaite buikloop, diarree hebben 6
199 In (a?) gat snië tegenvallen, niet uitkomen zoals men gewenst heeft 5
200 In (zan) botte sloëge eten, vreten, smullen 5
201 In (zan) kas sloëge eten, vreten, smullen 5
202 In (zan) kluëte sloëge eten, vreten, smullen 5
203 In (zan) stèrre kraige plotse inval krijgen, iets per sé willen doen 5
204 In (zan?) roëpe schaite schaden, tergen 5
205 In (zan?) stèir èmme iets in het schild voeren, in het hoofd hebben 6
206 In (zan?) stèir èmme iets in het schild voeren, in het hoofd hebben 6
207 In (zanne?) stouik zitte (of zain) schik, goed humeur 6
208 In (zanne?) vinger snèi een wind laten 5
209 In (zannen?) aria zain uit zijn humeur zijn, slecht gemutst zijn 6
210 In (zannen?) éit zain eetlust hebben 6
211 In al d'oekskes van (zan) memaure zoeken ?hard nadenken 6
212 In de patatte zitte in de nesten zitten 5
213 In de pinnaar zitte penarie, (geld)nood, verlegenheid, zorgen, kommer, armoede, gebrek 5
214 In de poef stoën pof, krediet 5
215 In de Vraa-Miësterstoët woënen pantoffelheld 5
216 In de wèir zain ijverig zijn, in de weer zijn 6
217 In den oëp gelozjéirt zain slecht varen, ergens niet ontvangen worden zoals het hoort 6
218 In dracht zain zwanger zijn 6
219 In poziessie zain zwanger zijn 6
220 Iën afpèsse een wind laten op verdoken wijze 6
221 Iëne (goën?) pakke iets gaan drinken (bijvoorbeeld 'vroeg vèr iëne goën te pakke') 6
222 Kak oën (za?) gat èmme druk doen, complimenten maken 6
223 Kalle zain sterven, doodgaan; zat, dronken 7
224 Katoen géive zich heftig inspannen 6
225 Kiek zain sterven, doodgaan 8
226 Kint/kroui èmme ? 9
227 Kis man kluëte imperatief, je kunt de pot op 8
228 Kluëtvis zain niets 7
229 Konten ouitstéike dwaasheden uithalen 6
230 Kop op (a?) laif èmme iets durven wagen 7
231 Krèbbe baite kribbe bijten, gierig zijn, op z'n kluiten zien 6
232 Kuërekes schaite buikloop, diarree hebben 6
233 Labiaa zain sterven, doodgaan 8
234 Léive van den éimelsen daa* weinig nodig hebben om te leven (*=dauw) 5
235 Mizéire zonder twiëkes spéile geen risico's durven nemen, ongelukkig zijn 6
236 Mè 't schait zitte schrik hebben 5
237 Mè (za?) gat vliege vangen ten einde raad tot alles in staat zijn om aan de kost te komen of uit de penarie te geraken 6
238 Mè (zan) kluëte (loëte) ramméle ? 5
239 Mè (zan) kluëte (loëte) spéile ? 5
240 Mè (zan?) ol den brabassong (kènne?) speile buikloop, diarree hebben 7
241 Mè de snokkers zitten ?rijk zijn? 5
242 Mè gezwolle balle zitten buikloop, diarree hebben 5
243 Mè kak zitte schrik hebben 5
244 Mè krot en mot opéite alles, helemaal opeten 5
245 Mè ploët zitte veel poen hebben 5
246 Mè-j-(a?)-gèltsj pittekes pisse je geld erdoor jagen 6
247 Mènneke spéile cinema spelen, een film draaien 6
248 Méilekes moëke raar doen 6
249 n alve pèir oën èmme zat, dronken, beschonken, bezopen zijn 7
250 n ofken op (zannen?) bouik èmme sterven, doodgaan 7
251 n pèir oën èmme zat, dronken, beschonken, bezopen zijn 7
252 n péi stauve een poets bakken 6
253 n zoëg spanne ?zeuren (bijvoorbeeld 'diën éit al 'n zoëg gespanne') 6
254 ne goeje(n)* oënange vloeken (*=verwensing, vloek, krachtwoord) 6
255 ne kluët aftrèkke ? 6
256 ne kornainepuët in (zanne) zak èmme veel geluk hebben 7
257 ne nimmerau opvoere seks hebben 6
258 ne patat goën zware val doen 6
259 ne patotter goën zware val doen 6
260 ne pisjasjol* afspéile beetnemen, een loer draaien (*=mannelijk lid) 6
261 ne pisjpasjol* aftrekke beetnemen, een loer draaien (*=mannelijk lid) 6
262 ne poef doen vallen 6
263 ne poef goën vallen 6
264 ne schip kraige afgedankt worden 6
265 ne schip onder a kluëte kraige ?afgedankt worden 6
266 ne schip teigen a viaul kraige ?afgedankt worden 6
267 ne schip téige zan schéine kraige ?gestraft worden 6
268 ne schiëve taut trekken ? 6
269 ne schèir doen een lief opscharrelen 6
270 ne stuët ouitoële ? 6
271 ne zwoëren oest èmme ? 9
272 nen oebbel zain rare kerel, kwast 7
273 nen totter doen vallen 6
274 nen trok onder za viaul kraige ?gestraft worden 6
275 Ni nèffest pakke graag een glas drinken 5
276 Ni-j-n (zannen) oëk zain niet fit zijn 6
277 Nimmer van éimel of èirde wéite zat, dronken, beschonken, bezopen zijn 5
278 Nog goet vèr de gaasbak* zain niet veel meer waard zijn (*=gasbak om overtollige, zieke of schadelijke dieren af te maken) 6
279 Nor Am* om ne nieve goën ? 5
280 Nuët ni léig zain zwanger zijn 6
281 Nô Appels goën sterven, doodgaan (Dendermonds kerkhof grenst aan Appels) 5
282 Nô bauve goën seks hebben 5
283 Nô binne gaffele eten, vreten, smullen 5
284 Nô de kluëte zain kapot zijn 6
285 Nô de kluëte zain sterven, doodgaan 6
286 Nô den bollewinkel goën sterven, doodgaan (ook: goën bollewinkele) 5
287 On (zan?) kluëten èmme sterven, doodgaan 6
288 On (zan?) kluëten èmme sterven, doodgaan 6
289 Onder de roej ave baas blijven, overmeesteren, bedwingen 5
290 Onder giën ènne* gebroejt zain een snugger, uitgeslapen iemand zijn (*=hen, hoen, kip) 6
291 Ons-j-Iër mè stokke dauge klagen zonder reden, de waarheid geweld aandoen 6
292 Op (iemand zan) kap zitte van iemand kwaadspreken 7
293 Op (iemand zan) kazak zitten kwaadspreken van iemand, roddelen, beschimpen 7
294 Op (iemant) kasse kwaadspreken, roddelen 7
295 Op (za?) struët ligge sterven, doodgaan 5
296 Op (zan) kap zitte van iemand kwaadspreken, roddelen 5
297 Op (zan) kinne (kènne) kloppe niets te eten hebben 5
298 Op (zanne) kievif zain op z'n hoede zijn 6
299 Op (zanne) kop ni (loëte?) schaite van zich afibijten 5
300 Op (zanne?) néis (loëte?) zien gierig zijn 5
301 Op (zannen?) téima komme bij bewustzijn komen 5
302 Op (éir) kap ouitgoën afzuipen, klaplopen 5
303 Op Appels ligge sterven, doodgaan 5
304 Op de poef kuëpe pof, krediet 5
305 Op den djompel zain op de sukkel zijn 6
306 Op e wa geloemmert ligge op de loer liggen, op vinkenslag liggen, dolgraag iets hebben of verlangen, begerig zijn naar iets, hartstochtelijk iets wensen 5
307 Op ne schipstoel zitte gezegd van iemand die geen vaste plaats heeft, die ieder moment uit zijn post, betrekking of zijn huis kan worden verwijderd 5
308 Op ne wiër zitte tegenslag hebben 5
309 Op roksnèppe joëge vrouwen nalopen, najagen 5
310 Op zan lappe goën zat, dronken, beschonken, bezopen zijn 5
311 Op zwier zain zat, dronken, beschonken, bezopen zijn 6
312 Ouigeschauve zain zwanger maken 6
313 Ouit de gruëte zjat zouipe sterven, doodgaan (verdrinken) 5
314 Ouit de koui zain buiten gevaar, uit het kwaad, uit de zorgen zijn 6
315 Oën (zan) vèllen ange niet met rust laten 5
316 Patat zain sterven, doodgaan 7
317 Pilong géive spoed achter iets zetten, zich haasten 6
318 Platte bruëkes bakke poets bakken, veel beloven en weinig geven 6
319 Potrètte trekke kwaadspreken, roddelen 6
320 Riëpe* snéi vluchten, weg zijn, verdwenen zijn (*=reep, hoepel) 6
321 Schuën zitte zat, dronken, beschonken, bezopen zijn 5
322 Schéip mè (iets?) zain weg zijn met iets 8
323 Slecht voëre tegenslag hebben 5
324 Smalle (of vieze) stronte schaite veel zorgen kennen, tegenslag hebben 6
325 Snaar géive ? 6
326 Snoek èmme water in klompen of schoenen hebben 9
327 Solferbloem struë letterlijk: van oudsher feilloos middel tegen amoereuze katten of honden, figuurlijk: overdrachtelijk = tegen ongewenste vrijers 6
328 Stiranen èmme nukkig zijn 9
329 Stront is gèltsj van stront dromen, bijvoorbeeld brengt fortuin 7
330 Stront rieke (of gerauken èmme) wordt gezegd van personen met een zekere trek aan neusvleugels waardoor met de indruk krijgt dat ze stront ruiken 6
331 Stront rèigere geweldig regenen 6
332 Stront, wie-j-éit 'r aa geschéite wie denk je wel dat je bent? 7
333 Stuèten ouitstéike ? 6
334 t (?) aftrappe weggaan; sterven, doodgaan 6
335 t (?) goën zegge sterven, doodgaan 6
336 t (?) loëte stéike sterven, doodgaan 6
337 t (?) zitsj/zat 'r baumevèirms op zware ruzie hebben 5
338 t duëmenneke luëpt auver (mèi?) plots hevig beginnen te rillen of beven 5
339 t duëmenneke raid auver (mèi?) plots hevig beginnen te rillen of beven 5
340 t gat ouit zain sterven, doodgaan 6
341 t gat van Appels zie zwèrt er is onweer op komst 5
342 t gat/de goëten ouit zain heen zijn, weggevlucht zijn 6
343 t is in de valies het is in orde, het is gebakken 6
344 t is koekenbak het is gebakken, het is zover, de verzoening is er 7
345 t is koekoek iëne zank (?) het is goed aan (tussen man en vrouw) 7
346 t is lèpkessaus het zit er tegen, er is herrie of heibel 7
347 t is missepot mis, slecht, verkeerd, ernaast 7
348 t is penne het is goed aan (tussen man en vrouw) 7
349 t is va moettes zwanger 6
350 t is van dadde zwanger zijn 6
351 t is van kèskeschiet niets, wat de moeite niet loont 6
352 t is van pisser-aaf-vast niet sterke, flauwe, goedkope drank 6
353 t is van potsje gelèkt zwanger 6
354 t maudeken èmme ongemak bij seizoenswisseling 9
355 t pitsje* stinkt het zal regenen (*=regenput, bron, afloop) 6
356 t schoëp is de préit af het beste is eraf, het is ermee gedaan 7
357 t stof van tisse (zan?) kluëte bloëze wind laten 6
358 t zaat op (zan?) patatte ni (kènne) verdiene niet genoeg verdienen 7
359 Te boejnnen èmme (mè…) ruzie, onenigheid, woorden met iemand hebben 6
360 Te doen èmme aanhouden, overspel plegen 6
361 Te drouin èmme aanhouden, overspel plegen 6
362 Téige den oek van de toëfel luëpe ?zwanger zijn of zwanger maken 5
363 Téigen (iemant zan) kèrre rèi iemand dwarsbomen, tegenwerken, in de weg zitten 7
364 Va (za) gat géive geweldig te keer gaan; paren 5
365 Va (za?) gat géive seks hebben 5
366 Va (zanne?) sènter valle bewustzijn verliezen 5
367 Va (zannen?) tiën géive seks hebben 5
368 Va (zannen?) tiën géive paren 5
369 Va (zannen?) tèk géive lawaai maken, zich opwinden, het hoge woord voeren 5
370 Van 'n éizel op kèiremis beschéite wèrre ?zwanger zijn 5
371 Van 't ant Gots gesloëge zain ?zeer verbaasd zijn 6
372 Van (zan?) bèrreke zain van streek zijn 6
373 Van (zannen?) téima zain buiten bewustzijn, zich vergissen, ernaast zijn, zeer verstrooid zijn 6
374 Van de moër beréje zain nachtmerrie hebben, slaapwandelen 6
375 Van den alf gelietsj zain nachtmerrie hebben, slaapwandelen 6
376 Van ne stront e patéike moëke iets minderwaardigs ophemelen 6
377 Van wipt-de-kalle zain gepeperd zijn 6
378 Vastgevrauze zitte buikloop, diarree hebben 5
379 Vertrokke zain met de buëte met de noorderzon vertrokken zijn 6
380 Vertrèkke op (zan?) zokke sterven, doodgaan 5
381 Vol zitte zwanger zijn 5
382 Vosselkluëte g'éite èmme een slimmerd zijn, schrander/verstandig/leep/uitgeslapen zijn (bijvoorbeeld 'a-j-éi vosselkluëte g'éite') 7
383 Vèr de mouikes zain sterven, doodgaan 6
384 Véil was ni genoeg het kwam er niet meer op aan 6
385 Véir de pinne komme tevoorschijn komen 5
386 Wit zitte mè makandere in overdreven goede verstandhouding leven met elkaar 5
387 Woëter in (zanne?) kejller èmme z'n broekspijpen zijn te kort 7
388 Za pitsje(n)* (er?)oën vèige ?er zich niets van aantrekken (*regenput, bron, afloop) 8
389 Zanne proët goët de kèst af hij vertelt nonsens, zijn praat houdt geen steek 5
390 zanne rondèl werd iët buikloop, diarree hebben 5
391 zannen tiën deir zan kaus stéike moeten trouwen (zwangerschap) 8
392 zannen tiën déir zan kaus stéike zwanger maken 8
393 Ze krouipen èmme rijk zijn 7
394 Ôn de buëte zain deel uitmaken van een scheepsbemanning 6
395 Ôn't stat zain iemand die werk laat aanslepen, luiaard 6
396 èrt op (zanne?) kam zain gierig, niet toegeeflijk zijn 6
397 èrt op (zannen?) bouik zain gierig zijn 6